De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenkiiig.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenkiiig.

7 minuten leestijd

Wie zou U niet vreezen, Heere!' want Uwe oordeelen zijn openbaar geworden. Openb. 15:4.

De oordeelen Gods openbaar.

Drie mannen verschenen eens aan Abraham, zittende voor zijne tente, toen de dag heet werd. (Gen. 18:1) 't Waren engelen Gods, hoewel Abraham ze niet kende.

Om een werk des Heeren te werken op aarde kwamen zij, vreeselijk voor de bewoners van Sodom en Gomorra, van Adama en Zeboïm.

Of was de zonde en de ongerechtigheid dier steden niet opgeklommen voor het aangezichte van den Heere Zebaoth, den Regeerder der volken?

En is de Heere niet te heilig, dan dat Hij de zonde zou kunnen aanschouwen en ongestraft laten ?

Ziehier! de dwaze lieden zeggen wel: „de Heere ziet het niet en de Heere merkt het niet!"

Zeker! Spotters durven wel zeggen: „er is geen God, wie zou Hem vreezen!"

„Maar d' Opperheer, die Zijn geduchte stoel op starren stelt en grondvest op de wolken, zal lachen met dat eindeloos gewoel en spotten met den waan der dwaze volken."

En daar komen ze, die mannen Gods, waarvan Eén is de Engel des HEEREN, en ze zullen gerichte doen op aarde, vreeselij ke daden, om de geschondene heiligheid des HEEREN te wreken in het midden van het Jordaandal, dat zeldzaam schoon, rijk in natuurpracht, zich uitstrekt naar het Zuiden, vol zijnde van de gruwelijkste ongerechtigheid zijner inwoners.

Ze bemerken het niet, die inwoners van Sodom en Gomorra, dat de Heere nadert met Zijn oordeelen.

Ze zijn te vol van gruwel. Ze zijn verhit door schandelijke ongerechtigheid. Lichaam en ziel wordt verteerd door lust tot het booze. Door Satan aan ketenen geleid, wandelen ze als slaven en slavinnen in de paden der duisternis voort, — niet vermoedend, dat hun voeten gaan langs een eeuwigen afgrond, om weldra neer te storten in eindelooz' ellend, wanneer Gods geduld een einde neemt.

Zou de Rechter der gansche aarde ook geen recht doen ? Zou' Hij ten slotte, na eindeloos spotten en tergen niet opstaan tot den strijd, om Zijne vijanden en haters ten laatste Zijn sterkte te toonen ?

Daar nadert Hij de poorten van de Belialsstad. Daar treedt Hij door de poorten van Satans veste. En als de hand des Heeren zich verheft, dan worden de mannen van Sodom met blindheid geslagen. Als Zijn mond zich opent dan barst de hemel los „en zwavel en vuur regende over het Jordaandal, komende van den HEERE, den God des hemels en der aarde. (Gen. 19 : 24). En de HEERE keerde de steden om en die gansche vlakte en alle inwoners der steden, óok het gewas des lands."

Zoo heeft de Heere een geducht vermogen, terwijl Hij maar te spreken heeft en het is er, te gebieden en het staat er.

Zoo merkt Hij óp de goddeloosheid der wereld en straft de overtredingen der menschenkinderen.

Ja, 't is waar wat Mozes zong: want wij vergaan door Uwen toorn en door Uwe grimmigheid worden wij verschrikt. Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zoden in het licht Uws aanschijns."' (Ps. 90 : 7—8.)

O! wat heeft ieder dan te vreezen, die de goddeloosheid doet.

Wat heeft ieder te vreezen die onbekeèrd leeft en met een zondig harte vrijelijk toegeeft aan de lusten des vleesches, aan de verleidingen der wereld, aan de begeerlijkheden der oogen.

Want als de zonde vrijelijk bedreven wordt, dan is er een gedenkboek voor het aangezichte des Heeren, waar de Heere in schrijft wat Zijn alziend oog aanschouwt, waarbij Hij immers zoo duidelijk heeft bekend gemaakt aan arm en rijk: „Ik zeg den goddelooze, dat het hem zal kwalijk gaan, zijn weg zal vergaan en zijn einde zal smarte wezen!"

Neen - — niet dat de Heere in deze altijd dadelijk komt met Zijn straffen en gerichten.

Maar Hij komt! Hij bewandelt gansch andere wegen, dan wij ons dikwijls voorstellen.

Hij komt soms plotseling — ook komt Hij somtijds heel langzaam.

Maar Hij komt; en gerechtigheid gaat voor Zijn. aangezicht. „Hij is geen God die lust heeft aan goddeloosheid en de booze zal bij Hem niet verkeeren. De onzinnigen zullen voor Zijne oogen niet bestaan; Hij haat alle werkers der ongerechtigheid. Hij zal de leugensprekers verdoen; van den man des bloeds en des bedrogs heeft de HEERE een gruwel." (Ps. 5.)

Of de Heere dan lust heeft in den dood des zondaars? Of Zijn harte dan hunkert naar den dood des goddeloozen?

Wie durft dat zeggen? Wie durft den Allerhoogste daarvan beschuldigen?

Heeft Hij den mensch niet heerlijk geschapen, hem gevende blijdschap en vreugd, vrede en eeuwig leven?

En overlaad Hij den gevallen mensch niet met Zijn weldaden, hem omringend met Zijn goedertierenheden ?

Moet mensch en beest niet getuigen: genadig en barmhartig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid." (Ps. 145:8.)

Laat Hij Zijn zon niet opgaan over boozen en goeden en regent Hij niet over rechtvaardigen en onrechtvaardigén ?

En laat Hij Zijn stemme niet dagelijks uitgaan over alle creaturen zeggende: „bekeert u en wendt u tot Mij en wordt behouden!" — Ja, heeft Hij, in eeuwige liefde over een gevallen menschengeslacht bewogen, niet Zijn eigen en eeniggeboren Zoon gegeven, opdat zondaren van het gewis verderf zouden kunnen worden verlost en eeuwig zouden kunnen worden behouden tot zaligheid en heerlijkheid?

Wie, wie durft den Allerhoogste dan beschuldigen, dat Hij den dood des menschen zoekt, waar Hij elk oogenblil zoo liefderijk Zijn armen uitbreidt naar de einden der aarde, om te zeggen: „waarom zoudt gijlieden sterven!"

Neen — 't moet omgekeerd worden. Niet de Allerhoogste staat tegenover den mensch, om den mensch te harten, te vervolgen, te verwerpen, te dooden.

Integendeel. „Alzoo lief heeft God de gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve maar het eeuwige leven hebbe!"

Maar de mensch heeft er lust in, om den Heere te haten, te hoonen en te tergen.

Niets liever doet men, dan Zijn Woord verachten. Zijn geboden vertreden, Zijn heiligheid schenden, Zijn grooten Naam onteeren. Niets liever doet men, dan met terging van den eenigen, waren God, die een jaloersch God is, zich buigen voor Satan en wereld en zonde, om den overste der wereld gewillig te dienen en God te wederstaan.

Daar heeft de wereld genot in. Daar schept de mensch behagen in klein en groot, arm en rijk, zonder onderscheid.

Men is zoo druk bezig om krom te buigen met geweld, wat de Heere recht ons geopenbaard heeft en óns en onze kinderen voorlegt. Men maakt te zamen een verbond om den Heere te wederstaan, zoolang dat mogelijk is

En zoo vergaderen wij ons de volle mate van Gods toorn en grimmigheid. Zoo worden wij rijp voor het oordeel. Zoo groeit dé wereld van dag tot dag in gruwelijke boosheid.

Ontzettend! Want zal God niet komen om recht te doen ? Zijn Zijn oordeelen niet reeds openbaar geworden ?

Hoe gaat het in het maatschappelijk leven; hoe in het midden van het leven der volken ; hoe op kerkelijk gebied; hoe in de steden en in de dorpen ?

Er is een gruwelijke afwijking van den weg van Gods geboden.

Maar de Heere doet Zijn straffen aanschouwen en Hij laat Zijn oordeelen zien.

Zal men zich nog langer verzetten?

Zullen jongen en ouden saam nog langer een verbond maken, om te zeggen: „laat ons hunne banden verscheuren en hunne touwen van ons werpen."

De.Heere geve, dat Zijne oordeelen ons verteederen mogen en Zijne straffen ons verootmoedigen.

En er worde nog geluisterd naar de roepstem des Heeren: „Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden." (Ps. 2).

Want dit is het wondere van Gods genade, dat er ontkoming is van Zijn oordeelen en bevrijding van Zijn toorn voor een arm en ellendig zondaarsvolk, dat Christus mag leeren kennen als hun schuldovernemenden Borg, en dat mag leeren bekennen:

Hoe zoet zijn mij Uw redenen geweest! Geen honig kon 't gehemelt' beter smaken.

Alleen door Uw bevelen krijgt mijn geest Verstand van God en Goddelijke Zaken.

Dies heb ik al de leugenpaan gevreesd En zal bedrog en slinksche wegen wraken. (Ps. 119:52.)..

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenkiiig.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1911

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's