De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

5 minuten leestijd

DE RIJKSMIDDELEN.
De toestand, waarin de financiën van het Rijk verkeer en, is op dit oogenblik zeer slecht, terwijl het zich laat aanzien, dat 's Lands geldmiddelen er in de naaste toekomst nog ongunstiger zullen komen voor te staan.
Blijkens het jongste overzicht van de opbrengst van de Rijksmiddelen, dat is 't overzicht over de maand Juli, is de opbrengst over de eerste zeven maanden van dit jaar, vergeleken bij die van hetzelfde tijdperk over het jaar 1931, niet minder dan 35 millioen gulden lager. De maand Juli bleef zelfs 10.5 millioen achter bij de gelijknamige maand van het vorige jaar. De totale opbrengst der eerste zeven maanden was voorts 13.4 millioen beneden de raming.
Dit was de toestand van de financiën des Rijks op 1 Augustus 1.1. Wat de verwachting van de Rijksbegrooting voor het jaar 1933 betreft, berekent de bekende Commissie-Welter in haar rapport dat het tekort op deze begrooting zal beloopen een bedrag van 108.5 millioen of rond 100 millioen gulden.
Het wordt wel wat eentonig om telkens weer te moeten wijzen op de steeds moeilijker positie, waarin de schatkist verkeert, doch het is goed en ook noodig, dat ons volk de naakte waarheid kent en onder den indruk wordt gehouden van de groote moeilijkheden, waarvoor de regeering zich in dezen crisistijd geplaatst ziet.
Immers er zijn nog altijd niet weinigen, die meenen, dat de toestand van 's Lands middelen nog niet zoo ongunstig is en deze middelen wel toelaten, dat de regeering voortgaat met voor allerlei doeleinden uitgaven te doen. Deze menschen beseffen niet, dat, wanneer ook in de huishouding van den Staat de tering niet naar d« nering wordt gezet, de Rijksfinanciën hopeloos in de war raken.
Vooral geven de Sociaal Democraten en andere revolutionaire partijen — althans in hunne bladen — blijk, dat zij van den hoogst zorgelijken toestand, waarin de schatkist verkeert, niets begrijpen.
Zij willen, teneinde bij de partijgenooten niet in verdenking te komen van met het kapitalisme te heulen en bij hen voor goede revolutionairen door te gaan, van eene voorzichtige financieele politiek niets weten. Gelukkig hebben wij eene regeering, die zich van hare verantwoordelijkheid ten volle bewust is en niet terugdeinst om 't mes er zoo noodig diep in te zetten.
Er zal op de begrooting voor 't komende jaar ingrijpend moeten worden bezuinigd. Over de methode van bezuiniging, over de objecten, die voor bezuiniging in aanmerking komen en over de wijze, waarop de inkomsten van het Rijk dienen versterkt te worden, kan natuurlijk verschil van inzicht en gevoelen bestaan.
Doch het resultaat der overwegingen zal moeten zijn, dat er evenwicht wordt verkregen tusschen de inkomsten en de uitgaven ; dat de begrooting kloppend wordt gemaakt.
Gebeurt dit niet, dan wordt de eerste schrede gezet op den weg van den financieelen chaos.

LUCHTSPIEGELINGEN.
Onder dit opschrift schrijft „De Nederlander" over de dwaasheden, waarmede in dezen noodlottigen tijd de hoofden van de lezers der Sociaal Democratische bladen worden op hol gebracht.
Het blad verwijst daarvoor naar deze zinsnede, voorkomende in „De Strijd", het orgaan van het N.V.V. (Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen) :
Een land, dat in één jaar tijds alleen zijn voorraad ƒ1000.— bankbiljetten van ƒ 140 millioen tot ƒ 240 millioen zag aanzwellen, zulk een land is niet arm en de Regeering van zulk een land mist het recht de arbeiders nog zwaarder te belasten dan zij reeds deed.
Van wat hier gezegd wordt, heet het nu in „De Nederlander" :
Inderdaad staat in het jaarverslag van de Nederlandsche Bank, dat het aantal bankbiljetten van ƒ 1000.— in één jaar tijds is vermeerderd ter waarde van bijna ƒ 100 millioen.
Is dit een teeken van verrijking ? Het is precies het tegendeel! Stel u eens voor een particulier, die een groot effectenbezit heeft, voornamelijk bestaande in hypothecaire obligaties van solide Amerikaansche spoorwegen. Een effectenbezit, aan welks prima-karakter tot kort geleden door niemand getwijfeld werd. De aandeelen van die spoorwegen stonden voor enkele jaren op 2 a 300 %. Thans op 20 a 30 %. De obligaties zijn inmiddels gedaald van 100 % tot b.v. 60 %. De houder der obligaties vertrouwt de zaak niet meer en verkoopt ze met verlies. Hij besluit zijn geld niet opnieuw te „wagen" en houdt het vast in stapels bankbiljetten. Welk een verrijking vertoont die man ! Zijn voorraad bankbiljetten — paraat geld, ieder oogenblik voor alle mogelijke doeleinden uit te geven — is in enkele maanden vertienvoudigd.
Een kinderlijke voorstelling ? Maar het is diezelfde voorstelling', waarmee het leidend orgaan der moderne vakbeweging zijn lezers op een dwaalspoor brengt. In dezen tijd van verdampend nationaal vermogen vluchten velen naar het bankpapier en zetten hun rentegevend kapitaal, na verlies „genomen" te hebben, om in dood kapitaal. Dit is een der voorname oorzaken van de vermeerdering van het aantal bankbiljetten, een vermeerdering, die een uitvloeisel is van de algemeene verarming en op haar beurt door rentederving, nieuwe verarming kweekt.
Het genoemde orgaan had met hetzelfde recht kunnen wijzen op de toeneming van onzen goudvoorraad. Ook deze is in het wezen der zaak thans een teeken van verarming. Zij komt immers niet voort uit aan het buitenland verkochte goederen of bewezen diensten, maar uit de omzetting van rentedragende vorderingen of buitenlandsche effecten in een renteloos bezit. Nog in den jongsten tijd hadden omvangrijke verkoopen van Amerikaansche fondsen tegen afbraakkoersen plaats, waarvan de tegenwaarde geleverd werd in den vorm van goud. Dat goud schittert, en de sociaal-democratische pers zou het met wat goeden, of minder goeden, wil kunnen laten glanzen voor haar lezers, als symptoom van de rijkdommen die ons land toevloeien. Maar de werkelijkheid is, dat de houders dier fondsen belangrijke verliezen leden en dat daarmede weer een deel van de Nederlandsche reserves verdween, terwijl een ander deel dood kapitaal werd.
Welk nut heeft het, de feiten niet onder de oogen te durven zien en zich te vermeien in luchtspiegelingen, aan allen werkelijkheidszin gespeend ?
Het nut, waarnaar De Nederlander hier vraagt, dunkt ons, dat voor de hand ligt.
De bevolking moet onder den indruk worden gebracht, dat er nog heel wat geld uit de inkomens der bevolking te verkrijgen is.
Kan die kennis niet door de feiten worden aangetoond, dan moet maar van de onkunde der menschen worden gebruikgemaakt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 september 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 september 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's