De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

De vreze des Heeren (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vreze des Heeren (4)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vreze des Heeren blokkeert dogmatische gearriveerdheid.

Voorlaatste woorden?

Dat de dogmatiek 'open' is en geen laatste woorden spreekt, is een vruchtbare gedachte. De vreze des Heeren blokkeert dogmatische gearriveerdheid. Ons denken is begrensd. Alle interpretatie van de woorden Gods moet nog door de vuurdoop van het gericht heen. Maar niet de woorden Gods zelf! Waarmee ik maar zeggen wil: ook onze bescheidenheid en begrensdheid hebben een grens! ledere bescheidenheid die de waarheid van het Woord Gods zou 'open' laten en discutabel stellen, is een grenzeloze en grondeloze (!) bescheidenheid, die ongeoorloofd is vanwege haar oeverloze ruimte. En onze ruimte is niet oeverloos. Zij is omtuind door de woorden en oordelen Gods. Mijn vraag nu is deze: is de kerkelijke confessie, waarin met vreze en beven (en daarom nochtans in de volle zekerheid des geloofs) grenzen getrokken zijn, óók open? Als de confessie die toch niet anders bedoelt dan het Laatste Woord te eerbiedigen en na te spreken, deze grenzen van het Christus alleen, de Schrift alleen, de genade alleen, het geloof alleen natrekt, spreekt zij dan voorlaatste woorden? Toegegeven: een apriorische praedestinatieleer schendt de grenzen der gehoorzaamheid, maar mag je stellen met Hasselaar dat de leer van de dubbele praedestinatie (verkiezing én verwerping) dat óók doet en dat deze leer evenzeer van speculatieve dwangmatigheid getuigt als de leer der alverzoening? Mij dunkt dat Vreekamps studie hem voldoende mogelijkheden had geboden om zich binnen de grenzen van het Woord uitdrukkelijker te distantiëren van Hasselaars visie te dezen. Calvijn leerde onverholen de dubbele praedestinatie.

En tevens beleed hij; 'Als wij over Gods eeuwige raadsbesluit preken, 'moeten wij onze geest en tong een teugel aanleggen. Hoe eerlijk wij ook proberen onze gedachten binnen de grenzen van het goddelijke Woord te houden, het eind zal toch slechts verbazing zijn...

Hoe hoger Paulus de majesteit van het goddelijke geheim verheft, des te meer houdt zij onze nieuwsgierige zucht tot weten terug. Wij moeten dus leren God niets te vragen, wat Hij ons niet in de Schrift geopenbaard heeft...' (Op Rom. 11 : 33).

Kortom, als wij 'gesloten en onverdraagzaam' de volstrekte exclusiviteit van de ene soevereine Naam des Heeren, des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes belijden, spreken wij dan voorlaatste of laatste woorden? Heel Vreekamps studie getuigt van en voor: het laatste! Maar zou dit toch geen consequenties hebben, In die zin dat wij ook over de openheid én de geslotenheid van de (kerkelijke, confessionele) dogmatiek wat spanningsvoller hebben te spreken?

Algemene openbaring?

Dat Heppe's algemene natuurlijke Godsvere­ring volstrekt niet hetzelfde is als de bijzondere, genadige vreze des Heeren lijkt me buiten kijf. Evenmin dat we de vreze des Heeren in de ouverture van de kerkelijke dogmatiek niet anders kunnen spellen dan als de vreze Christi! Maar het is voor mij toch de vraag of de inzet van de dogmatiek daarom naast die bijzondere, heilzame vreze des Heeren óók niet zou mogen spreken van dat algemene Godsbesef dat naar Romeinen 1 ook de heiden is 'geopenbaard'. Kennelijk is er in de Schrift sprake van tweeërlei openbaring: de algemene en de bijzondere. En dat die algemene openbaring niet leidt tot de bijzondere, dat er geen weg vanuit het schepsel tot de Schepper voert en dat voorts dit algemene Godsbesef 'van nature' óf verwrongen óf verdrongen wordt, lijdt geen twijfel. Als maar staan blijft, dat God de Schepper Zich geopenbaard heeft in een ieder en niemand te verontschuldigen is, en Gods toorn van de hemel geopenbaard wordt over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensen die de waarheid (!) in ongerechtigheid ten onder houden! En wat ons betreft sta ook dit in de ouverture van de dogmatiek, zoals Calvijn dit onbekrompen deed. Hiermee kan bovendien samenhangen de kwestie van de orde tussen schepping en verlossing; een orde die me onomkeerbaar lijkt vanwege de onophefbaarheid van de heiligheid Gods.

De Heilige Geest?

Op blz. 137, dat is in het sluitstuk van de eigenlijke middenpartij van de dissertatie, betreedt de schrijver het terrein van de pneumatologie (leer van de Heilige Geest). Mijn reactie was: nu pas? En daarmee bedoel ik niet: waarom nu pas pneumatologisch gesproken (want dat gebeurt onmiskenbaar ook eerder), maar: waarom dit nu pas uitdrukkelijk genoemd? Zou heel deze studie niet aan helderheid en houvast gewonnen hebben, als van meet aan van het werk van de Heilige Geest nadrukkelijk en uitdrukkelijk was getuigd? Wat van de liefde (in het sluitstuk) geldt (dat zij vruchtzetting van de Heilige Geest is), geldt immers niet minder van die twee andere gestalten van de vreze des Heeren: geloof en hoop! En mij althans zou het bedoelen van de schrijver klaarder en krachtiger overgekomen zijn als hij die hoge christologische verkondiging van de geloofsdoortocht-door-dood-en-graf-met-Christus ook nabij had gebracht tot de diepte van de verloren zondaarsziel door (even eerbiedig) te zoeken naar een vertolking van het geheimenis van de wedergeboorte door water en Geest. En inzake de hoop zou ik willen wijzen op bv. Rom. 5:5, waar Paulus schrijft dat de hoop niet beschaamt omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest Die ons is gegeven. En is het niet de Geest waardoor wij in hope hunkeren naar de verlossing (Rom. 8 : 23v.)?

Verborgenheid?

Ik meen te begrijpen wat Vreekamp bedoelt als hij de vreze des Heeren ziet opgeroepen worden door de verborgenheid van Gods openbaring in Christus: juist dat God Zich openbaart in de grondeloze diepgang van de vleeswording en door de kruisiging heen wekt een heilige vreze. Dus: vreze met het oog op Gods verborgen majesteit. Toch komt het me voor dat er tevens sprake is van een vreze met het oog op onszelf, juist in het licht van Gods majesteit. Ik bedoel het smartelijke besef van de blijvende tweespalt in ons bestaan dat, óók gerechtvaardigd en geheiligd, nochtans vleselijk blijft én verkocht onder de zonde.

Stelling vIl van het proefschrift neemt het zo moedig op voor Kohlbrugge's 'vondst'! Mij dunkt dat deze lijn verdiend had te worden uitgewerkt i.v.m. de vreze des Heeren. Het is dit aspect van de vreze: Ten eerste moeten wij de ellendige staat van onze natuur voortdurend voor ogen hebben. Wij zullen daaruit slechts schrik, afschuw, angst en vertwijfeling putten. Daaruit zal dan volgen dat wij ons in algehele verbrijzeling verootmoedigen totdat wij eindelijk tot God opzuchten. Bij dit alles zal de schrik die door het inzicht in ons eigen wezen wordt gewekt, niet hinderen dat onze ziel vertrouwen opvat jegens Gods goedheid en volle vrede verwerft' (Calvijn op Rom. 11 : 20). Het is deze vreze: De Heere verwringt bij een iegelijk der zijnen het gewricht der heup... De heiligen Gods kunnen nooit vooruit, alles is hun altijd uit de handen genomen, doch God is hun toevlucht en sterkte, hun licht en troost. Zij verwachten niets van de wereld noch van zichzelf. Zij vermogen zelf niets en hebben geen wijsheid, hebben ook geen geloof als het erop aankomt, maar zijn altijd vol vrees, zij sidderen en beven, alles beangstigt hen... Maar het is de God van Bethel Die hen... alleen geweten heeft zalig te maken' (Kohlbrugge). En het is deze vreze: 'Hij die in waarheid bekeerd is, vreest God. Menigmaal siddert hij voor God; hoewel ook aan de andere kant de liefde de vrees buiten drijft, zo heeft hij toch een blijvende behoefte aan kwijtschelding van schulden, daar de zonden nooit ophouden te woelen en de boze zondige geaardheid ons gehele leven ons bijblijft. Deze behoefte behoort tot het leven des geloofs' (Kohlbrugge). Wellicht is het ook zo te zeggen: is er behalve van vreze die opgeroepen wordt door Gods verborgenheid ook niet sprake van een vreze die opgeroepen wordt door Gods verbolgenheid?

Dank

Het zou zouteloos zijn om na deze selectie van kritische vragen te beweren dat de waarde van deze studie ondanks alles niet afneemt. Maar wel wil ik met nadruk stellen dat het de waarde bepaald niet wegneemt. En in ieder geval doen ze niets af aan mijn dankbaarheid en respect. Om deze dank tenslotte kort te motiveren, wil ik samenvattend zeggen dat ik dit boek bewonder vanwege de hoge ernst onder de Naam des Heeren en de diepe vreugde in het Woord van God. Het is geschreven onder de hoogspanning van dat wondere woord van Mozes: 'Vreest niet... want God is gekomen... opdat Zijn vreze voor uw aangezicht zij' (Ex. 20 : 21). Het is deze dubbele beweging van de vreze des Heeren - ingetogenheid en vertrouwelijkheid, distantie en nabijheid - die de luisterende lezer meeneemt, en het lezen tot een gebeuren maakt en die dat ontzaglijk, heilig heimwee wekt naar wat ons nog te wachten staat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 1982

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De vreze des Heeren (4)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 augustus 1982

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's