Uit de Pers.
Het lichaam van Christus.
Op schoone wijze teekent ds. Van der Linden in de „Geref, Kerkbode" voor 's Gravenhage de heerlijkheid van de Kerk des Heeren :
„Na de verschijning van den Schoonste onder de kinderen der menschen, is er niets heerlijkers, niets lieflijkers geopenbaard dan die tweede schepping, dat kunstgewrocht des Heiligen Geestes, dat de Apostelen noemen de kerk des Heeren. Als een bloembed in het midden van de woestijn ver rijst ze voor ons. Een nieuw geslacht is het in 't midden van het oude geslacht, het is het ware, geestelijk Israël, het Israël Gods, de Kerk des Heeren.
Waar zij is, daar zijn de zegeningen Gods in Christus. Daar schijnt het licht van Christus Jezus onzen Heere, helder en klaar ; daar zijn de verlichte oogen des verstands om Hem haren Heere en Heiland te mogen noemen. Hij is de Hoeksteen, op welke het gansche huis harer zaligheid is gebouwd. En de geloovigen zijn de steenen, die op den hoeksteen Christus worden neergelegd, van wie het woord der belofte geldt : „Ik zal uwe steenen gansch sierlijk leggen en Ik zal u op saffieren grondvesten en uwe glasvensteren zal Ik kristallijnen maken en uwe poorten van robijnsteenen." • Van die gemeente konden de Apostelen zingen :
, , 0, heilige tempelstad, Uwe edelste gesteente
Ontstond uit enkel slijk. Gij zijt wel arm op aarde, o ware kerkgemeente, Maar hemelsch zijt gij rijk."
Niet de engelen, maar in dood en duizend voudige jammer neerliggende Adamskinderen maken de steenen uit, waaruit Gods Geest de muren van dezen tempel bouwt. De apostolische voorstelling heeft voor de afteekening der gemeente twee vaste doorloopende beelden, een tempel en een lichaam.
Een tempel, dat is dan het invoegen van de enkele steenen in het geraamte van het gebouw, dat naar Gods bestel, omhoog rijst en waarin, wijl het een tempel Gods is, God zelf woont.
Maar dit denkbeeld komt den apostelen nog te mechanisch, te uitwendig voor en 't denkbeeld van lichaam, dat in nog veel rijker zin de diepe gedaöhten Gods afspiegelt, voegt de Heilige Geest onder het N, Testament hieraan toe.
De tempel was de plaats, waar God w onen wilde. Deze tempel was dus voorbeeldig Een heenduiding op Christus, wiens vleesch en bloed de wezenlijke tempel zou zijn, waarin God op aarde wonen zou.
Tempel kunnen we dus het eigenlijke woord achten voor de bedeeling der schaduwen. Lichaam het van zelf gebodene woord voor de bedeeling der vervulling. Maar beide doelen op dit ééne, groote, allesbeheerschende feit, dat God Zijne verkorenen vergadert, ze ineenzet, tot één geheel maakt in de gemeente des levenden Gods, het volk Zijns eigendoms, al de geheiligden in den Zoon Zijner liefde. Nu eens khnkt het hun tegen : „G o d s gebouw zijt gij." Dan weer : „G ij z ij t het lichaam van Christus en elk een elkanders leden, "
Dat wordt gezegd tot de kerk, gelijk ze zich openbaart naar Zijn Woord, de kerk van C o r i n t h e, de kerk van E f e z e, de kerk van Rome, de kerk van J e r u-z a 1 e m.
Elke plaatselijke kerk toch heeft de roeping een afbeelding te zijn van het lichaam van Christus, heeft dat te vertegenwoordigen.
Welk een gewichtvolle plaats bekleedt in de apostolische voorstelling dan de gemeente, 't Is aan haar, dat de Heere Zijn verworven zegeningen toebedeelt, In roeping en bekeering, in geloof en rechtvaardigmaking, in heiligmaking en verlossing.
Het ware wel te wenschen, dat de oogen meer mochten opengaan voor de heerlijkheid van Christus' Gemeente en dat haar schoonheid meer mocht uitschitteren in het midden van deze donkere wereld, die zoo schrikkelijk verwoest ligt door de zonde,
Rechts-Modèrn.
In zijn Haagsche rede heeft prof. Van der Leeuw o.m. gezegd :
Meer dan ooit verkeeren wij in een over gangstijd. Nieuwe vormen van religie verschijnen en wij hebben er mee te rekenen, al kunnen wij ze niet altijd bewonderen of zelfs maar nieuw vinden. Het oude modernisme heeft reeds voor een vrij groot deel plaats gemaakt — niet voor het rechts-modernisme, zooals wij een oogenblik hoopten, — maar voor een nieuwe religie van cosmisch besef en onpersoonlijke Godsvoorstelling, van pantheïstische mystiek en niet-ethische levens intensiteit.
De uiting lijkt ons juist in dezen mond van meer dan gewoon gewicht. De spreker is iemand, die nauwe banden met reöhts-modernen voelt, die hen volkomen kent, die zeker niet in staat is om van die strooming iets onbillijks te zeggen.
En hij ziet haar invloed niet groeien.
Andere stroomingen, verder verwijderd van Gods Evangelie, ja daaraan volkomen vreemd, legeren zich om het hart onzer jonge menschen.
Het is wel opmerkenswaard, l Alleen kunnen wij er niet in bevestigd zien, wat zoo vaak — en ook hier — wordt verkondigd ; dat wij leven in een overgangstijd en dat nieuwe vormen van religie verschijnen.
Is dit nieuw ? Is dit niet met nieuwe woorden een zeer oude geestesgesteldheid noemen ? Is het niet telkens weder gegaan tusschen den levenden God en den Achtergrond aller dingen ?
En als dit juist is, verdient het dan wellicht aanbeveling om niet te herhalen, wat anderen zeggen : dat nieuwe vorm van godsdienst zich baan breekt ?
Wij begeeren allerminst nieuwe dingen in oude vormen te persen. Maar oude dingen met een nieuwen glans te sieren, , s c h ij n t ons ook g e-v a a r 1 ij k, ~ (De Ned, )
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's