GRETSKE „DE FREULE"
EEN LEVENSTRAGEDIE
Met toestemming van den Uitgever J. H. Kok, Kampen
En dan, wat daar misschien achter weg zou komen. Dat op een goeden dag de dominé of die andere mannen die bij hem hoorden en 's Zondags óók zoo'n hoogen hoed droegen, tot haar kwamen om te trachten haar aan de kerk te krijgen. Precies zooals de Armvader het probeerde toen hij Gretske voor Lombok zocht te bewaren. Omdat het wonen aldaar gelijk stond met het laatste oordeel, zoo hij meende. Neen maar, daar kwam zij niet in ! Nooit! Daar was hare plaats ten minste niet. Nog liever naar Lombok dan naar de kerk. Enkel uit vrees van zich te vergrijpen aan wat haar niet toekwam.
Wat konden de menschen vreemd praten. Alsof het een kleinigheid was lid van de kerk te worden. En dan om daarvan te profiteeren, zooals de Armmeester het genoemd had. Vreeselijk! Dan liever droog brood en desnoods in het armenhuis.
Zij had haar langsten tijd hier beneden al gehad, 't was in 't laatste schoft zooals de boerin onlangs gezegd had. Daarom zou zij het liefst zoo maar wat voortsukkelen, slechts met nog ééne begeerte voor dit leven, maar die niemand gewaar zou worden vóór dat het noodig was. En als dan God haar ziel maar genadig mocht zijn. Zij had immers eene ziel, had die colporteur gezegd ?
HOOFDSTUK V.
LOMBOK.
En zoo was Gretske dan op Lombok aangeland. 't Was de familie Grondsma, bij welke zij diende nog al mee gevallen toen het er aan toe kwam. Eerlijk gezegd had de vrouw tegen het afscheid nemen opgezien en zelfs een oogenblik er nog aan gedacht de heele zaak te laten over gaan en Gretske nog maar een jaartje in te huren, desnoods tegen minder .geld. Maar Gretske had het hun betrekkelijk gemakkelijk gemaakt. Sinds het oogenblik dat haar lot voor de toekomst beslist was en „de heeren" over haar hadden beschikt, leek het wel dat zij zelf geen wil meer had. Zij liet zich leiden. Zij vroeg nergens naar, zij maakte geen enkele bedenking; zij openbaarde geen enkele begeerte ; zij deed stil haar werk en leefde verder in groote terughouding haar eigen leven.
„'k Weet niet wat ik aan haar heb", heeft hare vrouw al eens gezegd tegen de andere huisgenooten, „maar het is precies alsof Gretske altijd in gedachten loopt." En op een keer toen zij samen waren, heeft zij op den man af gevraagd, of zij wel trek aan de verhuizing had en het haar wel aardig toeleek op zichzelf te komen en een eigen kamertje te krijgen.
En toen heeft Gretske niets gezegd, alleen haar aan gekeken, maar met zoo iets vreemds in haar oog, dat de boerin niet graag weer wilde zien. Geen boosheid, o neen heelemaal niet, maar wat anders. Zij kon het niet zeggen wat, maar zoo ongeveer iets als wanneer men gewond wordt, en dan pijn heeft en dan die pijn niet wil uiten, maar zoekt te verbergen.
De boerin heeft daar toen wel over moeten na denken. Zou zij pijn gehad hebben ? Zou zoo iemand als Gretske ook pijn kunnen hebben ? Van zelf geen lichaamspijn, want die kan elk mensch hebben, al merkte men dit bij haar ook niet spoedig, omdat zij zoo hard over zich zelf was, maar die andere pijn. Die veel dieper gaat. En veel snijdender is. En zoo lang na werkt. Zie, daar was de vrouw niet recht gerust op geweest en, eerlijk gezegd, daar had zij mee om getobd. Want zij wilde zich toch ook niet liefst aan hare oude, trouwe dienstbode bezondigen, 't Was toch een mensch, en het moest ook gezegd, zooals Gretske was, had men het onder het jonge geslacht haast niet meer. Eerlijk en trouw en deugdzaam en ijverig, en nooit klagen dat het te veel was en te lang duurde. Als zij die benauwde borst maar niet had, dan kon zij nog best een poosje mee, en zij heeft er zelfs op een nacht, toen zij niet slapen kon en daar al maar over te denken la.g, met haren man over gesproken.
Maar toen heeft hij de punt er afgebeten. Mannen zijn altijd wat anders dan vrouwen. Zij moest nu niet liggen zeuren. De kogel was nu door de kerk, en op Lombok hadden de heeren nu eenmaal een kamertje voor Gretske gereserveerd. Hij zou wel toezien dat het er netjes uit kwam te zien, en als het zoover was, dan zou hij desnoods zélf met den wagen Gretske en al haar hebben en houden daarheen brengen. Bovendien zou hij ook als arm voogd wel een oogje op haar houden en zorgen dat niemand haar te na zou komen. Later zou zij hem nog dankbaar zijn, dat men het zóó goed met haar voor had en zij zoo'n rustigen ouden dag genoot.
En toen was het de vrouw goed. Mannen kunnen altijd veel verstandiger redeneeren.'t Was ook zoo als de boer gezegd had. Aan alle dingen kwam een end, en elk hoorde ten slotte op zijne plaats. Gretske had bijna haar heele leven onder het dak van anderen moeten doorbrengen, en nu kon zij met komende Mei haar eigen schoorsteen zien rooken, — wat wilde zij meer. D'r zouden nog wel heel wat vrouwen van haar leeftijd zijn, die het haar zouden benijden en graag in haar schoenen willen staan.
En zoo was de Mei gekomen. Eerst had Gretske nog mee helpen schoonmaken, het heele, groote huis door, van voren tot achteren en van boven tot beneden, en als een jonge meid heeft zij de zware emmers met water nog de trappen opgesjouwd om daar te schrobben en te dweilen dat zij er van hijgde.
„Maar kalm aan, Gretske; de knecht of de jongen kunnen je wel even helpen water dragen" — heeft de vrouw nog gezegd. Doch daar wilde zij heelemaal niet '\van weten. Manvolk haar helpen ! Dat was nog nooit gebeurd, " zoo oud zij was, anders niet dan wanneer het dingen betrof, waar vier handen voor noodig waren in plaats van twee, en zoo had zij ook nog dit keer heelemaal alleen de taak volbracht, die bij zulke gelegenheden voor het dienstvolk bestemd is.
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 maart 1934
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 maart 1934
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's