Feuilleton.
Van 's levenspad
»Kom dan.«
Ver in het rond klonk over de velden het luiden der dorpsklok werd 't nu zoo droevig klinkende „kom dan" vernomen, dat thans iniet werd gehoord om de menschen op te roepen naar 's Heeren huis, om hun te herinneren dat het tijd was naar de plaats des gebeds te komen. Neen, het luiden der klok had nu een ander doel, haar geluid werd vernomen voor een, die in den bloei des levens door den dood was weggerukt en nu grafwaarts werd gedragen. Een meisje, slechts negentien jaren oud, - werd naar den doodenakker gedragen.
Vol levenslust en kracht was zij tot voor enkele weken over 's levenspad gegaan, den dood verre van zich zettende, daar niet aan willende denken, totdat zij plotseling op 'het ziekbed werd neergeworpen, waarvan zij niet meer opstond, dat haar sterfbed werd. Onverwacht was de dood haar komen opeischen ; zonder dat zij bereid was tot sterven, werd haar levensdraad afgesneden, ging zij heen zonder hoop voor de eeuwigheid. Nu vertelden de droevige klokketonen dat zij naar het graf werd gedragen ; lieten de sombere klanken het „kom dan" hooren voor haar, die zoo menigmaal des Zondags het „kom dan" had vernomen, als het ook haar herinnerde dat 's Heeren huis weer geopend was, ook haar naar de plaats des gebeds opriep, om te luisteren naar het aloude en toch altoos weer nieuwe Evangelie der genade.
Ook tot haar was de roepstem gekomen : „Haast u om uws levens wil", maar zij was voortgegaan, zioh niet bekommerende over het heil harer ziel. Later, wanneer zij ouder was, zou zij daaraan wel gaan denken ; nu was zij nog jong, behoefde zij zich daarover niet bezorgd te maken, kon zij nog wel wat genieten vah het leven. Dat later, dat ouder zi]n, zou echter nimmer komen, want nu was zij niet meer ; nooit zou het „kom dan" haar meer in de ooren klinken, nooit het „kom dan" meer door haar vernomen worden. Nu was het te laat, werd zij grafwaarts gedragen, werd het nu zoo sombere „kom dan" gehoord, alsof dat haar nog toe riep, haar lichaam te voegen bij de velen, welke reeds op den doodenakker waren weggelegd tot de opstanding van den jongsten dag, wanneer het graf de dooden zal weergeven, om in het gericht te treden met Hem, Die allen zal oordeelen naar hunne werken.
Ver in het rond klonk het sombere luiden der dorpsklok over de velden, naar welk nu zoo droevig klinkend „kom dan" ook een meisje lag te luisteren.
Zij lag te luisteren, want ook zij was op het ziekbed neergeworpen. Geruimen tijd reeds was zij daaraan gebonden, moest zij dag aan dag, week aan week blijven liggen, wat haar vaak zoo'n zwaren strijd kostte, daar het menigmaal zoo moeilijk voor haar was stil te zijn, te berusten in wat de Heere haar deed toekomen. Dan zag zij anderen gezond en krachtig, kunnende gaan waar zij wilden, wijl zij zelf nederlag, waardoor het somtijds zoo kon bruisen in haar hart, waaruit dan het „waarom" opsteeg. Dan was het haar zoo moeilijk goed te vinden wat de Heere deed, te erkennen dat Zijn doen gnkel Majesteit was. Dan ging zij bedenken hoe lang zij reeds gelegen had, hoe de dagen weken en de weken zelfs al maanden waren geworden, terwijl het nog lang kon duren voor zij weer geheel hersteld was.
Vaak lag zij echter droevig, heel droevig terneder, schreide zij bittere tranen, wanneer Zondags het klokgelui tot haar doordrong, als zij het „kom dan" hoorde, zonder aan die roepstem te kunnen voldoen, niet op kon gaan naar 's Heeren huis. Haar verlangen daar weer te kunnen heengaan werd dan zoo groot en droevig vouwde zij dan in de eenzaamheid de handen, sloeg zij haar oogen omhoog met de bede om herstel, om weer te mogen opgaan naar de plaats des gebeds, weer te mogen verkeeren onder de prediking van het Evangelie der genade, wijl haar hart daarnaar uitging, dat haar lust en begeerte was.
Nu echter in dezen stond het sombere „kom dan" haar in de ooren klonk, de droevige tonen der klok haar bereikten werd dit alles zoo geheel anders. De sombere klanken vertelden haar nu dat een meisje grafwaarts werd gedragen, waarmee zij gelijk school ging, waarmee zij menigmaal gespeeld had, doch wier jeugdig leven nu was afgesneden, zoo plotseling, zoo spoedig, na slechts enkele weken van smartelijk lijden, zonder hoop voor de eeuwigheid. „Kom dan" bleef steeds de klok roepen en daarnaar luisterende vermenigvuldigden haar ge dachten. Dat meisje gestorven, nog zoo jong, wellicht met idealen voor 't leven vervuld, welke plots alle verdwenen waren, weggerukt door den onverbiddelijken dood en zij was maar zachtjes neergelegen, als 'n waarschuwing zich niet al te vast aan het aardsohe te hechten ; om daardoor te leeren hier geen blijvende stad te hebben, doch naar de toekomende te zoeken. Niet zoo hevig aangetast als dat meisje, niet door zoo'-n smartelijk lijden gekweld, wat alle gedachten aan iets anders doet verdwijnen, doch slechts heel licht geslagen, zoodat zij over alles kon nadenken. Niet zooals dat meisje door den dood weggenomen, maar slechts heel even uit het gewoel der wereld teruggetrokken, zoodat zij zich kon bekommeren over haar eeuwig heil. Dat alles overdenkende en gevoelende, kon zij weer stil berusten in wat de Heere deed, zonder tegen Hem op te staan. Neen, nu werd het „waarom" niet gehoord, bruisohte het niet in haar.hart, doch zag zij de wondere' liefde des Heeren, die haar slechts kwam kastijden, opdat zij niet in 's werelds genot zou opgaan, die haar nog met roepstemmen tegenkwam, opdat zij zich steeds losser van het aardsohe zou maken, den Heere steeds dichter aanklevende. Zij kon nu weer zoo stil zijn, zoo berusten, uitroepen dat de Heere, Die haar op het ziekbed neerwierp, zoo goed was, zoo oneindig goed. Nu gevoelde zij zich zelfs op haar ziekbed gelukkig, want het werd haar zoo'n groot wonder» dat de Heere haar nog niet uit het leven wegnam, dat Hij haar, hoewel zij menigmaal tegen Hem opstond, nog niet bad weggerukt, haar nog deed nederliggen met hoop op herstel. En nadat de klok had opgehouden haar „kom dan" over de velden te laten klinken, sloeg zij haar oogen hemelwaarts, den Heere smeekende, haar gedurig stil te maken, haar steeds te doen berusten in wat Hij deed, maar bovenal haar steeds nauwer aan Zich te verbinden, haar leeren nimmer het uur van sterven verre van zich te denken, opdat als dat uur voor haar eenmaal kwam, als zij vroeg of laat door den dood werd weggerukt, zij dan bereid zou zijn den dood in te gaan, wetende dat na den dood het leven haar was bereid, dat Christus Jezus, de Borg en Middelaar, ook haar vrijgekocht had met Zijn bloed.
Ook uw stervensuur zal eenmaal komen, ook gij wordt eenmaal naar het graf weggedragen en zijt gij reeds bereid den dood te ontmoeten ? Gij moet sterven, doch gij weet niet wanneer dat uur komt, het kan over vele jaren, maar ook morgen of heden nog zijn en wat dan als gij niet bereid zijt ? Week aan week klinkt ook u het „kom dan" der kerkklokken in de ooren, wordt u toegeroepen : kom dan naar 's Heeren huis, kom dan naar de plaats waar gij kunt hooren hët wondere Evangelie dat in Christus Jezus .genade te vinden is voor zondaren. O hoor dan tooh naar dat „kom dan", schaar u als het „kom dan" u roept onder de prediking des Woords, ga dan ook op naar de plaats waar de Heere Zijn Woord laat verkondigen met de bede, of Hij uw hart voor dat Woord wil ontsluiten, opdat gij uzelf leert kennen als een alles verbeurd hebbend zondaar, die slechts het eeuwig verderf waardig is, doch die den weg der ontkoming mag betreden, welke in Christus Jezus is ontsloten. Laat het „kom dan" niet vergeefs worden gehoord, want dan zal straks de dood u wegrukken wijl gij niet bereid zijt, wijl gij moet sterven zonder hoop voor de eeuwigheid, dat is : „eeuwig gescheiden van den Heere".
Hoort gij week aan week het „kom dan" u in de ooren klinken, doch zijt gij verstoken van het opgaan naar 's Heeren huis, verlangt gij u onder de prediking te scharen, doch zijt gij aan het ziekbed gebonden ? Dan ook kan de Heere u daar komen opzoeken, tot uwe ziel sprekende van vrede in Christus' bloed. Zijn oogen zijn aan alle plaatsen en wanneer gij in de eenzaamheid neerligt, kan Hij betoonen ook daar op u neder te zien in genade en ontferming. Bedenk dat de Heere u wellicht een ziekbed geeft om u te leeren afzien van wat de wereld biedt, opdat gij Hem zult aankleven Hem navolgen. „Kom dan" roepen de klokketonen u toe, maar ook de Heere roept u het : „kom dan" toe. Gedurig weer noodt Hij-u in het heden der genade tot Hem te vluchten met uwe zonden en schuld, welke Hij dan van u wegneerpt, uitdelgt in het vergoten bloed op Golgotha, om dan, als straks de dood u het „kom dan" toeroept daarnevens Zijn „kom dan" te hooren. Zijn „kom dan" wat u noodt binnen te treden in de eeuwige welgelukzaligheid.
„Kom dan, kom dan", roepen week aan week de klokketonen, welk een voorrecht voor u, die dan opgaat naar de plaats des gebeds naar het huis van uw Koning en God om daar Zijn lof te vertellen, want als dan straks de dood u het „kom dan" toeroept, zult gij ook vol blijdschap die tonen hooren, zullen die als vreugdemuziek in uw ooren klinken, daar gij weet dan den Heere te ontmoeten. Hem te aanschouwen. Die wondere liefde u gadesloeg en om Christus wil uw zondenschuld wegnam. Stervende zult gij ook uit 's Heeren mond dan het „kom dan" hooren, want immers zal het tegenklinken : „Kom dan in, gij gezegende, beërft het Koninkrijk dat u weggelegd is van de grondlegging der wereld".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1921
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1921
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's