Adrianus Bruynvisch en zijn ’Heyl des Heeren’
Minder bekende oude schrijvers 3
Dwalingen der Socinianen
De Socinianen waren in de 17e eeuw de meest verafschuwde en gevreesde ketters die er waren. Niet alleen in de dogmatische maar ook in de praktische geschriften van de gereformeerde theologen uit die tijd komt men ze herhaaldelijk tegen. 'Er is bijna geen godgeleerde van betekenis te noemen of hij heeft althans iets tegen deze 'zielverdervende' ketterij in 't licht gegeven' (W. J. Kühler). Op twee punten spitste zich de strijd tegen de Socinianen toe, de leer van de twee naturen van Christus en de leer der verzoening door voldoening. Er is in God maar één Persoon, zeiden de Socinianen. Christus hielden zij voor een gewoon mens. Dat Hij voor de zonden der Zijnen de schuld zou hebben voldaan, loochenden zij. Christus' profetisch ambt was voor hen het een en het al. Praedestinatie en erfzonde loochenden zij ook; de mens is vrij; alle nadruk werd gelegd op wat men hield voor een waar christelijk leven.
Hoe belangrijk al deze punten ook zijn toch heeft Bruynvisch ze op een nog ander punt bestreden. De teksten die hij behandelde gaven hem daar aanleiding toe. Zijn preken gaan namelijk voor het grootste deel over de opstanding van Christus en over onze opstanding. Welnu, ook daar hebben de Socinianen hun eigen opvattingen over gehad. Een wederopstanding der doden hebben zij niet zonder meer geloochend, maar wel hebben zij daar een bepaalde interpretatie aan gegeven. Alleen de gelovigen zullen opstaan, de goddelozen zullen zonder meer worden vernietigd. Maar dat niet alleen, die gelovigen zullen wel opstaan, evenwel, met een ander lichaam dan waarmee zij begraven werden. Een stoffelijk lichaam wordt begraven; een nieuw geestelijk lichaam zal opstaan, dat geen enkele relatie zal hebben tot het oude lichaam waarin vroeger geleefd werd. Aan deze stelling zit meer vast dan misschien vermoed wordt, maar dat moeten wij verder laten rusten. Ons gaat het er namelijk alleen om dat ook Bruynvisch deze opvatting der Socinianen gekend heeft. Tot tweemaal toe heeft hij in de ons overgeleverde preken hen op dit punt bestreden.
In het tweede of laatste geval gewaagt hij tegelijk van de onderwaardering van het O. Testament bij de Socinianen. Het O. Testament noemden zij overbodig, eigenlijk waardeloos. Dat er in het O. Testament reeds beloften voorkomen die wijzen in de richting van een eeuwig leven hiernamaals voor de gelovigen loochenen zij. En ook op dit punt vonden zij Bruynvisch tegenover zich.
Onze conclusie mag zijn dat Bruynvisch de leringen der Socinianen blijkbaar goed gekend heeft. Ook van hun minder op de voorgrond tredende afwijkingen is hij op de hoogte geweest. Heel erg behoeft ons dat echter niet te verwonderen wanneer wij maar bedenken dat hij te Utrecht een leerling was geweest van Hoornbeek die stellig in zijn colleges veel over de Socinianen gesproken zal hebben, aangezien hij een driedelig werk heeft geschreven om ze te bestrijden.
Dwalingen der doopsgezinden
In Zierikzee moeten de wederdopers al heel vroeg actief zijn geweest. Lennert Bouwens, een wederdoper van het eerste uur, was de eerste die in deze Zeeuwse stad enkele volwassen personen doopte. Dat was nog voor het midden van de 16e eeuw. Al in 1566 was de doopsgezinde gemeente te Zierikzee zo toegenomen dat een der stadspredikanten, ds. Jacob Jorissen, de overheid verlof vroeg met hen te mogen disputeren. Steeds groeide de gemeente. In 1600 telde zij ongeveer 100 leden, wat voor een doopsgezinde gemeente in die tijd niet weinig was. Een der bekendste voorgangers (vermaners of leraren) der doopsgezinde gemeente te Zierikzee was Francois de Knuyt. Jarenlang heeft hij de gemeente te Zierikzee gediend, al werd zijn arbeid wel steeds onderbroken door de vele reizen die hij maakte. Hij is het geweest met wie Udemans, over wie wij al eerder vernamen, gedisputeerd heeft. Aangezien hij de oudoom is geweest van Bruynvisch stellen wij ons voor dat de jonge Bruynvisch reeds als kind veel over dit dispuut, dat zozeer de harten der Zeeuwen beroerd had, gehoord heeft. Het is gehouden in september 1609. Udemans zelf heeft er ons een uitvoerig verslag van gegeven, achterin een boek dat geheel gewijd was aan de bestrijding der doopsgezinden. Dat boek heet: 'Schriftmatige Aenmerckingen op seker Boecxken van Francois de Knuyt, Bisschop der Mennisten tot Ziericzee'. De eerste druk van dit boek verscheen in 1620, 26 jaar later in 1646 verscheen nog een tweede druk. Blijkens het verslag van Udemans was het in het dispuut vooral gegaan over de menswording van Christus, het punt waarop de Mennisten het verst afweken van de leer der algemeen christelijke kerk.
Op de duur hebben de doopsgezinden te Zierikzee zich niet kunnen handhaven. De eertijds bloeiende gemeente liep steeds meer achteruit. Toen Bruynvisch zijn preken hield die wij hier bespreken was zij reeds op haar retour.
Het punt waarop hij in deze preken de doopsgezinden bestreden heeft is merkwaardigerwijs hetzelfde als waarop zijn oudoom Udemans met hen gedisputeerd had, dus dat van de menswording van Christus. Maria is niet, zegt hij in een Kerstpreek, uit de stam van Levi geweest, gelijk de doopsgezinden leren, maar uit de stam van Juda, evengoed als Jozef. En wat verderop: Christus heeft waarlijk het vlees en bloed van de maagd Maria aangenomen. Hij is uit haar geboren. Er staat immers nadrukkelijk in Lukas 2 dat Maria Christus baarde toen haar dagen vervuld waren. Christus is eerst in haar schoot gerijpt en toen ter wereld gekomen. Daarom is de mening der doopsgezinden dat Christus door Maria heengegaan zou zijn gelijk water door een goot en gelijk licht door een glas een ernstige dwaling. Wij vinden deze dwaling reeds bij de oude Manicheeën en Marcionieten.
Andere dwalingen
Eén keer noemt Bruynvisch in zijn preken de Brownisten. Zij waren volgelingen van de Engelse theoloog Robert Browne. Deze had ca. 1580 te Norwich een eigen gemeente gesticht, los van de Staatskerk. Zo radikaal koos hij voor het algemeen priesterschap der gelovigen dat aan het kerkelijk ambt alle grond werd ontnomen. De kerkvorm die hij schiep noemt men die van het independentisme of congregationalisme. Elke gemeente (congregatie) was volstrekt onafhankelijk (independent) van andere gemeenten.
Ook in Nederland waren er Brownisten. In Engeland vervolgd hebben velen van hen in ons land een toevluchtsoord gezocht en gevonden. Onder de plaatsen in ons land waar men een gemeente der Brownisten aantrof behoorde ook het Zeeuwse Middelburg. In hoeverre Bruynvisch, die te Zierikzee stond, ze persoonlijk heeft gekend moeten wij buiten beschouwing laten.
De ene keer dat Bruynvisch hen genoemd heeft raakt het niet hun kerkopvatting maar hun al te grote scrupuleusheid. De Brownisten hebben namelijk geweigerd te spreken van de zondag, de maandag, enz. Deze namen voor de dagen van de week zijn ontleend aan het heidendom, waarin zon en maan afgodisch werden vereerd, of wat dinsdag, woensdag enz. betreft aan bepaalde heidense goden. Van het gebruik van deze namen hebben de Brownisten een gewetenszaak gemaakt. Sprekend in een preek over de zondag zegt Bruynvisch dat hem dat te ver ging. De dagen der week de gebruikelijke namen geven is geen zonde, het is slechts een burgerlijke gewoonte en meer niet. Anders zou men wel uit de wereld moogen gaan, zegt hij, als men een taal wilde spreken die het merendeel der mensen niet verstaat. Een opmerking-als deze getuigt van grote nuchterheid en ook van 'gematigdheid' waar, zoals wij al hoorden, Bruynvisch eens zijn broer Godefridus om prees.
Een paar keer worden door Bruynvisch in zijn preken ook nog de Libertijnen genoemd. Bij hen zullen wij niet moeten denken aan een bepaalde secte en nog minder aan een bepaalde kerk. Eerder aan een tendele kerkelijke en ten dele onkerkelijke groepering. Wil men een paar namen dan kunnen die van Coornhert, van Jan van Hout, Joachim Oudaan en bepaalde regentenfamilies worden genoemd. Een wat sceptische geest treft men bij hen aan, hoeveel zij overigens onderling van elkaar verschild hebben. Op dit scepticisme slaat ook hetgeen Bruynvisch hen verweten heeft. In een Kerstpreek over Lukas 2 bespreekt hij de verschijning van een Engel aan de herders te Bethlehem. Engelen zijn geesten zonder lichaam, zegt hij dan, en zowel uit het Oude als uit het Nieuwe Testament blijkt dat zij zich soms in zichtbare gedaanten aan mensen vertonen. En dan de uitroep: Weg dan met de Libertijnen 'die niet meer gelooven dan sy sien, die loochenen dat achter de gordynen van het sigtbare schepsel noch een andere Werelt is'.
Het tweede geval waarin Bruynvisch de Libertijnen noemt betreft een Paaspreek. Bij Jezus' graf zijn opnieuw engelen verschenen. Voor dergelijke verschijningen, zegt Bruynvisch, zoeken de Libertijnen een redelijke verklaring, maar die voldoet toch niet. Het wonder moeten wij het wonder laten.
Zo heeft Bruynvisch al in zijn tijd te maken gehad met een begin van modern ongeloof. In naam ging het tegen het bijgeloof maar in werkelijkheid werd ook het geloof zelf aangetast.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's