De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

GOD, GEVER.

8 minuten leestijd

Doch Gode zij dank voor Zijne onuitsprekelijke gave.Corinthe 9 vers 15.

In het achtste en negende hoofdstuk van den tweeden brief aan de Corinthiërs gaat het over geven.
Er zou in verschillende gemeenten van de toenmalige Christenheid een collecte gehouden worden voor de moedergemeente in Jeruzalem, die noodlijdende was. Paulus is, als hij dezen brief schrijft, in Macedonië. En hij is, aldus schrijft hij in het achtste hoofdstuk, zeer verblijd over de groote milddadigheid, waarmede de gemeenten aldaar naar vermogen, ja, boven vermogen bereidwillig zijn om te geven.
In ons teksthoofdstuk wekt de apostel nu de Corinthiërs op dit goede voorbeeld te volgen.
Hij heeft in hen, zoo zegt hij, een goed vertrouwen. Hij vraagt hen met den meesten aandrang hem in zijn verwachtingen toch niet teleur te stellen.
Tegenover de Macedoniërs heeft hij de liefde, het geloof en de offervaardigheid van Corinthe geroemd. Zij moeten hem in dezen roem toch niet beschaamd laten worden, maar liever met milddadigheid geven als er gevraagd zal worden.
Naar aanleiding van deze collectekwestie schrijft de apostel dan over de genade van het goede en milddadige geven.
Geven niet met tegenzin, , als noodgedwongen, maar met blijmoedigheid, uit liefde.
Paulus toont te weten, hoe er dikwijls door menschen wordt gegeven.
Men wil zich niet geheel terug houden, wat zullen anderen er wel van denken en zeggen ; men wil voor een ander niet onderdoen en men geeft. Men geeft zoo weinig als voor fatsoen of eer mogelijk Is, zonder echte bewogenheid en deernis, ook zonder echte diepgevoelde dankbaarheid dat men nog geven mag. Het geven is niet een daad, waarbij de geheele persoon van harte is betrokken.
En wanneer Paulus zoo denkt en schrijft over geven en geven, nagaande hoe het staat met het geven van menschen, dan springen zijn gedachten op eenmaal over op een manier van geven, die een geheel andere is. Als een scherpe tegenstelling met alle geven dat menschen doen, ziet Paulus het geven van God.
O zeker, menschen staan ook wel eens iets van het hunne af, echt als een gave.
Maar als Paulus dit alles beziet, dan rijst in één moment dat geheel andere voor hem op en hij breekt uit in den jubel: maar Gode zij dank voor Zijn Geven, het gaat boven alle beschrijven uit.
Geven. De apostel ziet het geheele complex van kleinzielig berekenen en eerzuchtig bedoelen dat vastzit aan het menschelijk geven.
Hij ziet daartegenover het geven van God, dat een wonder Is, een wonder van grootte, een wonder van eenvoud. God, die geeft zonder meer. God, wiens geven geven is, geven blijft.
Woorden om het te beschrijven, vindt Paulus niet, hij kan alleen er over juichen en danken.
Wanneer we vragen wat Paulus wel voor den geest gestaan zal hebben, toen hij tot den jubel van onzen tekst kwam ;
Wanneer we vragen, waarin hij het geven van God naar zijn aard en wezen heeft gezien;
Dan meen ik, dat de apostel op eenmaal heeft geschouwd het wonder van het Woord.
Het Woord, dat in den beginne was en zonder hetwelk geen ding is gemaakt dat gemaakt is.
Het Woord, dat vleesch is geworden, onder menschen tabernakelende. Het Woord, dat als Geest blijvend is komen wonen in alle vleesch.
God, die op een voor ons onbegrijpelijke wijze geeft, eenvoudigweg geeft, geeft zonder meer, geeft om te geven ; dat is de schepping.
Waarom heeft God, die In zichzelf volmaakt is, waarom heeft God, die als de Drieëenige in zichzelf een volkomen heerlijk bestaan heeft, waarom heeft God tegenover zich gezet een wereld van een andere orde ?
We begrijpen het niet, we zien geen enkele reden, we zeggen : het is God die geeft. God, wiens lust het is te geven.
Het wonder van de schepping is het wonder van God, die is Gever. God die geeft alleen omdat het Hem een feest is te geven.
Waarom is het Woord vleesch geworden ?
Waarom heeft God het liefste wat Hij had, Zijn alles afgestaan ?
Waarom heeft God opnieuw zich zelf in de waagschaal gesteld, gaande dien schrikkelijken weg, den weg van lijden en dood ?
We begrijpen het niet; we zeggen, het is God die wil blijven God, Gever.
Het is God, die zich nooit de gelegenheid te kunnen geven laat ontnemen.
Het zou zoo zijn geworden dat God niet meer kon geven.
Door de zonde zou het zoo zijn geworden, neen, het was eigenlijk reeds zoo geworden, dat God aan menschen niets meer kwijt kon.
Wij hebben ons voor God afgesloten, wij zijn zelfstandig geworden, menschen, die niet meer ontvangen willen, omdat we meenen zelf te hebben ; menschen, die niet meer van het van God gegevene leven willen, omdat we genoeg hebben aan de dingen van de wereld en van ons zelf.
Maar God is Gever, God, Hem is er blijkbaar alles aan gelegen. Zijn er woorden te vinden om zulk een gevenslust te beschrijven ? Hem is er blijkbaar alles aan gelegen God, Gever te blijven.
Zoo zet God zich zelf in om te kunnen blijven geven. God zendt Zijn Eeniggeboren Zoon, Hij geeft Hem over. Hij gaat m het geven tot het allerlaatste.
Zoo blijft God Gever door te blijven geven.
Dit is de overwinning van God in Jezus Christus en Zijn levenswerk: God kan blijven geven, zich zelf kan Hij blijven geven nu ook aan menschen, die van nature niet willen ontvangen.
De Heere God heeft zich in Christus het recht en de macht verworven om voor menschen te blijven die Hij is. God, Gever, en dat in den meest echten en diepen zin van het woord.
En God heeft van dat recht en die macht gebruik gemaakt en zoo is er het wonder van den Heiligen Geest.
God, die niet iets van zich geeft aan menschen. God, die niet veel van zich geeft. God, die zich zelf geeft. God, die niet Zijn genade en gunst en Zijn macht doet blijven onder menschen. God, die zelf wil blijven In menschenharten wonend, alles vernieuwend, herscheppend en heiligend.
We begrijpen het niet. Hoe is het mogelijk dat God zich van zoo zeer nabij wil inlaten met een wederspannlg en wederhoorig geslacht ?
Hoe Is' het mogelijk dat God een volk, dat niet Zijn volk is, wil maken tot Zijn volk ?
Hoe is het mogelijk dat Hij bastaarden, niet zonen, aanneemt tot kinderen en erfgenamen ?
We begrijpen het niet, staan voor het mysterie van God, die wil zijn God, Gever.
We staan er voor en we beven.
Schrikkelijk toch dat, terwijl er God alles aan gelegen is te kunnen geven, het er ons menschen zoo bitter en bitter weinig om te doen is te ontvangen.
Schrikkelijk toch. God had er alles voor over, tot Zijn eigen Eeniggeboren Zoon toe, om te kunnen blijven geven, en wij, wij kunnen het bij 't minste en geringste weer zelf; rijk en verrijkt zijnde, hebben we telkens weer aan God en het Zijne geen gebrek. God ziet als het hoogste, het eenige, datgene, hetwelk Hem alles waard is: zich zelf te kunnen wegschenken met al Zijn gaven aan menschen.
En wij, wij durven hetgeen God is en met Hem komt, vernieuwing des levens en vrede door de vergeving der zonde, wij durven het gering te achten.
Allerlei verlangens zijn er in ons hart, behalve het hijgend verlangen naar God.
Duizend en één dingen meenen we noodig te hebben en de onrust er over knaagt aan ons leven, in plaats dat ons hart onrustig is in ons tot het rust vindt in God.
We staan voor het wonder van God, die wil zijn en wil blijven God, Gever, en wij weten niet waar we blijven moeten van schaamte en vrees, wij, die alles kunnen behalve dat eene, van gegeven goed leven.
Wij, die alles willen behalve juist hetgeen God wil dat we in Hem, zooals Hij in Christus is God de Geest, alles vinden, het geheel vinden, het alleen vinden.
Wij, die overal bij kunnen volharden, behalve bij dat eenvoudige geloof dat ontvangen wil, van God ontvangen, alles ontvangen, niets dan ontvangen.
We staan voor het wonder dat God is. God die is Gever, God, en we vreezen en kunnen niet anders zeggen dan : Heere God, vergeef.
We staan voor het wonder van Gods Geven en we danken.
Onze eenige kans is te hebben een God, die is Gever en die het blijft.
Nu kunnen we gelooven te mogen ontvangen ook de gave om te kunnen ontvangen.
Nu kunnen we verwachten te kunnen ontvangen ook den wil om God aan te nemen. God alleen, God geheel.
Nu kan de vaste hoop van ons hart zijn, dat God zal geven totdat wij het ontvangen leeren, dat Hij zal blijven geven zóó, dat wij bij het ontvangen kunnen blijven.
Zoo zeggen we met Paulus en ons danken is tegelijk een dringend bidden en pleiten : Gode zij dank voor Zijn geven.
W.

Chr. d. B.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 oktober 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 oktober 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's