De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Niet zoo onschuldig

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet zoo onschuldig

9 minuten leestijd

Ten aanzien van het instituut der kerk kan men spreken van zekere vrijheid en de ervaring leert, dat de kerken op verschillende wijzen geïnstitueerd zijn.

Toch is deze zaak niet zoo onschuldig. Men kan niet zeggen, dat het van weinig beteekenis is, welken vorm het instituut aanneemt. In „Organisme en Instituut" werd er reeds op gewezen, dat het instituut der kerk haar taak en roeping in de wereld moet dienen. Het instituut kan een belemmering zijn voor de kerk. Het kan zich ontwikkelen op een wijze, die zelfs met den aard en het wezen der kerk niet meer vereenigbaar is, zoodat het leven der kerk in een beklemming komt. In de Reformatie hebben wij een sterk sprekend voorbeeld van den levenden drang des geloofs, die in conflict kwam met het kerkelijk instituut. De strijd ging tegen het Pausdom. Calvijn spreekt van de kerk onder het Pausdom. Hij maakt daarin onderscheid tusschen de kerk en het instituut. God heeft Zijn kerk ook onder het Pausdom bewaard, schrijft hij ergens. Daar mede raakt hij het onderscheid tusschen de kerk als organisme en het instituut. Het organisme der kerk is immers een levende zaak. God werkt door. Hij onderhoudt Zijn kerk. Hij geeft krachten en bedieningen. Hij bedient zich van de krachten en gaven, welke Hij zelf schept in de vervulling van Zijn Raad. Dat geschiedt ondanks het instituut.

De afstand tusschen het organisme en een instituut kan echter zoo groot worden, dat de levende kerk tot reformatie dringt, omdat zij behoefte heeft zich te openbaren op een wijze, die aan het organisme beantwoordt. Een dergelijke distantie tusschen organisme en instituut treedt ook niet op zonder verwijdering van de leer des geloofs, die naar de Schrift is. Dit laatste beteekent ook afstand van het goddelijk gezag des Woords, hetwelk wordt achtergesteld bij een kerkelijk gezag, dat uit den mensch is.

Zooals men ziet, raken deze dingen juist de kernpunten der Reformatie, waaruit tevens het belang blijkt van het onderhavige vraagstuk. Het instituut der kerk is geen onschuldige zaak, omdat het geen distantie kan nemen van het organisme der kerk zonder schadelijke gevolgen voor de beantwoording aan haar roeping.

De invoering van de synodale organisatie in 1816 heeft ons geleerd, welke die schadelijke gevolgen kunnen zijn. Hier gaat het nu juist om. de verhouding tusschen het organisme en het instituut der kerk. De bestuursorganisatie is een kerkelijk instituut, hetwelk de distantie duidelijk markeert. Men kan ook met toepassing op de Hervormde kerk zeggen, dat God Zijn kerk ook onder de bestuursorganisatie in stand heeft gehouden, omdat het organisme der kerk geestelijk is en geestelijk werkt. Dit levend werk kan door de institutaire orde niet verbroken worden, zoomin onder het Pausdom als onder de synodale organisatie.

De geschiedenis der 19e eeuw en tot op onzen tijd heeft echter op verschillende wijzen het conflict geopenbaard, hetwelk ook hier tusschen het organisme en het instituut aanwezig is. Afscheiding en doleantie vonden daarin hun oorzaak, zooals ook de velerlei reorganisatiepogingen daarin aanleiding vinden.

Men spreekt gewoonlijk van een bestuursorganisatie. Dat is het kenmerk van het synodaal instituut; De kerk wordt bestuurd door die organisatie. Zij is onder de besturen gesteld.

Dit is in strijd met het organisme van het Lichaam des Heeren, dat door Christus, het Hoofd, wordt geregeerd. Het leven van de geopenbaarde kerk is aan dat Lichaam verbonden, komt daaruit op, is daarvan niet een deel, maar staat in organischen saamhang met het geheel. De geopenbaarde kerk leeft uit dat geheel, omdat zij uit Christus haar Hoofd leeft, wiens lichaam zij is.

Verstaan wij de beteekenis daarvan, dan zal men den mistoestand begrijpen. Onderstel, dat men de levensverrichtingen van ons lichaam onder controle van een daaraan van buiten opgelegde macht bracht, hoe zou het zich daarbij bevinden ? Een gebroken arm zet men in een verband om den stand der gekwetste deelen te bepalen en deze in rust te houden, doch men doet zulks niet langer dan nodig is om het gebroken lid weer aan zijn normale functie over te geven. Een verband om een gezonden arm zou niet alleen dezelfde belemmering ondervinden, maar op den duur de natuurlijke bewegingen zelfs doen verkeren.

Zoo kan de kerk haar eigen leven niet uitleven, als zij in een instituut is gezet, dat aan het organisme der kerk niet beantwoordt. Zij kan haar taak en roeping niet vervullen op een voor haar natuurlijke wijze, dat is naar de organische orde, die haar past. Het is de kerk van Christus, welke zich openbaart in het instituut en het mag niet zijn een instituut dat over de kerk heerscht. De kerkelijke organisatie moet uiting geven aan de orde van het organisme, welke door Christus is geopenbaard. Het instituut heeft een dogmatischen achtergrond. Het komt uit de belijdenis op en staat daarop als op een levend fundament. Het leven der belijdenis moet door de orde van het instituut heengaan.

Het zal velen verheugd hebben, dat de Synode de kerk herinnert aan haar belijdenis en daardoor ook op den onfeilbaren grondslag van Gods Woord wijst, dat zij het bewustzijn van de roeping der kerk en haar opdracht tracht te verlevendigen en een krachtig geluid laat hooren. Dat mag ook een verblijdend teeken zijn en wij zijn niet haastelijk bereid om Hoedemaker's vrees voor een orthodoxe Synode in herinnering te brengen. Misschien vindt dat daarin aanleiding, dat wij orthodox nemen in den goeden zin van het woord en niet slechts formeel. Dan toch is er geen vrees, want een Synode, die het voor de belijdenis der kerk opneemt, heeft de schoone gelegenheid om de kerk naar de orde van haar confessie terug te leiden en haar te bevrijden van de bestuursorganisatie. Hoedemaker's befaamd geworden woord betreffende een orthodoxe Synode gaat uit van de onderstelling, dat het instituut zou blijven. Doch, indien de Synode het wel meent met de confessie, dan is de opheffing der bestuursorganisatie een van zelf sprekende zaak. Dat kan niet anders, wanneer zij zich bezint op de taak en roeping der kerk in overeenstemming met haar aard en wezen.

Niemand kan echter verwachten, dat de zaak der kerk zou gediend worden, als de eerste vrucht van zulk een bezinning een overijlde opheffing der Synode en haar organisatie zou zijn. Dat zou even onverstandig als onverantwoordelijk zijn. Veeleer is zij de aangewezen instantie om den weg naar de zelfstandige rechten der kerk voor te bereiden en te effenen.

Men moet ook niet vergeten, dat de Synode de kerk wel bij haar belijdenis kan bepalen en zich voor haar handelingen kan laten leiden bij het licht, dat uit Schrift en belijdenis over de taak en de roeping der kerk opgaat, maar zij vermag niet de kerk leven in te blazen. Ten slotte gaat het er om, of de kerk haar taak en roeping verstaat in het licht van Gods Woord, of zij zich daarvan bewust wordt en of de klop op de deur in steeds breederen kring weerklank vindt. Eerst dan zal zij kracht en geloof vinden om haar taak en roeping te vervullen. Eerst dan ook zal zij nut en voordeel trekken uit de leiding en actie, welke van de Synode uitgaan om haar daartoe op te wekken en de belemmeringen weg te nemen.

Kan de Synode dat alles doen? Dat zal blijken. Men kan haar moeilijk het recht ontzeggen om het voor de kerk en haar belijdenis op te nemen. De synodale organisatie is de kerk niet, en zij is zeker niet bevoegd beslissing te nemen in belijdenisvragen, hoewel een negatieve houding te dien aanzien feitelijk op een zeer ongewenschte beslissing neerkomt. Aan de andere zijde beteekent een positieve gedragslijn in den grond der zaak handhaving.

Zulk een handhaving kan in verschillend opzicht worden betracht, maar de rechte positie is niet, dat de Synode de belijdenis handhaaft, doch dat de kerk zulks doet, en de zaken der belijdenis naar de orde tracteert. Daarom, als de Synode  tot handhaving van de belijdenis overgaat, zal daaruit volgen, dat zij wijkt voor de orde der confessie en daarvoor plaats maakt.

Dat kan te meer, omdat de Synode ook eenigermate de kerk is, althans de kerk vertegenwoordigt. Volgens het reglementair spraakgebruik : „de kerk hooren", past dit eigenlijk meer op de classicale vergaderingen dan op de Synode. Dit argument heeft in zooverre meer kracht van bewijs in tegengestelden zin. De classes delibereeren, de Synode beslist voor de kerk en over de kerk.

Reeds daardoor wordt haar positie als een geheel andere herkend dan die van een Synode, welke een vergadering der kerken is. Zulk een vergadering neemt ook beslissingen, die de kerk als geheel, de gemeenschap der kerken raken, en waaraan zij gehouden zijn en in zooverre gaan haar beslissingen ook over de kerken of gemeenten, doch zij hebben een ander gezag en zijn beslissingen en uitspraken der kerk. Zeg dan, dat de Synode doet „wat der kerk is", zooals een classicaal bestuur kan doen wat des kerkeraads is om nog een reglementaire uitdrukking te gebruiken, dan is zij toch daarin eenigermate de kerk. Zij is het adres der kerk, zijnde haar hoogste bestuur. „Zeg het der gemeente', dat is: zeg het den voorstanders, den oudsten, den kerkeraad. Wie der kerk wat te zeggen heeft, vindt de Synode, welke doet „wat der kerk is".

Bezint men zich nu op die situatie, dan staat m.en voor de vraag: wat is dat, te doen wat der kerk is?

Voor de uitoefening van zulk een taak zal men zich daarvan rekenschap moeten geven. Een Synode, welke dat doet, ziet zich gesteld voor de allesbeheerschende vraag: „Wat is de Kerk ? "

Deze vraag reikt boven het instituut uit, want de Kerk is des Heeren. Christus is de Koning der kerk en het Hoofd Zijner gemeente.

Zoo wordt zij niet alleen geconfronteerd aan het hoogste Gezag der kerk, maar komt bij Gods Woord en het getuigenis der kerk uit, hetwelk deze in haar belijdenis heeft neergelegd.

De bezinning op den aard en het wezen der kerk kan, zoo God wil, tot een ontwaking leiden van een gezond kerkelijk besef en tot een hernieuwd kerkelijk leven, waarbij de kerk zelf haar rechten herneemt overeenkomstig het gezag en de waardigheid, die aan de gemeente des Heeren van Zijnentwege toekomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Niet zoo onschuldig

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's