Eenvoudige Bijbellezing
Doch wij weten, dat de Wet goed is, zoo iemand die wettiglijk gebruikt; En hij dit weet, dat den rechtvaardigen de Wet niet is gezet, maar den Onrechtvaardigen en den halsstarrigen, den goddeloozen en den zondaren, den onheiligen en ongoddelijken, den vadermoorders en den moedermoorders, den doodslagers, Den hoereerders, dien, die bij mannen liggen, den menschendieven, den leugenaars, den meineedigen en zoo er iets anders tegen de gezonde leer is ; Naar het Evangelie der heerlijkheid des zaligen Gods, dat mij toevertrouwd is. 1 Timotheus vers 8—11.
6) (1 Timotheus).
De Wet moet op wettige wijze gebruikt. Timotheus moest maar met kracht optreden tegen die menschen, die een andere leer brachten. Hij moest niet bang zijn voor hun groote woorden. Het waren toch maar woorden. Daarmede verbeuzelden zij hun tijd. Het eigenlijke doel hadden zij geheel uit het oog verloren. Het móést hen gaan om de liefde. Daartoe heeft God aan de leeraars Zijn heerlijke opdracht gegeven. Maar nu hielden zij zich bezig met beuzelachtige praatjes. Van het ééne woord kwam het andere. En zoo liep het altijd maar weer uit op twist en gekibbel, waar niemand iets aan had, en waaruit niemand de liefde van Christus kon zien.
Zij wilden leeraars der Wet zijn. Goed daar had de apostel niets op tegen. Hij zelf wilde het op zijn tijd ook wel zijn. Een goede leeraar der Wet zal ook een goede leeraar van het Evangelie zijn. De prediking van de Wet zal dan kloppen met de prediking van het Evangelie, wijl de Wet zegt wat de Heere vraagt en het Evangelie wat de Heere in Zijn genade geeft. Zoo wil Paulus wel degelijk een Wetsprediker zijn en daarin voor niemand onderdoen.
Maar juist hierin schortte het hem, bij de dwalende broeders te Efeze. Zij hadden bij de wetsprediking die zij er op na hielden, nooit het Evangelie op het oog. Zij kwamen altijd met hun peuterige bijbepalingen aandragen, van het raak niet en smaak niet en roer niet aan. Die drongen zij dan den rechtvaardigen op. Met deze rechtvaardigen zijn bedoeld zij die een vermaak hebben gekregen in de Wet Gods. Door het geloof in Christus hebben zij een begeerte om naar de Wet te leven. Een levensregel was die Wet geworden. Niet, om er wat mee te verdienen. Neen, die begeerte groeide vanzelf op uit het door den Heere geplante nieuwe leven. Maar nu kwamen daar die leeraars der Wet op af en zeiden : nu moogt gij dit niet eten en dat niet aanroeren. Zij schreven de meest ingetogen levenswijze voor, alsof het daarom nu draaide. En dan waren er vast weer anderen die de eersten nog overtroefden in hun strenge voorschriften. Gij zoudt hen haarklovers kunnen noemen in de uitlegging der wetsbepalingen. Ik denk, dat met deze menschen wel dezelfde bedoeld zijn als die van de geslachtsregisters. Zij waren in het eene zoowel als in het andere beuzelachtig. Zij wisten haarfijn wie b.v. de broeder van den grootvader van den profeet Nathan was en redetwistten daarover alsof 's menschen zaligheid van die wetenschap afhing, maar zij twistten er even geweldig over of men dit of dat gedeelte van een rund eten mocht, ja of neen Met zulk een kleinzielige wetsprediking kwamen zij tot de rechtvaardigen.
Neen, zegt Paulus, ge moet met uw wetsprediking bij die menschen niet zijn. Gij moet naar de onrechtvaardigen toe, naar de goddeloozen, naar de moordenaars en hoereerders. Maar dan zult gij wel zien dat gij met uw wetsprediking, zooals gij die naar voren brengt, bij hen niet veel uitwerkt. Gij zult uw haarfijne onderscheidingen bij hen wel inhouden. Gij zult uw muggenzifterij wel heel handig verliezen. Wat heeft een dronkaard er aan of gij hem inlicht over de strenge naleving .der spijswetten ? Gij moet hem zeggen dat hij geen slaaf mag zijn van zijn vleesohelijke lust en dat hij zijn buik niet tot zijn God mag maken. Dan komt gij met een klare wetsprediking voor den dag, juist omdat gij haar richt tot de menschen voor wie zij bestemd is. Gij gebruikt de Wet onwettig omdat gij de verkeerde menschen voor oogen hebt. Tegen de zoodanigen is de Wet niet, n.l. tegen hen die de vrucht des Geestes hebben.
De Wet is wel tegen de onrechtvaardigen en de halsstarrigen, d. w. z. gansch algemeen tegen hen die van het gebod des Heeren niet weten willen en die zich verzetten tegen elke goddelijke ordening. Gij moet hun zeggen wat het recht van God is, dat voor alle menschen geldt. Dan eerst wordt uw Wetsprediking zuiver. Door de leiding des Geestes zal zij dan brengen tot verootmoediging, om uit een hartelijk leedwezen smeekende handen op te heffen tot Gods genade in Christus. Daar gaat het toch om, dat de mensch de liefde van God zal kennen en daarom God uit wederliefde zal leeren dienen. Met uw beuzelachtige voorschriften zal men nooit tot dat einddoel komen !
De Wet is niet tegen de rechtvaardigen, maar tegen de goddeloozen. En gij kunt het dien goddeloozen en zondaren nooit te streng aanzeggen dat zij, hun God de schuldige eer onthouden. Wees daarin maar zoo stipt mogelijk. Paulus houdt wel van een strenge Wetsprediking. En Timotheus moet het ook zijn en alle ambtsdragers, ook in onze dagen. Verslapte Wetsprediking gaat saam met verslapte Evangelieverkondiging Paulus noemt verder een geheele rij van Wetsovertreders op en daalt zoo van het algemeene tot het bijzondere af. Om te zeggen dat men niet verlegen behoeft te zijn met de vraag waar men met zijn Wetsprediking heen moet. Daar zijn de menschen die niets heilig achten en het goddelijke naar beneden trekken, materialisten. Zeg hun wat heilig en goddelijk is. Zeer streng en nauwkeurig, en gij zult zien, o leeraars, dat uw taak daarin niet zoo spoedig afgeloopen is. Daar zijn menschen, die hun eigen vader en moeder vermoorden, in figuurlijken zin, ook wel in letterlijken zin. Menschen, die zondigen tegen het vijfde gebod, tegen het zesde, zevende, achtste gebo.d, (met menschendieven zijn zielverkoopers bedoeld, uit den tijd van den slavenhandel), tegen het negende gebod. Predik hun allen de Wet, zoodat hun ooren er van dreunen en hun ziel er door wordt verontrust. Immers aan God den Heere komt hun aller leven toe. Met zulk een Wetsprediking gaat de apostel volkomen accoord. Dan wordt de Wet wettelijk gebruikt. Dan zal zij, onder den zegen des Heeren, leiden tot het belangrijkste, tot de kennis van Gods liefde. Dan zal de mensch zijn God lief krijgen en zijn naaste als vrucht daarvan. Daarom gaat het. Om de liefde in de Gemeente des Heeren.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's