GEESTELIJK OPBOUW
DE GEREF0RMEERDE KERKORDE of HOE HET IN DE KERK DES HEEREN MOET TOEGAAN. (43)
De Gereformeerde Kerk in dezen lande heeft bij haar voortgang te veel vergeten, dat de tucht de zenuw van het kerkelijk leven is. Zij heeft niet bedacht, dat de Kerk zonder tucht, gaande over leer en leven niet kan bestaan. En vanaf het midden van de 17e eeuw is de tucht schromelijk verwaarloosd. De Kerk is daardoor tot diepe inzinking gekomen. Verscheidenheid van gaven waren er, maar wat erger is, er kwam ook verscheidenheid van leer; en men kon niet zeggen, dat het één en dezelfde Geest, één en dezelfde waarheid was. Daarbij kwam onverschilligheid en losheid in het leven, en de Kerk liet alles en ieder ongemoeid. Men lette niet zoo meer op de prediking des Woords, ook niet op de bediening der Sacramenten; het verbond Gods werd niet heilig gehouden en zoo werd de Gereformeerde Kerk meer de volkskerk dan dat het was de Gereformeerde Kerk.
In beginsel is ook in onze Ned. Hervormde Kerk de tucht. „Aan de kerkelijke tucht zijn onderworpen alle lidmaten en inzonderheid leeraren, ouderlingen en diakenen en andere leden der Kerkelijke Besturen, terzake van onchristelijken wandel, van openbaren strijd met den geest en de beginse!en van de belijdenis der Hervormde Kerk (art. 27 van het Reglement op het Examen), van verstoring van orde en rust en van verzuim of vergrijp in de uitoefening der kerkelijke betrekkingen". (Regl. Kerkelijk Opzicht en Tucht, art. 3).
Natuurlijk weten we óók wel, dat die woorden „geest en beginselen" geen vat geven. Maar vergelijken we het weer met wat in andere Kerkgenootschappen, b.v. bij de Remonstranten, is geformuleerd, dan zien we aanstonds — en menschen als de moderne dr. Hooykaas en anderen erkennen 't dan ook in beginsel — dat de Ned. Hervormde Kerk een belijdende Kerk is; dat zij spreekt van „de belijdenis der Ned. Hervormde Kerk"; en dat in beginsel is voorgeschreven, dat men van die belijdenis der Kerk niet mag afwijken. Eén van geest en zin moet men zijn met de belijdenis der Kerk, naar den aard en het wezen van die Hervormde Kerk gerekend. En voorgeschreven is, dat er in deze opzicht en tucht moet worden geoefend.
Laat het dus heelemaal verkeerd aangepakt zijn sinds 1816 — en het is heelemaal verkeerd opgezet! — nochtans is er opzicht en tucht wat leer en leven betreft.
Door het idee volkskerk is ook de zaak van opzicht en tucht scheef getrokken. En daarom zullen we ons op de Heilige Schrift terug moeten trekken en vragen: hoe wil Gods Woord dat het in Gods Kerk zal toegaan? En dan gaan we nu niet in op allerlei bizonderheden. Maar de hoofdlijnen moeten ons duidelijk voor oogen staan.
Toen de Kerk pas gesticht was, leefde zij dicht bij de bron der waarheid. Doch Christus waarschuwt aanstonds: „Maar wacht u van de valsche profeten, welke in schaapskleeren tot u komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven" (Matth. 7 vers 15). En later is die waarschuwing meermalen herhaald. Nadrukkelijk zegt de Heiland, dat de gemeente, dat de Kerk moet waken en toezien, moet onderscheiden en keuren. En hoe moeilijk of 't ook is, als er van buiten „schaapskleeren" zijn, terwijl het van binnen „grijpende wolven" zijn, toch moet de Kerk waken en keuren en zoo noodig verwerpen!
,,En vele valsche profeten zullen opstaan en zullen er velen verleiden" (Matth. 24 vers 11).
Ja — als dat zich nu maar niet voordeed ten opzichte van de Kerk van Christus, dan kon men rustig voortgaan. Maar de Satan — daarvan was de Heiland overtuigd, dewijl Hij gekomen was om de werken des boozen te verbreken — zou geen poging ongebruikt laten om door allerlei dwaalleeraars de gemeenten van haar belijdenis, waarop de Christus Zijn Kerk bouwde, te berooven en de fundamenten om te woelen. Satan, de vader der leugen, die niet anders kan dan liegen, óók als hij komt als een engel des lichts — zou altijd weer zinnen op valsche leeringen. En als een goed dienstknecht van Jezus Christus en een getrouw apostel des Heeren, sluit Paulus zich bij Christus' woorden aan; en als hij op 't strand van Efeze van de opzieners dier gemeente afscheid neemt, zegt hij dan ook: ,,Zoo hebt dan acht op u zelven en op de geheele kudde, over welke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. Want ik weet, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen. En uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich. Daarom waakt en gedenkt, dat ik drie jaar lang, nacht en dag, niet opgehouden heb, een iegelijk met tranen te vermanen" (Hand. 20 vers'28—31).
En van buiten af, en helaas! ook van binnen uit dreigt voor de Kerk van Christus in deze bedeeling altijd weer gevaar èn wat de leer èn wat het leven betreft. Daarom moet er gewaakt, gebeden, gestreden worden. De Kerk die geen ooren heeft om te hooren, geen oogen om te zien, is geen Kerk. En de Kerk, die niet altijd bezig is om de geesten te beproeven of ze uit God zijn, dan wel of ze uit het rijk van den booze komen, is ontrouw aan haar roeping.
Het moet voor de Kerk steeds de vraag zijn, of het gaat om den vernederden Jezus, die verhoogd is aan des Vaders rechterhand; die Heere is. „Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij eene vervloeking. Maranatha!" (1 Cor. 16 vers 22). Waarbij Paulus aan de Galatiërs schrijft: „Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit den hemel u een Evangelie verkondigde, strijdig met (buiten) hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt" (Gal. 1 vers 8, 9).
De dwaalleer is dus — zéker in buitengewone gevallen, maar ook als zoodanig — verwerpelijk en tuchtwaardig.
Petrus en Paulus spreken hierin één taal. Of schrijft Petrus niet: „En er zijn ook valsche profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valsche leeraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zich zelven brengende. En velen zullen hunne verderfenissen navolgen, door welke de weg der waarheid zal gelasterd worden".
De derde in het verbond is de Apostel Johannes. Waarschuwt hij niet altijd ernstig tegen de dwaalleer en tegen de dwaal leeraars? Wat de geloovigen ook dulden mogen, maar de dwaalleer nooit! Achter dat alles zit de anti-christ, die door vele anti-christen voorafgegaan wordt. De geest van den anti-christ wordt in de dwaalleeraars openbaar. Vandaar, dat hij als een vader zijne kinderen vermaant (1 Joh. 2 vers 18) enz.: „Kinderkens! het is de laatste ure; en gelijk gij gehoord hebt, dat de anti-christ komt, zoo zijn ook nu vele antichristen geworden; waaruit wij kennen, dat het de laatste ure is". En verder (1 Joh. 4 vers 1—6): „Geliefden, gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn; want vele valsche profeten zijn uitgegaan in de wereld". Vandaar ook zijne vermaning aan de uitverkorene vrouw en hare kinderen (2 Joh. : 10): „Indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis en zegt tot hem niet: „Zijt gegroet!" Natuurlijk mocht mem zoo iemand wel de burgerlijke beleefdheid bewijzen. Hierin is de Heiland ons voorgegaan en heeft ons een exempel nagelaten. Maar in hoedanigheid van leeraar der gemeente mocht men hem, bij het brengen van valsche leeringen, niet toelaten en ontvangen en erkennen; want in Christus' Kerk heeft niet elke leering gelijke waarde, maar is Gods Woord alleen met autoriteit bekleed. En als dan de dwaalleer bijna altijd anti-christelijk is, om zich principieel tegen den Christus der Schriften te keeren, dan mag de gemeente niet lauw en onverschillig staan tegenover die leugenleer, maar moet waken en zich daadwerkelijk tegen die dwaalleer verzetten, om Christus' wil en om de wille van eigen welzijn.
Voor ieder, die de Schrift ontbevangen leest, staat het dan ook vast, dat er in het midden van Gods Kerk opzicht en tucht moet zijn, zoowel wat de leer als het leven betreft.
Want een anti-christelijke leer en een onchristelijk leven zijn de twee dingen die de Kerk voortdurend bedreigen. En wee! de Kerk die in deze slaapt en sluimert, nalatende te werken en te strijden.
't Zij de naam van Nicolaïeten of van de Balaamieten of van Jezabel of welke ook gebruikt moet worden (Openb. 2), maar het is ten slotte een zelfde zedelijke gruwel, het gaat om den ouden zuurdeesem van het heidendom, welke uitgezuiverd moet worden en weggedaan.
Wij besluiten met nog eens te herinneren aan Artikel 30 Ned. Geloofsbelijdenis: dat de Kerk naar de geestelijke politie geregeerd worden en dat er daarom een Raad der Kerk moet zijn om „door dit middel de ware religie te onderhouden en te maken, dat de ware leer haren loop hebbe, dat ook de overtreders op geestelijke wijze gestraft worden en in den toom gehouden".
De Heidelbergsche Catechismus doet geen ander geluid hooren. Want daar lezen we: „Alzoo, als, volgens het bevel van Christus, degenen, die onder den christelijken naam onchristelijke leer of leven voeren, nadat zij ettelijke malen broederlijk vermaand zijnde door het verbieden der Sacramenten uit de christelijke gemeente gesloten worden enz."
De Dordtsche Leerregels zijn bewijs, dat de Gereformeerde Kerken tegen de insluipende dwaalleer hebben gewaakt. In het Formulier om het Heilig Avondmaal te houden vermaant de Kerk „alle afgodendienaars, allen die verstorvene heiligen, engelen enz., aanroepen van de tafel des Heeren zich te onthouden en verkondigt hun, dat zij geen deel in het Rijk van Christus hebben".
De Artikelen van Wezel, 1568, bewijzen, dat de Gereformeerde Kerk van het begin afaan bedacht is geweest om opzicht en tucht te oefenen èn wat de leer èn wat het leven betreft. ,,Wij zijn van oordeel" — zoo lezen we daar — „dat de tucht bestaat, deels in de censuur over de leer of religie en den levenswandel; deels in de wettige bestraffing; deels ook in den ban, waarin voornamelijk de sleutelmacht gelegen is, die door den Heere aan de Kerk gegeven is".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's