De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Eerbied voor het leven geldt ook het dier

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eerbied voor het leven geldt ook het dier

3

15 minuten leestijd

Op de artikelen in 'De Waarheidsvriend' over 'Eerbied voor het leven geldt ook het dier' zijn een aantal reacties binnengekomen, zowel positieve als negatieve. Ook degenen die kritisch waren zijn kennelijk op een gevoelige plek geraakt.

Zou het kunnen zijn, dat het in de artikelen geloste schot, doelend op een wakker maken van gewetens, toch niet ver bezijden de roos is geweest? Gaarne maak ik gebruik van de mij door de redactie geboden gelegenheid om te reageren op de ontvangen brieven. Degenen die opgebeld hebben ontvangen daarbij tegelijk antwoord. Een boer uit Friesland berichtte mij, dat wat ik in 'De Waarheidsvriend' van 11 september schreef, hem uit het hart gegrepen is. Hij wijst erop, dat de dieren vroeger zoveel te lijden hadden van het mond-en klauwzeer, dat thans gelukkig bestreden kan worden, maar dat men daartegenover tegenwoordig weer zoveel dierenleed veroorzaakt, met name ook vooral in Friesland door het dresseren voor de paardesport. En waar gaat het anders om dan om de mens op de troon te zetten? Hij wijst ook op de uitzonderingen, die er gelukkig nog zijn. De Spreukendichter zegt: De rechtvaardige kent het leven zijner beesten, maar de barmhartigheden der goddelozen zijn wreed. Briefschrijver is van mening, dat een mens verantwoordelijk is voor zijn daden ook wat betreft de verhouding tot de natuur. Hij eindigt met de bekende dichtregels: 'Weg wereld, weg schatten, gij kunt niet bevatten hoe rijk ik wel ben, 'k Heb Jezus verkoren. Wiens eigen ik ben'. Ik ben zeer dankbaar voor dit schrijven, dat ik ook daarom zo waardeer, omdat het uit boerenkring afkomstig is.

Een instemmend schrijven ontving ik eveneens van een lezeres, die predikantsweduwe is en thans (pro Deo) administratief werkzaam bij een dierenasiel. Als zodanig wordt zij menigmaal geconfronteerd met de vaak weerzingwekkende wreedheid waarmee mensen met dieren vaak omgaan. Zij schrijft, dat zij het altijd al betreurd heeft, dat juist in onze kringen, waar men toch rekening houdt met Gods Woord en Zijn geboden, dit vaak zo afschuwelijk lijden der zo weerloze dieren praktisch nooit (of bijna nooit) aandacht kreeg. Zij zou graag willen, dat vanaf de kansel en op de scholen ook wat meer aandacht besteed werd aan het lijden der dieren. Haar man heeft tijdens zijn leven steeds geprobeerd op de preekstoel, op catechisatie en vereniging de mensen en ook de jeugd daarvoor de ogen te openen. Schrijfster heeft het soms erg moeilijk met het probleem, dat een dier zonder zonde is, en om onze zonden lijdt. Zij vindt het erg, dat het werk der Dierenbescherming geen overheidsubsidie krijgt. Wel subsidie voor sportvelden, zwembaden e.d., maar waar het om het bestaan van levende wezens gaat (toch ook schepselen Gods) niets, op een paar gemeenten na, die een 'fooitje' geven. Tot zover de briefschrijfster. Aan deze reactie van een insider, waar ik zeer dankbaar voor ben, hoef ik verder niets toe te voegen.

Twee andere schriftelijke reacties dragen 'n meer kritisch karakter. Beide zijn ze afkomstig van veehouders. De eerste schrijver is van mening dat mijn artikelen niet in 'De Waarheidsvriend', maar in 'De Boerderij' thuishoorden. Of eigenlijk daar ook niet, want de grootste helft vindt hij een sprookje. Zijn belangrijkste vraag is: Moeten we dan de natuur , haar gang laten gaan? Hij hoopt, dat 'De Waarheidsvriend' in den vervolge zich maar over andere dingen druk maakt dan over het dierenleven.

Ik zou hem willen antwoorden, dat ik het grootste deel van mijn leven op het platteland heb doorgebracht en een groot vriend ben van de boeren, en dat ik hun welzijn op het oog heb. Stoffelijk en geestelijk. Daarom hoort volgens mij mijn artikel in 'De Waarheidsvriend', maar ook in 'De Boerderij' (welk blad ik vroeger jarenlang met genoegen gelezen heb), en de bijbel hoort ook op de boerderij. En het dierenleven hoort in 'De Waarheidsvriend' een plaats te vinden, evenals de bijbel. Want het zijn vragen van zedelijkheid die hier aan de orde komen. De dieren worden elke zondagochtend in de kerkdienst genoemd bij het voorlezen van de zedewet. Of stopt briefschrijver dan zijn oren dicht? Of vertel ik nu sprookjes? Moeten we de natuur haar gang laten gaan? Wat zou de briefschrijver daarop antwoorden, als een arts, verbonden aan een abortuskliniek, hem deze vraag stelde? Zijn antwoord zou luiden: 'Neen, maar er zijn grenzen, en die worden hier verre overschreden'. Dat is ook mijn antwoord aan briefschrijver.

Ik ga nu over tot het beantwoorden van de laatste schriftelijke reactie, die afkomstig is van een veehouder uit Putten. Hij begint met op te merken dat er veel in mijn schrijven staat waar hij het van harte mee eens is. Hij vindt het goed, dat er wetten zijn, die dierenmishandeling strafbaar stellen. Toch is hij het met veel van het door mij geschrevene niet eens. Ook in de dierenwereld, zegt hij, is na de val veel veranderd, evenals in de verhouding mens en dier. Schrijver wijst dan op Gen. 9:3, waar het dier aan de mens tot spijze wordt gegeven. Hij vindt, dat de uitlegging die ik aan dit vers heb gegeven, wat vreemd is en op een vegetarische inslag duidt. Schrijver merkt op, dat de hele bijbel door wordt gesproken van het slachten van dieren en het eten van vlees. Schrijver is het niet eens met de krasse bewoording (uitbuiting, mensen met een slecht geweten, vergroving van het zedelijk besef) waarin ik de bio-industrie veroordeelde. Wanneer de kalveren in een hok staan waarin ze goed staan en liggen kunnen, acht hij dat groot genoeg en wordt het dier zijn inziens op geen enkele manier gekweld. Het verschil met vroeger ligt volgens hem alleen in het groter aantal van tegenwoordig. Ook wat de voeding betreft is er feitelijk niets veranderd, aldus scribent. Vroeger werden ze meestal gemest met de melk van de koe, dan kreeg men ook een kalf met blank vlees. De kalveren zijn volgens hem levenslustig en speels tot de laatste dag. Van de kippen op de legbatterijen zegt hij, dat ze niets te kort komen. De kalveren groeien goed en de kippen leggen goed. Een bewijs dat ze er goed in leven kunnen.

Schrijver vindt het sterk overdreven, dat men een dier geen klap mag geven, en wijst dan op ouders die hun kinderen ook wel eens een klap geven, en op de psalmregel: 'Wil toch niet stug gelijk een paard weerstreven, enz.' Tenslotte stelt hij twee vragen: 'De schrijver zegt wel hoe het niet moet, maar niet hoe het dan wel moet! Of moet het misschien helemaal niet? ' Tot zover dit kritische schrijven uitvoerig weergegeven.

Nu mijn antwoord:

1. Het valt me mee, dat schrijver het goed vindt, dat er wetten zijn, die dierenmishandeling strafbaar stellen. Maar dat vonden vele mensen nog geen honderd jaar geleden lang niet goed. In alle eeuwen werden er immers dieren mishandeld? Waarom dan nu in 1886 plotseling een wet? Was het dan nu ineens zoveel erger geworden? Kan het soms zijn, dat een bepaalde visie en een bepaald beschavingsniveau tijd nodig heeft om door te werken? Prof. Hofstra zegt: 'Wanneer men bedenkt dat de eerste zeer bescheiden wetsontwerpen inzake dierenbescherming in Engeland en ons land in de vorige eeuw door een deel der toenmalige parlementsleden belachelijk en onnodig werden gevonden, dan is er inderdaad wel een en ander veranderd'. (Dierenbescherming, waarden en wetgeving, blz. 5).

2. Er is na de val veel in de dierenwereld veranderd. Ja, maar de dieren zijn niet in de zonde gevallen. Een dier heeft het verbond niet overtreden als Adam, als u en ik. We moeten alle gedachte van zedelijkheid, van zedelijke overtreding, verre houden van het dier. Een dier is geen zedelijk wezen, behoeft geen rekenschap te geven van zijn daden, een mens wèl.

3. Mijn exegese van Gen. 9:3. In deze tekst geeft de Heere de mens vergunning dierlijk vlees te eten (onder bepaalde voorwaarden). In Gen. 1 : 29 was aan de mens plantaardig voedsel gegeven. Wat ligt daartussen? De zondeval.

In Deut. 24 : 1 geeft de Heere (bij monde van Mozes) het volk vergunning tot echtscheiding (onder bepaalde voorwaarden). In Gen. 1 : 27 en 2 : 24 was die vergunning niet gegeven. Wat ligt daartussen? De zondeval. Op dit laatste geval wijst Christus in Matth. 19 : 8. Mag men naar analogie van dit woord van Christus dit ook niet toepassen op het eerste geval? In beide gevallen gaat het immers om de enige bezielde wezens, waarmee Adam in het paradijs een persoonlijke relatie had, n.l. zijn vrouw en de dieren (die hij bij name noemde). In beide gevallen is na de val de relatie gestoord, en is het van den beginne alzo niet geweest. Wat is er voor gewrongens in deze verklaring? Mag men hier niet uitgaan van de methode van het parallellisme, oftewel het Schrift met Schrift vergelijken? Dat doen we toch meer, als we het O.T. verklaren? De apostel Paulus zegt in Gal. 4 : 24 met het oog op de typologische betekenis van Izaak en Ismaël, dat het dingen zijn, die andere beduiding hebben. Mogen wij deze lijn niet doortrekken, en b.v. ook van Jozef en zijn geschiedenis zeggen, dat het dingen zijn, die andere beduiding hebben? En zouden we inzake de interpretatie van het Oude Testament wel bij de apostel Paulus in de leer mogen gaan, maar niet bij de Heere Christus Zelf?

4. Het onomstotelijke feit, dat er de hele bijbel door wordt gesproken over het slachten van dieren en het eten van vlees, zegt natuurlijk niet meer dan het even onomstotelijke feit, dat er de hele bijbel door wordt gesproken over het bezitten van slaven en de slavernij. Maar wat betekent dat voor onze praktijk dienaangaande? Het vegetarisme is een hoofdstuk apart, waarover ik geschreven heb in het septembernummer (1974) van 'Op Weg', het jongerenblad van de Hervormd-Gereformeerde Jeugdbonden. Een fotocopie van dit artikel zal ik aan briefschrijver toezenden. Ik ben van mening, dat de consument, die produkten der bio-industrie eist of eet, even schuldig is als de producent. De vraag naar blank kalfsvlees is een onzinnige modegril.

5. De schrijver acht een hok, waarin de kalveren goed staan en liggen kunnen, groot genoeg. Ik heb in mijn artikel niet gesproken over 'staan en liggen', maar over 'wenden en keren'. Wanneer de schrijver een hok, waarin de dieren zich niet wenden of keren kunnen, groot genoeg acht, ben ik zo vrij hierover met hem van mening te verschillen. Een telefonische reactie vergeleek de huisvesting der dieren met de woonsituatie in de Bijlmermeer. Dit gaat echter helemaal niet op. Eerder is ze te vergelijken met een school in het hartje van de zomer, die niet enkele uren duurt, maar waar de leerlingen vier maanden lang dag en nacht aan één stuk moeten zitten, zonder dat ze zich roeren of bewegen kunnen, zonder enige vorm van vaste spijze, alleen maar zo af en toe wat vetrijke en ijzerarme kunstmelk, waar men geweldig dik van wordt. Èn waar ze bovendien nog blij moeten zijn dat ze niet 'opgetuierd' zijn. Wat de voeding betreft, een kalf zou inderdaad van gewone melk zonder bijvoedering van vaste spijze ook bloedarmoede krijgen, daarom liet deze wijze van voeding vroeger ook te wensen over. Ze hebben vaste spijze nodig, ook voor de herkauwfunctie. Er staat in Psalm 104 : 14: Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten'. Waarom geeft men ze dan geen gras? Precies, omdat ze dan geen bloedarmoede (anaemie) zouden krijgen, en het is juist de bedoeling dat ze die wèl krijgen. In het TNO-rapport (1975, blz. 75) lees ik: De voeding uitsluitend met melkvervangende preparaten en de anaemie (bloedarmoede) aan het einde van de mestperiode maken de vleeskalveren kwetsbaar'. Dat er sedert vroeger niets veranderd is, kan men niet vol­ houden, ook met het oog op de antibiotica en hormoonpreparaten, die veelvuldig al of niet clandestien gebruikt worden.

6. Het verschil met vroeger zou alleen liggen in het grotere aantal. Ja maar vergroting van aantal kan op de duur tot een wezenlijk verschil uitgroeien. Een accentverschil kan een principieel verschil worden. Of ligt de milieuproblematiek tegenwoordig niet anders dan vroeger, omdat er vroeger toch ook wel eens een doos of schil in de sloot werd gegooid. Is een land, bezaaid met abortusklinieken niets nieuws, omdat er vroeger toch ook wel abortus voorkwam? Is een Eroscentrum niets bijzonders, omdat er toch altijd prostitutie is geweest? Zeggen de grote aantallen helemaal niets? En maakt het geen verschil of het grote publiek, wetend, een massale wantoestand accepteert, of dat het, onwetend, aan een incidentele misstand voorbijgaat? Zegt dat niets van zulk een samenleving? Is dat geen vergroving van het zedelijk besef?

7. De kalveren zijn levenslustig en speels tot op de laatste dag, zegt de schrijver. Dat zal wel waar zijn. Dat is een bewijs van het feit, dat de door God de dieren ingeschapen aard zelfs met de gewelddadigste en verfijndste methoden haast niet of nauwelijks te onderdrukken is. Maar de vraag is: kunnen die dieren hun speelsheid en levenslust in dat hok ook uitleven? Of staan ze zich daar gruwelijk te vervelen? Tracht de eigenaar de energie en levenslust, die God aan het dier gegeven heeft om zijn poten te gebruiken en te hollen, te eigen bate aan te wenden en in klinkende munt om te zetten door het dier absolute vetvormende immobiliteit (bewegingsloosheid) te bezorgen? Wat is er erger kwelling denkbaar dan als jong, levenskrachtig wezen, tot een vrijwel volkomen stilstand te zijn gedoemd en in de meest primaire bewegingen gehinderd te worden? In het rapport van de commissie — welzijn dieren van de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek TNO lees ik op blz. 75: 'Vleeskalveren vertonen verschijnselen zoals met de tong uit de bek zwaaien, langdurig een ringetje omhoog duwen en weer laten rollen, tandenknarsen, snelle staartbewegingen maken zonder aanwijsbare reden en stoten tegen de box'.

Dit zijn op 'verveling' berustende stereotypieën. Het TNO-rapport zegt: 'Samenvattend: Verveling is een verschijnsel bij vleeskalveren, waarvan de uitingen duidelijk aanwijsbaar zijn en dat bij het gebruikelijke houderij systeem niet te ondervangen is'.

8. De kippen op de legbatterijen zouden niets te kort komen, aldus schrijver. Neen, de gans bij wie het voedsel via een trechter in de opengespalkte bek werd gegoten en die een injectie kreeg om de lever tot het veelvoudige te laten zwellen kreeg ook niets te kort. Evenmin als de smulpaap, die zich later te goed deed aan het zo voorbereide pasteitje. Hier komt de opvatting van het dier als machine om de hoek kijken: men stopt er voedsel in en het produceert. Een auto rijdt toch ook op benzine, en een kachel brandt toch ook op kolen? Dus die komen niets te kort. Maar zoals een mens niet alleen bij brood zal leven, zo heeft een kip ook behoefte aan meer dan aan voedsel alleen. Komt een kip (nogmaals: vier of vijf op een oppervlakte van veertig bij vijftig centimeter, en dat ononderbroken meer dan een jaar lang) geen ruimte te kort? Ze leggen zelfs nog als tengevolge van het gebrek aan bewegingsvrijheid de botten zijn aangetast ('batterijmoeheid'), komen ze dan niets te kort? Komt zij niets te kort met al haar instincten, zoals de scharreldrift, de behoefte aan nestvorming, een zandbad, het op stok gaan, de uitwijkmogelijkheid als gevolg van de rangorde in de pikhiërarchie, enz? Aan wie zou men zoiets wel wijs kunnen maken? De kip wordt genoodzaakt haar ei te leggen op een hellende bodem van gaas, zonder mogelijkheid van afzondering. Elke keer wanneer een kip in die omstandigheden een ei moet leggen wordt het weer dezelfde lijdensweg. Het dier zoekt een uur lang, houdt inmiddels het ei op, vertoont allerlei paniekreacties, wil opvliegen, onder z'n ' soortgenoten kruipen, beweegt nerveus de kop door de tralies, enz., tot het tenslotte, afgemat en geen uitweg meer ziend, het ei legt. Een kip onder normale omstandigheden daarentegen legt het ei in een kwartier. Men vindt dit alles beschreven in de literatuur, opgesteld door deskundigen, die verstand hebben van dierpsychologie en dierengedrag (ethologen).

9. Mag men een dier slaan? Dat hangt ervan af. Ik zou daar niet gemakkelijk met ja of nee op durven antwoorden. Als ik ja zei, zouden velen er misbruik van maken, en daartoe wil ik niet bijdragen. Bileam mocht zijn ezel niet slaan, niet driemaal, maar ook niet éénmaal. De dichtregel van Ps. 32 gebruikt alleen maar een beeld, ontleend aan een bepaald volksgedrag. Paulus gebruikt wel 'n beeld, ontleend aan de Olympische Spelen. Iets normatiefs zit daar voor ons als zodanig natuurlijk niet in, wel in de les met betrekking op onszelf, die we er uit moeten trekken. En dan hoop ik inderdaad, dat niemand onzer stug als een paard weerstreeft. Nu vergelijkt gelukkig briefschrijver het slaan van een dier met een slaan van een kind. Zie, wanneer men met vaderlijke gevoelens bezield een dier een correctie wil geven, is er mogelijk soms iets voor te zeggen. Waarbij briefschrijver steeds dient te bedenken, dat zijn kind (en hij ook) in Adam gevallen is, en daarom van nature strafwaardig is, en een dier niet.

10. Hoe moet het dan wel. Of moet het misschien helemaal niet? Het is niet mijn taak om alternatieven aan te geven, evenmin als het de taak is van theologen, die protesteren tegen de abortus-praktijken, om alternatieven aan te geven voor de op­ lossing van het bevolkingsvraagstuk. Al was er geen enkel alternatief, dit staat voor mij vast: Zó kan het niet en zó mag het niet. Mijn taak is het alleen om de gewetens wakker te maken en op te scherpen. En er zal eerst dan pas goed naar alternatieven gezocht worden, als de gewetens wakker geworden zijn. Overigens geloof ik, dat het al een hele verbetering zou zijn, als wij in veel opzichten naar vroegere, meer natuurlijke omstandigheden terugkeerden, en van daaruit nadachten over de vraag, hoe de veeteelt geleidelijk plaats zou kunnen maken voor de landbouw. Ook met het oog op de wereldvoedselvoorziening lijkt me dat noodzakelijk. Van het argument, dat dat onmogelijk is, ben ik niet onder de indruk. Dat de klok niet teruggedraaid kan worden is een sprookje. In de tijd van de oliecrisis kon zelfs bij mensen van de wereld de klok worden teruggedraaid. Wanneer het geweten in het geding is, kan nog veel meer.

Nijkerkerveen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 oktober 1975

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Eerbied voor het leven geldt ook het dier

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 oktober 1975

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's