De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

7 minuten leestijd

DE GEREFORMEERDE KERKORDEE of HOE HET IN DE KERK DES HEEREN MOET TOEGAAN. (33)
Joh. a Marck gaat dan verder met de bespreking van de eerste Doopvraag, betreffende de woorden „bekent gij, dat zij in Christus geheiligd zijn", en zegt (bladz. 12):
Gesteld echter, dat degenen die deze woorden zóó opgesteld hebben en degenen die deze woorden zóó vragen, niet de bedoeling hebben gehad als boven verondersteld werd — dan zouden toch degenen die er op moeten antwoorden kunnen meenen, dat er dat mee bedoeld wordt. En hoe moeten zij zich daar dan tegenover stellen?
Maar — zoo zegt Joh. a Marck — eenigszins verstandige en op Gods Woord achtgevende Christenen, die bovendien op de uitkomst der zaak letten, kunnen die woorden toch zoo niet opvatten! En als er dan toch zijn, die het doen, dan moet men ze bij elke gelegenheid zeggen, dat het verkeerd is! (blz. 12—13)..
Alle woorden kunnen verdraaid worden! Zoo kan men óók verdraaien die plaatsen der Schrift, welke den Doop als eene afwassching der zonden en het bad der wedergeboorte voorstellen. Gelijk men ook kan verdraaien die teksten, waar gesproken wordt van Gods oogen, ooren, mond, handen enz. Dan kan men met vleeschelijke gedachten den grooten Opperheer schandelijk met Schriftuurplaatsen verkleinen, (blz. 13).
Zal men dan bij het voorleggen van de eerste Doopvraag veranderingen moeten gaan aanbrengen ter verduidelijking? Alle bijvoegingen, weglatingen of schikkingen zijn deels minder noodzakelijk, deels minder gepast en deels onvoldoende om zulke menschelijke verdraaiingen te voorkomen.
Men voegt er wel eens bij: „v e r b o n d s g e w ij z e", maar dat is weer dubbelzinnig. Ook gebruikt men wel: „u i t w e n d i g", maar dat ligt in den aard der zaak genoegzaam opgesloten, zoowel hier als in 1 Cor. 7 vers 14. Minder noodzakelijk zijn dus volgens Joh. a Marck bijvoegingen als „verbondsgewijze" of ,,uitwendig". Want dat zit duidelijk in de zaak zelve.
Minder gepast oordeelt hij een bijvoegsel als „in Christus geheiligd zijnde", wanneer hetzelve in een tusschenzin komt voor: z o o  zij geheiligd zijn, of  i n d i e n  zij geheiligd zijn in Christus. Want zoo iets schijnt dan de betamelijkheid van den nog toe te dienen Doop geheel onzeker te maken, daar de Doop immers op geen lossen en onzekeren grond („indien") behoort bediend te worden.
Dat „zijnde" kan bovendien gemakkelijk opgevat worden als stond er: „naardien, nademaal of dewijl". En door dien redegevenden zin zou de heiliging in Christus (naar dien zij in Christus geheiligd zijn) meer zeker nog gesteld worden en juist het omgekeerde dus uitwerken van wat men bedoelde uit te drukken, n.l. ingeval ze in Christus geheiligd zijn.
Ook met die bijvoeging dus van z ij n d e  in plaats van  z ij n, is de verdraaiing der woorden niet moeilijker geworden! (blz. 14).
Nog minder kan ik goedvinden — zegt Joh. a Marck — dat men alleen zegt: „in Christus geheiligd", met weglating dus van „zijn". Want dat zou kunnen beteekenen: „behooren te wezen". En uit hetgeen behoort te wezen volgt geenszins het dadelijke zijn of wezen. En wat zegt het, dat de kinderen der geloovigen behooren geheiligd te zijn in Christus? Niets anders dan dat zij in zonden ontvangen en geboren zijn en daarom aan allerlei ellendigheid, ja, der verdoemenis zelf onderworpen zijn, en dat zij daaruit niet anders dan door de heiliging in Christus kunnen verlost worden, wat immers van alle andere kinderen, zoowel als die der geloovigen, kan en moet gezegd worden. Hetwelk dus geen grond is om uit die oorzaak déze kinderen boven anderen te doopen. Uit dat geheiligd zijn in Christus kan niet voortvloeien dat zij daarom gedoopt moeten worden, tenzij men dat „behooren geheiligd te zijn in Christus" zou willen voegen tot hetgeen God in Zijn besluit. Woord en werk zou behooren te doen, of in betrekking tot de kinderen zelf als een plicht van dezen.
Evenmin doet men goed te spreken van in Christus geheiligd te kunnen zijn of worden, want van een enkel kunnen kan men niet besluiten tot het dadelijk zijn of worden, waarop de Doop steunt.
Wat het bijvoegsel  e e n i g e n  of  s o m m i g e n  der kinderen betreft (of gij niet bekent, dat sommige kinderen in Christus geheiligd zijn), hiertegen zou men wat de zaak betreft nauwelijks iets tegen kunnen hebben, wanneer het daarbij stond. Maar er staat óók niet bij „alle", en de onbepaalde uitdrukking: „onze kinderen", komt ruimschoots overeen met de onbepaalde beloften, welke de Heere aan onze kinderen, om zeer wijze oorzaken, heeft toegezegd, (blz. 14).
In 't kort, wanneer men ter vermijding van eene verkeerde opvatting der woorden, deze op de een of andere manier wilde veranderen, zoo diende men geene nóg dubbelzinniger uitdrukkingen te zoeken, waardoor de bedoeling nóg minder verstaanbaar wordt, en de hoorders noodwendig tot verschillende gedachten worden igevoerd, gelijk geschiedt, wanneer men het woord: „geheiligd" alleen zou willen gebruiken, zonder  z ij n  of  z ij n d e.
Bovendien geldt ook dit bezwaar tegen veranderingen aanbrengen in het voorlezen der vragen, terwijl ze gedrukt onveranderd blijven staan in de formulieren, dat weinigen dan deze verandering met onderscheiding zullen hooren en nog minder met opmerking zullen verstaan wat er mee bedoeld wordt en waarop dus geantwoord moet worden. De formulieren dienden dan ook zóó gedrukt te worden, dat de schadelijke misleiding der menschen daardoor des te krachtiger mocht worden geweerd, (blz. 15).
„Doch wij gaan eene schrede verder" — schrijft Joh. a Marck.
„Wat zal nu stellenderwijze de beteekenis der vraag zijn, wanneer men die niet kan of mag opvatten in den zin van inwendige heiliging in Christus, die aan alle kinderen der geloovigen eigen is en daarom ook vast en zeker in die kinderen zou zijn, die van tijd tot tijd gebracht worden om gedoopt te worden? En om hierop zonder omhalen te antwoorden, zeg ik, dat men dezelve gevoegelijk kan, ja, ook wanneer men het beslist in algemeenen zin wil opvatten, moet laten slaan op de uitwendige heiliging, welke de kinderen uit geloovige ouders, op de een of andere wijze geboren, ongetwijfeld toekomt, boven de kinderen van Joden, Heidenen en Mohammedanen en andere ongeloovigen, volgens hetgeen door Paulus aan de Corinthiërs geleerd wordt, zelfs wanneer maar één der beide ouders tot de Kerk behoort", (blz. 15—16).
„Dit wordt niet te niete gemaakt door de verkeerde meening van eenige aanzienlijke personen, die zeggen, dat er onder 't Nieuwe Testament geen uitwendig genadeverbond meer zou erkend worden! Want met hoeveel ophef men daar ook over spreken mag, zulks is waarlijk, indien het op de zaak zelve aankomt, eene ijdele en onvruchtbare woordenstrijd van hen, die zulks drijven; want 't uitwendige genadeverbond kan toch niet anders verstaan worden, dan als hetzelfde genadeverbond, dat in wezen één is, maar voorgesteld wordt in zijne uitwendige bediening en gedaante. Tot dit uitwendige verbond of genadeverbond, in zijne uitwendige bediening be­schouwd, behooren altijd, onder het Nieuwe Testament niet minder dan onder het Oude, onnoemlijk veel menschen, die aan de ware en zaligende genade van het verbond zelf volstrekt geen deel hebben, n.l. die hetzelve door belijdenis toestemmen, zonder het geloof des harten te bezitten waaraan de zaligende genade vast gemaakt is.
Het is dan ook volkomen zeker, dat de kinderen daarom mede gedoopt behooren te worden, omdat zij tot dat uitwendige verbond der genade behooren, benevens de volwassen ouders, — gelijk zij daarom eertijds ook werden besneden". (blz. 16).
(Wordt voortgezet).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's