Boekbespreking
Drs. R. van Kooten, 'Aan Zijn voeten', uitgave J. J. Groen en Zn., Leiden, 464 blz., ƒ 39,95.
Twaalf seizoenen belijdeniscatechese van collega Van Kooten hebben hun neerslag gevonden in een fors werk dat als titel heeft gekregen 'Aan Zijn voeten'. Dat het boek een bredere doelgroep beoogt dan alleen belijdeniscatechisanten, verraadt de opdracht 'aan allen die verlangen te leren'. Waarbij naast persoonlijk gebruik te denken valt aan gebruik op Bijbelkringen en kerkelijke verenigingen. Met name voor het gebruik door laatstgenoemde doelgroepen zijn er aan het eind van elk hoofdstuk discussievragen opgenomen. De spits voor het gebruik ligt evenwel bij de belijdeniscatechese, waar het boek, na verschillende voorgangers in voorbijgaande verschijning te hebben gehad, uitgegroeid is tot wat het nu is: een kloek boek dat een plaats in de boekenkast verdient en dat, in tegenstelling tot z'n losbladige voorgangers, een langer leven beschoren zal zijn. Als naslagwerk zal het ook na de belijdeniscatechese zijn waarde blijven houden. En dat is de bedoeling ook.
Dat de auteur het in veler handen wenst, blijkt niet alleen uit de betrekkelijk lage prijs, waarvoor de uitgever een compliment verdient. Waar koopt u vandaag een stevig gebonden boek (het moet immers lang mee!) van 464 pagina's voor nog geen veertig gulden? Het blijkt ook uit de pastorale toonzetting van het boek. Het is daarom geen dor dogmatisch leerboek geworden waarin 'de waarheden' netjes op een rij zijn gezet. Integendeel. De gereformeerde geloofsleer wordt op een heel persoonlijke, warme en pastorale manier uiteengezet. De lezer zelf blijft niet buiten schot, maar wordt meegenomen. Zijn vragen worden gesteld èn beantwoord. Dat is vooral de sterke kant van dit boek. De wijdlopigheid hier en daar moet dan ook vooral in dat licht worden bezien. Daarin is te proeven dat de auteur zo graag het hart van de lezer zou bereiken. Want de gereformeerde geloofsleer die hier wordt uiteengezet, verdient nog steeds dat hoofd en hart erdoor worden ingenomen. Dat geldt juist onze tijd waarin de kennis van de gezonden leer ook in onze kringen door zoveel vaagheid wordt verhuld en niet zelden op wezenlijke punten leemten vertoont. Deze leer heeft het hart van de auteur en hij hoopt dat ze ook het hart van de lezer zal hebben. We zijn daarom met hem verheugd met dit boek en wensen het graag in vele handen en zo mogelijk herdrukken toe. Juist met het oog hierop willen we een aantal opmerkingen maken die in het licht van het bovenstaande willen zijn verstaan als mogelijke aanvullingen en/of correcties bij een eventuele herdruk. Dat geldt bij voorbeeld wat wordt gezegd over de drieënigheid van God. Bij alles wat daarover gezegd wordt, heb ik enigszins het stoere uit de belijdenis van Athanasius: 'Daarom zo iemand wil zalig worden, die moet aldus van de Drievuldigheid geloven' (art. 28) gemist. Bij de behandeling van de eigenschappen van God (hoofdstuk 6) gebruikt de auteur deze benaming gelijk op met Gods deugden als we bedoelen op te roepen God in Zijn volkomenheden te prijzen. In verband met de boom des levens spreekt collega Van Kooten van sacrament. Wellicht dat in de voetnoot hierbij kan worden aangevuld dat Calvijn al over deze boom sprak als een sacrament. En waarom de naam 'proefgebod' verwisseld voor 'gebod des levens'? Het ene gebod had beide elementen in zich. Het ging God toch niet alleen maar om een proeve van Adams gehoorzaamheid, maar het kwam toch vooral aan op Adams geloof-(sgehoorzaamheid). Welnu, als Petrus (1 Petr. 1 : 7) gewaagt van de beproeving van het geloof buiten het paradijs tot lof en eer en heerlijkheid… zou dat niet veel meer gelden voor Adams geloof in het paradijs? Verder kwam na het heldere hoofdstuk over de heiliging en ae volharding het volgende over de ceremoniële figuren van de wet wat verwarrend en vermoeiend bij mij over. Sommige aspecten van laatstgenoemd hoofdstuk (zoals de verhouding Wet-Evangelie) hebben ook voluit te maken met de verhouding rechtvaardiging-heiliging. Bij verschil van invalshoek tussen beide hoofdstukken is er ook overeenkomst en daarom hier en daar herhaling (in beide hoofdstukken komt het antinomianisme ter sprake). Op pag. 348 misten we de aanduiding van noot 6. En bij pag. 365 hebben we ons afgevraagd of zo stellig kan worden gezegd dat Johannes geen heidenen, maar juist Joden doopte. Er zijn commentaren die de krijgsknechten uit Luk. 3 : 14 houden voor Romeinse soldaten. Het nieuwe lijkt mij dat Johannes niet alleen heidenen (dat was gebruikelijk), maar ook Joden doopte.
Wie binnen de gereformeerde gezindte een dogmatisch leerboek het licht laat zien, begeeft zich op glad ijs. Over tal van zaken bestaat de nodige eenstemmigheid, maar op enkele fronten zijn al vele decennia de messen geslepen. Dat geldt met name de locus van het verbond en daarmee verbonden wat wordt gezegd over de roeping tot geloof. In dit verband merkt de auteur zelf ook op dat er over deze zaken in de gereformeerde gezindte niet eenduidig wordt gedacht. Hier zijn en worden nog steeds allerlei grenzen nauwkeurig bewaakt. In zekere zin is dat goed, want het gaat juist bij vragen wie er geroepen worden en wie op welke manier tot het (genade)verbond behoren om beslissingen met eeuwigheidsgehalte. Toch kan ik niet aan de gedachte ontkomen dat 't binnen de gereformeerde gezindte ook wel eens ontbreekt aan de bereidheid om naar elkaar te luisteren en elkaar helemaal uit te laten spreken. In ieder geval is ook collega Van Kooten aan kritiek op zijn gedachten over verbond en roeping niet ontsnapt, zo bleek uit een onlangs gepubliceerde resencie over dit boek. En bij het lezen van deze onderdelen heb ik me afgevraagd: heeft hij datzelf ook niet een beetje opgeroepen? Het viel mij op dat hij beide onderwerpen min of meer vanuit de antithese behandelt, vanuit tegengestelde en in zijn ogen te laken gedachten op roeping en verbond. Zou zijn betoog in een (vanuit de Schrift) stellende trant niet sterker zijn overgekomen? Bij het nalezen van H. Bavincks populaire dogmatiek 'Magnalia Dei' op genoemde punten werd ik getroffen door de rustige, stellende betoogtrant vanuit de rijkdom van de Schriften, waardoor hij het zo noodzakelijke evenwicht weet te bewaren tussen tijd en eeuwigheid. Zodat we niet verstrikt raken in onvruchtbare vragen of Christus nu Middelaar of Hoofd van het verbond is. Hij is het beide, het eerste alleen gezien in de tijd en het tweede in het licht van de eeuwigheid. Evenwicht tussen tijd en eeuwigheid ook op het smalle-pad-tussen-allerlei-verzoekingen van de verhouding verkiezing en roeping als Bavinck steltdat God bij de uitvoering van de raad der verlossing wandelt in het spoor dat Hij zelf door het werk der schepping en voorzienigheid getrokken heeft. Waarbij Zacheüs als voorbeeld dient in wie de Heere begeerte verwekte om Jezus te zien. Zoals ook het verbond der genade zijn lijnen trekt door de bedding van de geslachten. Ik vond deze gedachten te mooi om ze achterwege te laten, juist omdat collega Van Kooten, zoals ik geproefd heb, niet anders bedoelt, maar in eerder genoemde recensie nittemin verkeerd is verstaan. Jammer van zo'n prachtig boek dat, juist omdat het vaak ter hand genomen wil worden, dringend een zaakregister nodig heeft. Maar ook die opmerking is ter aanbeveling voor een volgende druk.
P. van der Kraan, Bleskensgraaf
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 februari 1994
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 februari 1994
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's