De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Verlossing teweeg gebracht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verlossing teweeg gebracht.

8 minuten leestijd

De hemel is gescheurd. God Zelf is nedergedaald op aarde. En zóó mag er een Gemeente des Heeren, een verlost volk zijn, dat uitroept : verlossing is teweeg gebracht, een hoorn des heils is opgericht !

Zonder die verlossing, welke door den Heere in Christus voor Zijn Sion is teweeggebracht zou het al heel ellendig gesteld zijn op aarde. Want de menschheid ligt verloren onder zonde en schuld, in nood en dood, en er is geen troost, nergens en voor niemand, buiten de verlossing, de verzoening, de zaligheid en den vrede die daar is in Christus Jezus voor een iegelijk, die in den weg des geloofs Hem als zijn Borg en Middelaar mag leeren kennen en liefhebben.

In Hem zal straks een nieuwe hemel en een nieuwe aarde worden toebereid waarin de eere Gods zal uitschitteren tot in eeuwigheid. In Hem, het eeuwige Woord. In het Woord, dat vleesch geworden is en onder ons heeft gewoond.

En in dien Christus zal een volk gezaligd worden, om als erfgenamen des eeuwigen levens dien nieuwen hemel en die nieuwe aarde te erven, waarbij God alles zal zijn in allen.

Zoo is in Christus een allervolmaaktst werk gewrocht door den Almachtige, Die de God aller genade is en Zich een volk heeft verkoren, dat in Christus verzoend eeuwig leven zal in heerlijkheid.

Bekende nu de mensch maar, dat de weg der verlossing door Christus gaat en uit God is. Dan zou hij roepen : „Och, dat de hemel scheurde, och, dat Gij nederkwaamt".

Maar de mensch staat van nature tegen over deze dingen als een kind der duisternis, dat het licht haat en vliedt. Als een nachtvogel in de klaarte van de middagzon, blind en schuw, niets onderscheidende.

Zóó zegt de Heere het in Zijn Woord. Zóó noemt Christus de dingen. En hoe vreeselijk het ook is voor den mensch, het pronk juweel der schepping, er mag niets van wor den afgedaan. Kinderen der duisternis, zondaren, kinderen der leugen, kinderen des duivels ; doende den wil huns vaders, die de menschenmoorder is van den beginne, den allergrootsten vijand van God.

Daarom moet de mensch, de menschheid, ook als door een wonder aangegrepen en gered worden, anders komt er niemand tot Christus en niemand tot verlossing en vrede en blijdschap. Dan blijft men maar doorgaan met zoeken en tasten, werken en worstelen in eigene wegen, waarvan het einde de dood is. Dan gaat men voort z'n geld uit te wegen voor 't geen geen brood is en z'n arbeid aan te wenden voor 't geen niet verzadigen kan.

.-Droef is het om de wereld te zien voortgaan in dien weg van zelfverlossing, waardoor nimmer verlossing is teweeg gebracht. Men heeft geen besef van zonde en verlorenheid ; men voelt-niets van de heiligheid en de gerechtigheid Gods ; en men kent niet de verlossing die daar is in Christus, die gestorven is voor de zonde Zijns volks en opgewekt tot hunne rechtvaardiging. En dan leeraart men, dat de weg des geluks en des vredes ligt in betrachting van deugd ; in zedelijke zelfvolmaking ; in ascetische zelfverloochening of ook in mystieke bespiegeling. Zóó loopt de weg van den mensch naar een hemel op aarde.

De mensch gelooft dat. En de mensch grijpt dat aan. Want het gevallen paradijskind voelt zich niet gelukkig. Het hijgt naar verlossing. Het is ook tot andere dingen geschapen, dan hij nu ziet en nu bezit, nu ervaart en ontmoet. Het gevallen koningskind voelt, zich in z'n ellendigen staat zoo diep ongelukkig. Hij vindt nergens rust, evenmin als de vogel, die vliegt boven de wijde, wijde zee. En bij tijden roept schreeuwt hij het uit : ik kan, ik kan niet meer. Z'n hart is ook zoo ledig. Hij is tot God geschapen en dien God mist hij, is hij kwijt geraakt en daarom is hij een schip zonder inhoud en zonder roer gelijk, zwal-' kend op de bewegelijke wateren der levenszee.

Maar Adams kroost is verblind. Zij hebben zich gekromd onder het harde juk van den vader der leugen ; en nu zijn ze zelf kinderen der duisternis en kinderen der leugen.

En zoo voelen ze niet, dat ze God kwijt zijn. Ze vragen ook niet naar God. Ze geven geen acht op Zijn Woord. Ze kennen Zijnen Zoon niet, die op aarde kwam om te zeggen : Ik ben het Licht der wereld.

Ze weten van geen zonde, van geen verlorenheid — daarom ook niet van genade, van verzoening, van verlossing in en door Jezus Christus. Om te zingen met Gods volk : „bij U, Heer, is de levensbron. Uw licht doet klaarder dan de zon, ons 't heuglijkst licht aanschouwen" — kennen ze niet, kunnen ze niet, willen ze niet.

Er is geen God — is hun hoogste wijsheid. Om zich intusschen zelf goden te maken, die geen goden zijn. En zoo zijn ze zonder God, zonder Christus in de wereld en zonder hope.

Maar dat laatste stemmen ze u niet toe. En ze werken en ze worstelen ; ze krammen en ze lijmen ; ze schaven en ze fatsoeneeren — en zóó zal 't komen : een paradijs op aarde ; een verloste menschheid.

En — had men bet niet vér gebracht ook ? Schreed de menschheid niet „langs lijnen van geleidelijkheid" voort op den weg der beschaving en der verlichting, der humaniteit en der solidariteit, met een paradijsstaat in 't verschiet ?

Totdat God in die zelfde dagen'wéér, gelijk vroeger reeds zoo dikwijls, met onzichtbre hand in de paleizen der vorsten, in de gehoorzalen c'cr intellectueelen, in de studeerkamers der volksleiders, in de fabrieken op de kantoren, op de straten en op de pleinen, ja, óveral waar maar een plekje te vinden was in vlammend schrift te lezen gaf : Menè, menè, tèkel, upharsin ; geteld, gewogen, te licht bevonden. (Dan. 5 vers 25).

Daar is een proces-matig smartverioop, een telkens wederkeerende tragedie in de wereldhistorie, in de geschiedenis der menschheid.

Het is telkens een eggen en ploegen en zaaien om uit den door God vervloekten schoot der aarde leven, nieuw leven, geluksleven te doen voortkomen, 't Is telkens wel met nieuwe energie, met bewonderenswaardige streefkracht een bouwen van een Babel-toren, waarvan het opperste zal reiken in den hemel. Het is telkens een cultiveeren van doornen en distelen, om toch te bereiken, dat er vijgen van een doornstruik en druiven van een distel zullen kunnen worden geplukt.

En dan komt er weer telkens een conflict tusschen God en den mensch ; tusschen God van den hemel en den mensch van de aarde en dan laat de Heere, de Almachtige God, de Springader des eeuwigen levens, de Fontein van alle goed, weer aan den mensch voelen en zien en doorleven, dat de verlossing, dat het hoogste geluk voor tijd en eeuwigheid nooit kan zijn of worden een product van 's menschen denkkracht, van 's menschen streefkracht, van 's menschen deugd of goede werken — maar , dat de verlossing en de zaligheid, het heil en de vrede een wonder van Boven is, in Jezus Christus geopenbaard.

Daar spreekt Kerstfeest weer van in deze ontredderde tijden.

Er is verlossing. Er is verlossing teweeggebracht. De hemel is gescheurd. God zelf is nedergedaald. Immanuël, God met ons. En het volk des Heeren van alle plaatsen roept het bij vernieuwing vol blijdschap uit: dit is van den Heere geschied ; Halleluja I

Dat is de weg, die van Boven uit genade voor deze zondige aarde is geopenbaard. De weg, door God Zelf uitgedacht. Een allervolmaaktste weg. Een weg, waarin de Vader rust in het werk van Zijn Zoon en Sion ruste vindt onder de vleugelen van den Zaligmaker, welke is Jezus Christus, onze Heere. 

Zalig het volk, dat het bij ervaring kennen mag om ais een arm zondaar gerechtvaardigd te zijn in Jezus Christus, Die Zijn dierbaar bloed voor Zijn erfdeel, Hem van den Vader gegeven, heeft uitgestort en dagelijks voor hen bidt, met toepassing van Zijn heil. Want die dat kennen mag, heeft het hoogste geluk gevonden voor tijd en eeuwigheid.

Hoe men het ook wenden en keeren gaat, maar de vraag komt altijd terug : wat baat het een mensch, zoo hij de geheele werela gewint en lijdt schade aan zijn ziel ?

Waarop deze vraag correspondeert : wat is de eenige troost des menschen, beide voor leven en sterven ?

Een vraag, welke door 's Heeren kindere; met den ouden Heidelberger nog altijd beantwoord wordt met het belijden, dat dit de hoogste zaligheid is, in Christus met God verzoend te mogen wezen en als een kind van God den Heere in oprechtheid, door den Geest te dienen, verwachtende de wederkomst van Hem, Die Sion kocht door Zijn bloed.

Die verlossing is teweeg gebracht. Teweeg gebracht in en do'ter Christus. Waaraan we bizonderlijk weer denken op het Kerstfeest, nu de engelen zingen van groote blijdschap voor al het volk bereid.

Eere zij God, in de hoogste hemelen, daar Hij een welbehagen toonde te hebben in menschen en vrede wilde bestellen op aarde.

Vrede, in den Vredevorst, Jezus Christus, Wien de volkeren moeten eeren en de natiën zullen aanbidden.

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 december 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Verlossing teweeg gebracht.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 december 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's