Smytegelt en zijn catechismusprediking
3
Des Christen enige troost
Voordat wij nadenken over enkele punten uit zijn catechismus-prediking wil ik eerst iets vertellen over het tot stand komen van deze bundel. U zou misschien denken, dat ds. Smytegelt zelf gezorgd heeft voor het verschijnen van deze 'Verklaring over den Heidelbergsen Catechismus in 52 predicatiën' (ondertitel). Dat is echter niet zo. Smytegelt was niet gewend om zijn preken uit te schrijven. Hij gebruikte op de kansel alleen wat aantekeningen, en preekte verder voor de vuist weg. Deze aantekeningen, en ook andere stukken van zijn hand wilde Smytegelt niet laten uitgeven, ook na zijn dood niet. Ze waren trouwens bijna onleesbaar. Het kwam echter voor (zelfs nog in de 19e eeuw bij de Bijbel-lezingen van Da Costa), dat gemeenteleden zelf de preken opschreven, die ze beluisterd hadden. Voor een betrouwbare weergave van zo'n preek zijn twee dingen nodig: Scherp luisteren, en ook een goed opnemingsvermogen. En nu had ds. Smytegelt in zijn gemeente een vrouw met zulke gaven: Dat was Maria Boter. Zij schreef gedurende 30 jaar zijn preken op. En volgens ds. de Beveren kan men op haar woorden 'volkomen staet maeken; daer ick mag bijvoegen, dat dit de Overledene (Ds. Sm.) niet onbekend of onaangenaam was, en dat zijn Eerwaerde haar dikwijls in desen behulpig is geweest'. Ds. Smytegelt kende deze vrouw dus persoonlijk, en was op de hoogte van haar werk. En heeft daar ook zijn goedkeuring aan gegeven. Als we dit zo lezen, dat een vrouw de preken, die ze hoorde, thuis helemaal uit kon schrijven, dan maakt ons dit wel even stil. Dat moet een vrouw zijn geweest, met een honger naar het Woord. Die thuis kwam en het gesproken woord ver der overdacht. In onze tijd lijkt dit bijna onmogelijk. We zijn allemaal druk met de dingen van ons dagelijks leven. Weinig geconcentreerd op het Woord van God. En daarom gaat er ook veel zegen van de prediking verloren. Zo dikwijls valt het zaad van het Woord bij ons tussen de doornen, zodat het verstikt door de zorgvuldigheden van ons leven. Bij Maria Boter viel het zaad in de goede aarde. En het heeft vrucht gedragen, honderd-voud. Want door haar stille werk heeft ze velen tot zegen mogen zijn!
De uitgave
Uit de 17 kwartijnen, die Maria Boter heeft volgeschreven, maakte een zekere D. Eversdijk uit Sluis, de leer-redenen van Smytegelt klaar voor de pers. En in 1742 geeft de Classis Walcheren toestemming voor de uitgave van 'des Christen enige troost in leven en in sterven'. Vooraf was een onderzoek ingesteld door twee predikanten uit Middelburg, nl. ds. Plevier en ds. van Wingerden. Zij schrijven een rapport, dat later in iedere uitgave van deze Catechismus-verklaring is te vinden als een voorwoord. We lezen daarin: ... niet naar eigenhandig schrift des predikers, maar onder het preken opgeschreven; met hoeveel nauwkeurigheid willen of kunnen wij niet bepalen. In hetgeen tot verklaring en toepassing van de catechetisché waarheden wordt gezegd, vinden wij niets dat wezenlijk strijdt tegen de leer des geloofs, welke naar Gods Woord in de Formulieren van Enigheid begrepen is; en overal vinden wij blijken van 's mans innige godsvrucht en voorstand van dezelve, waarom het met stichting gelezen kan worden. Doch wij denken, dat de spreker, zo hij de uitgever van zijn predikatiën had willen zijn, juist overal deze zelfde uitdrukkingen of niét gebruikt zou hebben, of niet behouden zou hebben(!), welke nu gemeen gemaekt worden'... Tot zover dit rapport en voorwoord. We moeten er bij het lezen dus rekening mee houden, dat we spreek-taal voor ons hebben. In de oorspronkelijke drukken bevat 'Des Christen enige troost' ook 5 belijdenispredicaties, waarin de catechetische stof is samen gevat, en dus 'geschikt naar het getal der Belijdenis-predicatiën, die ieder jaar, in de week voor het Avondmaal te Middelburg gehouden worden', aldus de uitgever van de derde druk (1756). We mogen dankbaar zijn, dat enkele jaren geleden bij Den Hertog in Utrecht een nieuwe uitgave is verschenen. Nu in hedendaagse spelling en modern lettertype, waardoor deze uitgave gemakkelijk tot lezen uitnodigt. Toch is het een 'onveranderde uitgave volgens 1747'. In deze nieuwe uitgave ontbreken wel de bovengenoemde 5 belijdenis-predikaties.
Uit welke periode
De vraag rijst op, uit welke periode de preken komen, die we vinden in de Catechismusverklaring. Art. 68 van de Dordtse Kerkorde schreef voor: De dienaars zullen ... in de na-middag-predicatiën ... den Catechismus kortelijk uitleggen, alzo dat dezelve zoveel mogelijk jaarlijks mag geeïndigt worden. Ds. Smytegelt zal dan ook heel wat keren de Catechismus rondgekomen zijn. Echter niet ieder jaar. Zo lezen we in een preek over zondag 7 'Het jaar is op weinige dagen meer na als XIV (dus 1714) ten einde; aan het eind van een preek over zondag 3 zegt Smytegelt: Dit is de eerste rustdag van het jaar...', en dan volgt de zege-wens, die hij kennelijk 's morgens niet had kunnen uitspreken. Ook de preek over zondag 46 kunnen we goed dateren: Ds. Smytegelt zegt daar: 'Het is vandaag over 14 dagen net 29 jaren, dat ik uw predikant geweest ben'. Deze preek is gehouden op 2 januari 1724. We kunnen hieruit concluderen, dat men in Middelburg niet precies in een jaar rond kwam met de behandeling van de Catechismus. In de tweede plaats kunnen we opmerken, dat de preken in 'Des Christens enige troost' uit verschillende tijden zijn. Waarschijnlijk heeft Smytegelt ook nooit iedere zondag een catechismus-preek gehouden, aangezien er in Middelburg meer predikanten dan kerkgebouwen waren. Nadat we nu over de prediker en over zijn boek hebben geschreven, willen we nu ingaan op enkele punten uit de inhoud van verschillende catechismus-preken.
Zijn methode
Wanneer u uit 'Des Christen Enige Troost' verschillende preken hebt gelezen, dan zal het u opgevallen zijn, dat ds. Smytegelt een vaste methode van preken had. Zijn catechismus-preken beginnen steeds met een inleiding of voorrede naar aanleiding van een tekst uit de Bijbel. Zo begint hij de preek over zondag 1 met de tekst uit Job 14 : 1. De mens van een vrouw geboren is kort van dagen en zat van onrust. Vanuit deze tekst wijst Smytegelt erop, dat ons leven vol is van moeite en verdriet. Daarom heeft een mens troost nodig. En zo leidt de voor-rede als vanzelf naar de vraag van de enige troost in leven en sterven. Dat Smytegelt zijn catechismus-preken begint vanuit een Bijbel-tekst is een goede zaak. Hiermee geeft hij duidelijk te kennen, dat de catechismus geen leerboek is, dat naast de Bijbel staat. Maar een Belijdenis-geschrift dat vanuit de schrift opkomt. Toch is de keuze van de teksten, waarmee hij zijn preek begint, niet altijd even gelukkig. Soms is het verband niet direct duidelijk en moet een grote omweg worden gemaakt, om bij het onderwerp van de catechismus-zondag terecht te komen. Ik denk aan zondag 27 over de Kinderdoop. Smytegelt begint deze preek met de tekst uit Hosea 14 : 4 'Immers zal een wees bij U ontfermd worden'. Vier soorten mensen hebben ontferming bij God, aldus Smytegelt: Vreemdelingen, weduwen, wezen en kleine kinderen. Voor kleine kinderen heeft God een 'teder hart', zelfs voor heiden-kinderen, denk aan Ninevé. Daarom moeten ook de gezanten der kerk (de predikanten) een teder hart hebben voor kinderen, en ze in de schoot der kerk op nemen. En zo komt hij dan toch bij de kinderdoop terecht. Na de inleiding komt de stof van de catechismus-preek aan de orde. Smytegelt behandelt deze stof niet systematisch woord voor woord en zin voor zin. Hij preekt vanuit een bepaald thema, b.v. de Komst van het Koninkrijk (zondag 48). Binnen dit thema wordt de catechismusstof behandeld. Soms uitgebreid, maar soms ook wel eens heel kort. Zijn preken eindigen meestal met een blik in de hemelse heerlijkheid, maar dit betekent toch niet altijd, dat hij naar een climax toewerkt. Want de laatste zin is dikwijls het gebed: Dit schenke de Heere aan u en aan mij.
De toepassing
Een predikant wordt nogal eens genoemd: herder en leraar van zijn gemeente. Als we het leven en werken van ds. Smytegelt overzien, kunnen we toch wel zeggen, dat hij méér herder is geweest, dan leraar. Dat valt duidelijk op bij zijn catechismuspreken. Zij hadden uiteraard echte leerpreken mogen zijn. En toch, als we goed luisteren overheerst de stem van de pastor, de herder van zijn kudde. Allerlei vragen, die zijn gemeenteleden in de afgelopen week naar voren hadden gebracht, werden in de preek behandeld. Ja, het lijkt dikwijls bij zijn preken, alsof Smytegelt met zijn gemeenteleden een gesprek voert. Daarbij preekt hij onderscheidenlijk. Hij onderscheidt in zijn gemeente verschillende mensen, o.a. onbekeerden, zoekers, bekommerden en verzekerden. En al is de toepassing door heel de preek heen verweven, aan het eind van zijn preek gaat hij die verschillende groepen apart toespreken. Je zou dat de eigenlijke toepassing kunnen noemen. Daarbij richt hij zich vooral tot de bekommerden in het geloof. Tot hen, die door twijfel en aanvechting heen en weer geslingerd worden. Hij wil de bekommerden troosten, door allerlei kenmerken van het werk Gods aan hun ziel op te noemen. Ik geef u als voorbeeld een citaat uit de toepassing van zondag 7 (over het ware geloof): 'Weet gij wie het ware geloof heeft? Dat is niet aller, maar der uitverkorenen Gods:
1) Die zulk een licht heeft, dat hij van nature mist, die zo zegt: ik heb het niet, en ik kan het niet krijgen.
2) Die zo gezegd heeft: ach! ik moet het evenwel hebben, dat maakt mij onrustig. Daarom te bidden is hun dagelijks en vermakelijkste werk. Ik kan, zeggen ze, niet uit-of ingaan, of ik moet eerst om dat waarachtige goed bidden; zoudt Gij 't mij wel geven, het geloof en een ander hart? Gij kunt het tot Uw eer doen, weiger het mij niet Heere! wijs mijn aangezicht toch niet af.
3) Als de Heere aan hen vraagt: wat ziet gij in mijn Zoon? Ach Heere, zeggen ze, zulk een heerlijkheid is er in de gehele wereld niet. Hij is de schoonste aller mensenkinderen. Hij is zo schoon, zo lief, zo algenoegzaam; als de zon schijnt op de middag, dan schijnt ze alle sterren dood. Zo ook, zeggen zij: wat is eer, rijkdom als ik U mis! Ach Gij zijt mij dierbaar!
4) Zij kunnen niet slapen, of het is: ach! dat Gij mijne en ik Uwe was; mocht ik toch in U begrepen zijn, in U gevonden worden! Ik wend het naar U toe. Tranen, bidden, gestalten, vertroostingen kunnen mij alle niet helpen: ik moet U hebben. Ach! zijt Gij mij tot gerechtigheid, " of ik kan niet leven noch sterven. Laat ik uw knecht en uw dienstmaagd zijn. Uwe o Zoon! Uwe, o Vader! laat ik zo altijd afhankelijk van U leven. Kent gij dat? Heeft God u daarmee gezegend? Wel, erken het...!
Er zou over deze kenmerken-prediking veel te zeggen zijn. Dat kan in dit verband niet. Ik gaf u dit voorbeeld om een indruk te krijgen, van de wijze waarop Smytegelt dit deed. In zijn toepassing geeft Smytegelt ons dikwijls leerzaam onderwijs voor ons geloofsleven. En toch moeten we oog houden voor de gevaren van deze kenmerken-prediking. Wordt hier de mens toch niet te veel op zichzelf terug geworpen? Het Avondmaalformulier leert ons, dat wij uit onszelf midden in de dood liggen, maar het leven mogen zoeken buiten onszelf, in de Heere Jezus Christus. Zijn middelaarswerk is de enige vaste grond om op te bouwen. Daarom ligt de zekerheid van het geloof niet in ons, maar in Christus Jezus!
Veen (Nbr.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 maart 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 maart 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's