De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

14 minuten leestijd

J. Stellingwerff, Inzicht in Virtual Reality. Een media-filosojïe ah reisgids voor het landschap van de geest, Serie: Christelijk Wijsgerig Perspectief, dl. 16, Uitg. Buijten & Scliipperheijn, Amsterdam 1999, 268 blz., ƒ 49, 50.

J. Stellingwerff, Inzicht in Virtual Reality. Een media-filosofie als reisgids voor het landschap van de geest, Serie: Christelijk Wijsgerig Perspectief, dl. 16, Uitg. Buijten & Scliipperheijn, Amsterdam 1999, 268 blz., ƒ 49,50.
De term Virtual reality' betekent zoiets als 'schijnbare realiteit' of 'denkbeeldige werkelijkheid', en is afkomstig uit de computerwereld. Daar is via het zogeheten Internet een nagebootste werkelijkheid ontstaan, waarin men kan rondwandelen, kijken, praten, kopen etc. Men kan er, kortom, in vele opzichten net zoals in de gewone werkelijkheid bezig zijn. Wie er helemaal in opgaat, kan zelfs het gevoel krijgen dat het de echte werkelijkheid is! Terwijl het in feite alleen maar om computerhandelingen en een beeldscherm gaat. Het doet denken aan een zogeheten vluchtsimulator, waarin een cockpit met alles wat daarin gebeurt zo goed nagebootst wordt, dat het voor het gevoel van de leerlingvlieger net echt is.
Stellingwerff betoogt nu dat het begrip 'virtual reality' heel goed veel breder en algemener opgevat kan worden. Waar het hier in de kern om gaat is namelijk, dat wij mensen een werkelijkheid ver-beelden. Daarbij kunnen we heel precies te werk gaan, zoals in een realistisch schilderij. Maar we kunnen ons ook meer vrijheid veroorloven, en als het ware een nieuwe werkelijkheid scheppen, bijvoorbeeld in een roman. De mens is het enige wezen dat op een dergelijke creatief-verbeeldende wijze met de werkelijkheid kan omgaan. En dat gebeurt dan ook al sinds mensenheugenis op vele manieren: alleen al onze taal is in feite een symbolische (dus virtuele) werkelijkheid. En ook de kunst is altijd gericht geweest op verbeelding en uitbeelding van de werkelijkheid. In onze tijd geeft de techniek via de moderne media en het computergebeuren dus eigenlijk alleen maar een nieuwe toespitsing aan wat we in feite altijd al hebben gekend.
Stellingwerff probeert nu in zijn studie dit hele verschijnsel van het verbeelden van de werkelijkheid in kaart te brengen en wijsgerig te doordenken. Hij maakt daarbij gebruik van motieven en opvattingen uit de 'reformatorische wijsbegeerte' van Dooyeweerd c.s., en laat daarmee zien hoezeer deze wijsbegeerte nog altijd in staat is om hedendaagse verschijnselen te plaatsen en te duiden.
Van de reformatorische wijsbegeerte heeft Stellingwerff o.m. geleerd te waken voor de verschraling van de werkelijkheid die gemakkelijk optreedt wanneer we haar eenzijdig-wetenschappelijk benaderen. Van de weeromstuit gaat het in schouwingen over allerhande filosofen en filosofieën, termen uit de informatica, gedichten, bijbelse en historische gegevens, theologische theorieën (bijv. over wie de auteur van het Johannes-evangelie geweest is, 229 vv.) etc. lopen soms wonderlijk in elkaar over. Stellingwerff is jarenlang bibliothecaris van de VU geweest, en beschikt kennelijk over de daarbij passende encyclopedische instelling. Het is geen wonder, dat hij aan het eind van zijn boek het trekken van conclusies maar overlaat aan de lezers. Zijn boek is als een kaleidoscoop, waarbij men telkens nieuwe invalshoeken te zien krijgt, zonder dat men die uiteindelijk goed kan samenvatten.
Dat geeft het lezen van dit boek echter ook iets van een boeiende ontdekkingstocht 'door het landschap van de geest', waarin en passant veel te leren valt. Daarbij is het mooi om te zien hoe de schrijver zijn orthodox-christelijk geloof voortdurend in de overwegingen betrekt: 'Zonder God geen zijn, geen schepping, geen virtuele realiteit en geen zin' (257).

Alle Hoekema, Victor Kal, Hans de Vries (red.), De reikwijdte van het geduld. Wijsgerige en theologische opstellen. Uitg. Boekencentrum, Zoetermeer 1999, 175 blz., ƒ 39,50.
Deze bundel werd in maart dit jaar aangeboden aan Auke de Jong, ter gelegenheid van diens afscheid als hoogleraar godsdienstwijsbegeerte aan de Faculteit der Geesteswetenschappen (vroeger Theologie) van de UvA, en aan het Doopsgezinde seminarium. De Doopsgezinde De Jong is buiten zijn eigen kring eigenlijk betrekkelijk onbekend gebleven. Het is dan ook goed dat leerlingen, collega's en vrienden van hem in deze bundel laten zien hoe zij door zijn denken beïnvloed zijn. Alhoewel dat laatste toch ook weer niet erg duidelijk wordt, want zelden gaat één van de 14 auteurs rechtstreeks in op het gedachtengoed van De Jong (K. A. Deurloo vormt in dit opzicht een gunstige uitzondering).
De opstellen hebben als overkoepelend thema: geduld.
Waarom juist dit thema gekozen is, wordt ook niet helemaal duidelijk, maar de auteurs houden zich er over het algemeen wel aan. Zeven opstellen gaan over de plaats die het thema heeft bij grote filosofen met wie De Jong zich beziggehouden heeft (o.a. Kierkegaard, Kant, Heidegger, Levinas), één over ethiek, vier over theologische onderwerpen, en twee bespreken hoe geduld functioneert in niet-westerse contexten, nl. respectievelijk in China en Indonesië. De opstellen zijn over het algemeen van hoge kwaliteit, maar niet allemaal even gemakkelijk toegankelijk. Met name de wijsgerige opstellen vereisen nogal wat voorkennis. Al met al hebben we hier dan ook te maken met een bundel voor de liefhebbers, over een thema dat in onze door snelheid, haast en onrust gekenmerkte cultuur inderdaad aandacht verdient.

J. Sperna Weiland, De mens in de filosofie van de twintigste eeuw, Serie: Monografieën over Europese Cultuur, dl. 5, Uitg. Meulenhoff/Kritak, Amsterdam 1999, 381 blz., ƒ 49,90.
Dit boek beantwoordt geheel aan zijn titel: het laat zien hoe er in de filosofie van onze eeuw gedacht is over wie de mens is. De opzet is eenvoudig en overzichtelijk. Het eerste hoofdstuk bevat een inleiding op de thematiek, daarna volgen 22 hoofdstukken over meest afzonderlijke filosofen die over de mens nagedacht hebben, waarna afgesloten wordt met een hoofdstuk waarin de schrijver enkele eigen inzichten en conclusies naar voren brengt. Elk van de 'portretten' begint met een schets van enkele achtergronden in het licht waarvan men de te bespreken filosoof moet verstaan; daarna treffen we steeds een korte levensbeschrijving aan, waarop dan de eigenlijke bespreking van het mensbeeld volgt. Daarbij komt regelmatig ook aan de orde hoe de betreffende denker stond tegenover God en geloof.
Op deze manier beschrijft prof. Sperna Weiland (geb. 1925) bekende filosofen als Nietzsche, Heidegger, Sartre en Levinas, maar ook wat minder algemeen bekende denkers die juist op het terrein van de wijsgerige mensleer actief geweest zijn: Max Scheler, Helmut Plessner, Arnold Gehlen. Bij de selectie kan men, zoals de auteur heel goed beseft, natuurlijk altijd vragen stellen. De keuze om enkel Franse en Duitse denkers te bespreken verraadt al een zekere eenzijdigheid. En iemand als Camus hoort natuurlijk als niet-filosoof in het rijtje in feite niet thuis. Dan was een portret van Kierkegaard, naast dat van andere 'voorlopers' als Nietzsche en Marx, meer op zijn plaats geweest. Jammer is ook dat de lezer telkens moet gissen waar hij de citaten van de diverse auteurs precies kan terugvinden, en dat er geen lijst van geraadpleegde of belangrijke literatuur is opgenomen.
Dat neemt echter niet weg dat in dit boek veel geboden wordt. De portretten zijn over het algemeen zeer informatief, en bovendien toegankelijk geschreven. Dat laatste is een hele prestatie, gezien de vaak ingewikkelde filosofische gedachtegangen die aan de orde zijn. De auteur is op de achtergrond ook voortdurend zelf in zijn boek aanwezig, je proeft zijn betrokkenheid. Dat wordt natuurlijk het sterkst in het slothoofdstuk. Daarin blijkt het hem moeilijk te vallen de balans op te maken, omdat de wijsgerige mensbeelden van deze eeuw nu eenmaal zeer uiteenlopend zijn en elkaar zelfs veelal weerspreken. Uitzicht op eenstemmigheid is er dus bepaald niet. Integendeel: 'De filosofie van de twintigste eeuw eindigt in het moeras van het relativisme' (368). Ook in de mensleer blijkt zij haar belofte om 'de waarheid' aan het licht te brengen niet waar te kunnen maken.
Dat verleidt de auteur er bijna toe om, typisch postmodern, het zoeken naar waarheid maar op te geven. Toch geeft hij zich aan die verleiding – terecht – niet gewonnen, en sluit hij af met een oriëntatie die de weg wil wijzen uit het moeras van nihilisme en relativisme. De mens mag dan een door en door veranderlijk wezen zijn, toch zijn er bepaalde kenmerken die de eeuwen door gelijk blijven, en die dus de menselijke natuur uitmaken. Zeer summier somt de schrijver er twaalf op (in een volgorde die hier en daar doet denken aan de aspectenleer van de reformatorische wijsbegeerte).
Dat vraagt natuurlijk om een nadere uitwerking, waarvan de auteur zelf aangeeft dat hij die nog wil gaan leveren. We hopen dat hem de tijd daarvoor inderdaad nog gegeven wordt; en verder dat hij bij een dergelijke uitwerking dan ook aandacht zal besteden aan de theologie. Die blijft in dit boek namelijk geheel uit het zicht. Methodisch is dat wel begrijpelijk, maar inhoudelijk is het jammer. Want wat zou het interessant zijn om de overzichten in dit boek eens te vergelijken met de mensbeelden van denkers die zich bewust opgesteld hebben in de christelijke traditie. Het is toch niet goed voorstelbaar dat Sperna Weiland, die als theoloog begonnen is (hij was voordat hij hoogleraar filosofie werd in de vijftiger jaren hervormd predikant te Brouwershaven en Rotterdam), zijn interesse daarvoor geheel verloren zou hebben.
G. v. d. Brink, Bilthoven

Ds. P. Molenaar, De doop; een zegel van Gods hand. Gedachten rondom doop en overdoop, uitg. Mes, Capelle a/d IJssel, 67 blz., ƒ 16,90.
Dit boekje heeft als inhoud een uitgewerkte lezing die ds. Molenaar hield op een gemeenteavond in zijn gemeente. Het heeft als achtergrond de vele vragen die er in onze tijd gesteld worden ten aanzien van de kinderdoop en het feit dat, zoals ds. Molenaar zegt, sommige broeders en zusters uit de gemeente zich wel heel gemakkelijk laten overdopen. Terecht wijst hij erop dat het in de doop niet gaat om de betuiging van ons geloof maar om de vastheid van Gods verbond en beloften. Gods verbond is in het Oude en Nieuwe Testament hetzelfde. De besnijdenis is wel het teken van Israël maar het verbond beperkt zich niet tot Israël. In het Nieuwe Testament komt de vervulling van Gods verbond met Abraham tot openbaring, waarom Abraham in Romeinen 4 ook de vader der gelovigen wordt genoemd.
Ds. Molenaar wijst het voorstellen van kinderen in de dienst in de plaats van de kinderdoop af. Het is m.i. de vraag of de voorstelling in de tempel een oudtestamentische instelling was. In Ex. 13 : 2 gaat het over het eerstgeborenenoffer en in Lev. 12 : 8 om het reinigingsoffer. De enige keer dat we van een voorstelling in de tempel lezen is van Jezus (Lukas 2), maar m.i. was wel het eerstgeborenenoffer en het reinigingsoffer voorgeschreven, maar niet dat het kind meegenomen werd naar de tempel.
De vraag is hoeveel ruimte er is, binnen het belijden van de Schrift als de enige regel van het geloof, voor hen die de volwassendoop voorstaan.
Ik denk aan de vele contacten die er zijn met (baptisten)broeders en zusters in Oost-Europa en bijvoorbeeld via Woord en Daad in andere delen van de wereld. En ik denk ook aan Bunyan en Spurgeon, die zich beiden lieten overdopen, ook al weet ik dat de toestand van de kerk daartoe aanleiding gaf. Maar het mag ons in ons oordeel wel voorzichtig maken. Bedoelt ds. Molenaar dat het niet mogelijk is om bijvoorbeeld lid van de Hervormde Kerk te blijven als men overgedoopt is? (blz. 57) Getuigt overdopen van weinig pastoraal gedrag tegenover de eigen kerkelijke gemeente (blz. 65) of moeten we het ook andersom stellen: hoe de eigen kerkelijke gemeente pastoraal handelt tegenover degene die zich laat overdopen? Terecht wijst ds. Molenaar erop dat we ons diep voor God moeten verootmoedigen omdat de kinderdoop bij ons veel te weinig leeft en heeft geleefd (blz. 65). Dat mag ons mild maken tegenover anderen en ons tegelijk vast doen staan voor de hoge waarde van de kinderdoop als teken en zegel van Gods verbond.
H. Veldhuizen, Huizen

Drs. Wybe van Dijk (red.) en Eugen Drewermann, De laatste tijd. Denken over het einde in levensbeschouwing en psychiatrie., uitg. Meinema, 96 blz., ƒ 24,90.
In dit boekje wordt een aantal visies gegeven op gedachten over de eindtijd en de begrippen apocalyptiek en eschatologie. Dat gebeurt vanuit verschillende achtergronden: door twee theologen, verbonden aan een psychiatrisch ziekenhuis (drs. W J. van Dijk, Veldwijk, Ermelo en drs. K. E. Huisstede, Reinier van Arkelziekenhuis, Vught), een hoogleraar humanistiek (prof. drs. Pons Elders), een psychiater (dr. R S. de Groot, Veldwijk, Ermelo), een rabbijn (drs. R. Evers, Amsterdam), een theoloog die de thema's vanuit boeddhistisch perspectief belicht (dr. C. W. Andijk, Veldwijk, Ermelo en docent Boeddhisme aan de R.U.V. te Utrecht), een theoloog Nieuwe Testament (dr. J. S. Vos, VU, Amsterdam) en de Duitse theoloog en psychotherapeut Eugen Drewermann.
Verschillende malen komt de vraag naar voren of het in voorstellingen aangaande de eindtijd gaat om psychische ziektebeelden of waanvoorstellingen. Verschillende malen wordt die vraag ook positief beantwoord, afhankelijk van het feit of de schrijvers uitgaan van de Schrift als openbaring of dat zij de apocalyptische beelden zien als menselijke interpretatiemodellen. Mij boeide o.a. de bijdrage van psychiater De Groot, die stelt dat apocalyptische beelden vooral aantrekkingskracht hebben op zwakgestructureerde mensen en o.a. wijst naar de massamoorden die zich voordeden (Charlie Manson, en in Guyana, Waco (Texas) en de Zonnetempel in Canada en Zwitserland). Overigens komt hij tot de conclusie, die ik uiteraard niet deel, dat apocalyps en eindtijdbeelden zijn te beschouwen als bijgeloof en magisch denken.
Het meest boeide mij de bijdrage van rabbijn Evers, die uitgaat van de openbaring in de Tora en wijst op Israëls rotsvast geloof in de herleving van de doden en de komst van de Messias.
Het boekje is ontstaan uit voordrachten op een studiedag over 'Het einde', waaraan ruim honderd geestelijke verzorgers die in de psychiatrie werkzaam zijn deelnamen. Een boeiend boekje, in het bijzonder voor werkers in de geestelijke gezondheidszorg, ook al zal men het met de hoofdlijnen niet eens zijn.
H. Veldhuizen, Huizen

Dr. P. Buitelaar, Prediking en geestelijk leven. Vanuit de praktijk toegelicht., uitg. De Groot, Goudriaan/Kampen, 96 blz., ƒ 17,50.
Een helder en praktisch boekje over de vorm en inhoud van de prediking, waarin veel aan de orde komt. Ik doe een kleine greep: een prediker moet eerst en vooral luisteren naar de Schriften, daarnaast naar het in de Schriften kloppende geloof, naar de kerk der eeuwen (bijv. de talloze geschriften uit de tijd van de Reformatie en Nadere Reformatie), en naar de mens die leeft in deze tijd. Hij moet bedenken dat de Bijbel met twee woorden spreekt: er is oproep tot geloof en sprake van het geloof als gave van God, er is oordeelsprediking en genadeverkondiging. We moeten oppassen voor over- en onderbelichting van het een of ander. De kracht van de gereformeerde prediking is dat uitverkiezing en verbond, geloof en bekering, wet en Evangelie, oordeel en genade en vooral de Drie-enige God worden verkondigd. Geloofsbevinding is niet geloof plus bevinding, maar wat iemand in het geloof ondervindt, zoals dat de weldaden van Christus een levende werkelijkheid voor hem zijn, de vergeving der zonden en de vrede met God een diepe realiteit, en Gods zorg in de gewone dingen van het leven, thuis en op het werk, geloofsbevinding. Terecht pleit dr. Buitelaar ervoor de dingen, met name naar de jongeren toe, maar ook voor de ouderen, zo verstaanbaar mogelijk te zeggen en moeilijke woorden te vermijden. Wat het zingen van het vrije lied betreft zegt hij dat hij geen enkel bezwaar heeft tegen zingen in de eredienst van andere liederen uit het Nieuwe Testament, hoewel hij graag een goed woord wil spreken voor de psalmen. Wat mij betreft mag er ook ruimte zijn voor het vrije lied. Luther, Kohlbrugge, Spurgeon, om maar enkelen te noemen, en vele bijbelgetrouwe kerken in het buitenland kennen dat ook. Ik deel niet helemaal de mening van dr. Buitelaar geen voorstander te zijn van preken naar aanleiding van bijvoorbeeld de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Wie de gave heeft om dat eenvoudig te doen, kan heel opbouwend en toerustend bezig zijn.
Conclusie: een goed en nuttig boekje, voor predikers, maar ook voor iedere ambtsdrager. Het boekje leent zich er ook voor om het in kringen te bespreken. Aanbevolen dus! Dr. Buitelaar heeft de gave om de dingen eenvoudig te zeggen.
H. Veldhuizen, Huizen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 juni 1999

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 juni 1999

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's