De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

9 minuten leestijd

De Oudejaarsavond-Collecte.
't Doet ons altijd pijn, als wij ééns per jaar, in de donkere Decembermaand, als alles zoo somber, zoo kaal, zoo dood is buiten, over deze collecte moeten schrijven. Arme stumperds emeriti predikanten! Wie kijkt er naar u om? De Kerk? De gemeente? Wij zwijgen liever .......... Arme tobbers van predikantsweduwen en onverzorgde weezen uit 't dominé's-gezin! Wie heeft het slechter dan deze? Een arbeider aan 't spoor, een onderwijzer ..... ze hebben het beter dan velen uit den dominé'sstand.
Maar dan komt de Oudejaarsavondcollecte, met het dubbeltje, met het kwartje, met de guldens en rijksdaalders. De Oudejaarsavondcollecte, om het goed te maken ..... Wij zwijgen liever. Willen anderen hier nog prijzen, 't zij hun gegund. Maar treurig is 't. 
Nu zijn er twee Oudejaarsavondcollecten, één voor alle Emeriti en alle weduwen en alle weezen saam, omdat we allen schuld hebben en allen gebrek lijden.
Er is ook een Oudejaarsavondcollecte door het Convent indertijd georganiseerd om de Gereformeerde Kerkeraden op te wekken voor Gereformeerde Emeriti en weduwen en weezen giften te verzamelen.
Beide, collecten doen goed werk. Maar wij hebben geen enkel bezwaar om op verzoek de laatste collecte hier bizonderlijk aan te bevelen. Uit de desbetreffende circulaire nemen we hier gaarne over:
„Wij kennen allen 't woord van den apostel, dat „de Heere verordend heeft, dat degenen die het Evangelie verkondigen, van het Evangelie ook zullen eten", 1 Cor. 9 vers 14. 
[Tusschen haakjes: men moet het desbetreffend tractaat van Voetius eens lezen! 't Kan ons inzicht in deze verhelderen!]
„Deze verplichting" — zoo gaat de circulaire verder — „houdt echter niet op met het oogenblik, dat de Dienaar des Woords emeritus wordt". Wij hopen, dat de gemeenten, de kerkeraden en de kerkvoogdijen dat ter harte zullen nemen.
Dit is geen zaak voor een Oudejaarsavondcollecte, 't Is om ons weg te schamen. Hier moeten maatregelen getroffen worden, gemeente voor gemeente, en de gemeenten gezamenlijk. Liefst zoo spoedig mogelijk. Niet wachten tot anderen 't voor ons doen; misschien ons weer gaan dwingen. Zelf doen, liefst dadelijk!
Maar ja — de nood dringt. Daarom de Oudejaarsavondcollecte.  Ook voor de weduwen. Ook voor de weezen.
De circulaire vervolgt dan: „Moge in uwe gemeente opnieuw, of, indien het tot dusver verzuimd werd, voor het eerst een collecte gehouden worden, krachtig aanbevolen, zoo mogelijk van den kansel.
Wij gaan, Gode zij dank, vooruit; maar er kan en moet nog méér gedaan worden". 
„Gelijk bekend is" — zoo vervolgen de onderteekenaars — „ontvangen de kerkeraden, die aan ons verzoek voldoen, in het geval een predikant in hun gemeente emeritaat heeft verkregen, een deel van de opbrengst der collecten om aan den emeritus of zijn betrekkingen uit te keeren. Zóó blijft er een band bestaan, naar den eisch : „gedenkt uw voorgangers, die tot u het Woord Gods gesproken hebben". 
„En de gemeenten, die naar Gereformeerd beginsel hierin samenwerken, kunnen in dezen weg iets bespeuren van de eenheid des geloofs en der belijdenis". 
„Moge deze onder de werking des H. Geestes zóó groeien, dat welhaast de Gereformeerde kerkeraden onderling deze zaak, die de hunne is, van ons overnemen en zelve behartigen". 
Met dezen laatsten wensch stemmen wij van ganscher harte in. Hoe eer de gemeenten deze zaak ter harte nemen, hoe beter!
Van het bestuur, dat uit de heeren prof. Van Leeuwen, dr. Severijn, ds. Kievit, ds. Bartlema en ds. Van Schuppen bestaat, is de heer Joh. Weener te Utrecht penningmeester: Tolsteegsingel 44. Giro no. 93124. 
Brenge de Oudejaarsavond van 1928 ons goede dingen voor tijd en eeuwigheid!

In de Bataklanden. 
Ook dit willen we trekken onder „Kerkelijke Rondschouw". Gemakkelijk zal men straks begrijpen waarom. We hebben zitten lezen in het boek van dr. H.C. Rutgers: „Wat ik op mijn Indische reis zag". En daar hoorden we toen vertellen van Christelijke Kerken in Indië met 400, met 1000, met 1500 zitplaatsen, en van samenkomsten in die kerken van 1000 en 1500 en 2000 menschen! In welke kerken en in welke samenkomsten dr. Rutgers, ook dr. John Mott, gepreekt en gesproken hebben. „Christus langs den Indischen heirweg", zouden we ook hier kunnen zeggen! Zóó heeriijk, dat dr. Rutgers, na 'n melaatschen-dorp bezocht te hebben, waar, door de goede zorg van de Zending, 400 melaatschen zijn ondergebracht, bij zijn vertrek getuigt: „.......... en toch verlaat men het dorp niet in een wanhopige stemming, maar in die van dankbaarheid voor de levensverrijking, die ook in zoo droeve omstandigheden door Christus gegeven wordt, en in die van bewondering voor de mannen en vrouwen, die hun leven geven om voor zooveel honderden melaatschen 't leven dragelijk te maken". (Dr. Rutgers spreekt van drie melaatschen-dorpen en gewaagt ook hier van „een volle kerk"). En dan spreekt dr. Rutgers over het Batakland op Sumatra.
We stippen maar een en ander aan. ..........„er waren 1200 zitplaatsen in de kerk, er waren 2000 menschen die den dienst bijwoonden. Men kan zich dus voorstellen, hoe zij in de gangpaden en rondom langs de muren samengepakt waren. Zulk een volle kerk is altijd een inspireerend gezicht en het is de moeite waard dan naar dr. Mott te luisteren. Hij werd door dr. Warneck (een zoon van den bekenden hoogleeraar te Halle) in het Bataksch vertaald".
Is het niet heerlijk om zoo iets te lezen? Is het niet een stukje van het Koninkrijk der hemelen, dat komt en komende is?
„Bij zulke samenkomsten konden wij" — schrijft dr. Rutgers (die over het mooie zingen van de Bataksche christenen reeds vroeger geschreven heeft) „nog nader het zingen der Batakkers bewonderen. Zij zingen blijkbaar gaarne en het klinkt altijd even mooi. Niet alleen dat de gemeente als geheel zong, maar er waren ook allerlei koren, soms van jongens en meisjes en soms van mannen en vrouwen, nu eens tezamen en dan weer elk afzonderlijk, of ook wel eens een beurtzang door de geheele gemeente afwisselend van de mannen en van de vrouwen. Er werd toen zonder orgel gezongen".
„Na het uitspreken van den zegen aan 't slot van den dienst in Pea Radja werd er weer gezongen en bleven de mannen zitten, terwijl de vrouwen de kerk verlieten, en daarna gingen de mannen. Op deze wijze is het einde van een vollen dienst stichtelijker dan het gedrang in onze Hollandsche kerken vaak is". 
„Wie zoo eens navraagt — schrijft dr. Rutgers verder — „staat vol eerbied voor het vele, dat hier tot stand werd gebracht en voor al de opofferingen, die er noodig zijn geweest om deze Kerk van een kwart millioen zielen op te bouwen. In hoe korten tijd is dit niet geschied! Het is nauwelijks een menschenleeftijd geleden, dat dr. Nommensen voor het eerst hier kwam en ik sprak nog een der oude Hoofden, die zich de eerste komst van dr. Nommensen herinnerde en binnen wiens leven zich dus de geheele ommekeer afgespeeld had van absoluut geïsoleerd onbekend primitief leven tot gevestigde Christelijke Kerk".
„Nauwelijks eenige tientallen jaren geleden kon men bijna alleen te voet in het land doordringen, en nu, zijn er voortreffelijke wegen, enz." 
„Met veel toewijding en trouw wordt blijkbaar aan de ontwikkeling van het kerkelijk leven gearbeid". „Het is zeer jammer, dat tengevolge van den oorlog, waardoor de Duitsche Zendingsgenootschappen in nood kwamen, deze Zending zoo door geldgebrek gekortwiekt wordt, want in verschillende opzichten is het noodig, dat het werk uitgebreid wordt, wat nu niet kan".
„Met verbazing vernam ik" — schrijft dr. Rutgers — „wat de Bataks zelven voor de instandhouding van hun Kerk deden. Op een afstand denkt men licht, dat de Zending wel alles bekostigen zal, maar niets is minder waar dan dat. Ik wist wel, dat allerwegen de Zending er op aan werkt om de inheemsche kerken zoo spoedig mogelijk in elk opzicht, en dus ook financieel, onafhankelijk te maken. Dat men in het Batakland reeds zóó ver op dezen weg gevorderd was, wist ik echter nog niet en dat was mij een ware verrassing".
,,In het algemeen ligt er om te beproeven, hoeveel men voor een zaak voelt en of een overtuiging wel echt is; een goede toetssteen in de offers, die men er voor over heeft. Vandaar dat ik overal ook informeer hoeveel de gemeenten zelf bijeenbrengen voor de instandhouding der Kerk. In het Batakland vernam ik nu, dat de gemeenten zelf de kosten droegen voor den bouw der kerken en de tractementen der inheemsche voorgangers. Zoo wordt voor dit doel alléén reeds per jaar méér dan tweehonderd duizend gulden bijeengebracht, waardoor de Kerk feitelijk in haar eigen onderhoud voorziet en alleen het voor den arbeid der in het Batakland werkzaam zijnde Westersche Zendelingen benoodigde van eIders komen moet". „Daarbij zijn voor den kerkbouw soms aanzienlijke bedragen noodig. Zoo heeft de nieuwe groote kerk van Balige, waarin wij een samenkomst hadden, meer dan dertig duizend gulden gekost, welk bedrag grootendeels door giften der gemeente zelve werd bijeengebracht".
„Wanneer men metterdaad toont zooveel voor zijn Kerk over te hebben, dan is er ook overigens gevoel van verantwoordelijkheid voor die Kerk te verwachten en meeleven met wat er in omgaat. In verschillend opzicht hoorden wij daarover dan ook veel goeds. En sommige dingen konden wij zelf zien".
„Zoo hebben de Bataks zelf ook het werk naar buiten ter hand genomen en een eigen Zendingsvereeniging gesticht; die ook wil werken ten bate der door geheel Indië verstrooide groepen Bataks. Deze Vereeniging doet een steeds meer omvattend werk en wij hoorden van een jaarlijksch inkomen aan ontvangsten van niet minder dan drieëntwintig duizend gulden aan vrije giften van de Bataks zelve".
Dr. Rutgers spreekt dan nog van zijn bezoek aan het melaatschendorp Hoeta Salem, aan een Zendingshospitaal met driejarigen cursus voor vroedvrouvv^en, enz., aan een school met internaat, aan een industrieschool met meubelmakerij, drukkerij enz., aan een kweekschool voor onderwijzers, verdeeld in vier klassen, elk van vier en twintig leeriingen, aan een tweejarigen cursus tot opleiding van inheemsche predikanten, enz. 
„In de enkele dagen" — zoo besluit dr. Rutgers dit gedeelte van zijn reisverhaal — „die wij op de hoogvlakte bij het Toba-meer vertoefden, hadden wij aldus heel wat instellingen van de Bataksche Kerk gezien en er ons van kunnen overtuigen, dat wij hier met een levende Kerk te doen hadden, waarvan de vruchten gezien mochten worden".
Is het niet heerlijk, deze „goede tijding uit een ver land" te hooren?
Jammer, dat onze Ned. Hervormde Kerk als Kerk in deze zoo weinig gedaan heeft en doet voor Indië.
Wat zou het heerlijk zijn, indien ook om deze oorzaak de toestanden in het midden van onze Kerk zich eens mochten gaan wijzigen! Want als Kerk van Christus heeft zij toch zeer zeker een roeping in deze en de velden zijn wit om te oogsten.
De Heere heeft beloofd: „Ik zal de vervallene hut van David weer oprichten". Het blijkt al weer, dat 's Heeren Woord gewis is!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's