GEESTELIJKE OPBOUW
DE GEREFORMEERDE KERKORDE of HOE 't IN DE KERK DES HEEREN MOET TOEGAAN. (13)
Catechisatie .......... En dan lezen we: ,,Een iegelijk, die voor een lidmaat der Kerk wil gehouden worden, zal zekerlijk zijn kinderen, zoo spoedig hun leeftijd dit toelaten zal, aanbieden om gecatechiseerd te worden, opdat zij van de jeugd af in de ware religie en godzaligheid onderwezen kunnen worden."
Als we dat lezen, zeggen we zuchtend: „Och, dat dat eens werkelijkheid ware!!" leder lidmaat zal zekerlijk zoo spoedig hun leeftijd dit toelaat z'n kinderen aanbieden om gecatechiseerd te worden
Laten we dat allen nog eens over lezen. En dan nóg eens lezen!! Misschien dat het helpt
In de Wezelsche Artikelen van 1568 volgt onmiddellijk op deze kostelijke woorden, bovengenoemd, een zinsnede, die we ook maar even afschrijven hier:
,,Die zulks weigeren zullen, zullen zonder twijfel onder de censuur der Kerk vallen."
Heeft men het gelezen? En wil men het onthouden? Laat ons hierbij nog een paar opmerkingen maken.
Het schoolonderwijs is nu heel anders dan vroeger. We zijn bijna aan het Overheids-onderwijs ontkomen. Het Bijzonderonderwijs is er voor in de plaats gekomen. De school staat voor een groot deel nu in den kring, niet van Burgemeester en Wethouders, maar in den kring van de ouders. Alleen het kind van het „bewuste" proletariaat, het voortbrengsel van het denkend deel der natie, wil blijkbaar nog, onder voogdij van de Overheid, op de openbare school blijven. Overigens heeft men gekozen en kiest men nog telkens voor de vrije school. Zoo staan daar dan ook onze 1883 Scholen met den Bijbel, in Groningen 160, Friesland 251, Drenthe 87, Overijsel 143, Gelderland 238, Utrecht 137, N. Holland 219, Z. Holland 481, Zeeland 93, N. Brabant 55 en Limburg 19.
Die scholen hebben als christelijke scholen, als Scholen met den Bijbel, dagelijks zoo heerlijk de gelegenheid om onze kinderen op te voeden en te onderwijzen, naar den eisch van hun weg en naar den eisch van Gods Woord.
De worsteling moet vooral zijn en blijven, dat deze Scholen waarlijk Scholen met den Bijbel zijn en de bede moet maar geduriglijk opgaan, in de gezinnen en ook in 't midden van de gemeente, dat er onderwijzers en onderwijzeressen aan onze Scholen met den Bijbel mogen werkzaam zijn, die door de liefde van Christus gedrongen, de jonge kinderen mogen spreken van 't geen noodig is tot zaligheid, naar uitwijzen van Gods Woord. Dan zullen onze Scholen met den Bijbel — en de vrijheid van het onderwijs moet mee daartoe dienen, dat er voor zulk echt-christelijk onderwijs ruime plaats is in onze Scholen — heerlijk kunnen meewerken tot zegen voor het opkomend geslacht; „opdat zij van de jeugd af in de ware religie en godzaligheid onderwezen kunnen worden." (Wezelsche Artikelen, Hoofdst. III, art. 3).
En dan naast en na de School de Catechisatie!
Waarbij ons kerkelijk Reglement immers voorschrijft, dat daar onderwijs moet gegeven worden in Bijbelsche-en Kerkgeschiedenis en geloofsleer? Alleen met een goeden onderbouw in de huisgezinnen en in de Scholen met den Bijbel kan daar iets van terecht komen. Maar als dat ontbreekt, is de Catechisatie noodzakelijkerwijs met onvruchtbaarheid geslagen. Wie kan er dan iets van terecht brengen? Teminder, omdat het maar één uur in de week is, met de bezwarende omstandigheden, die aan onze klassendeeling (?) op de Catechisatie uit den aard der zaak verbonden zijn.
Ook het Catechetisch onderwijs is wel een zaak, waar men eens extra de aandacht aan moest schenken, om zich toch eens eerlijk bewust te worden, hoe we daarmee te handelen hebben. Wie helpt ons eens aan een beschouwing over deze zaak, om ons te leeren niet alleen hoe we het niet moeten doen, maar vooral om ons te leeren hoe we het wel moeten doen. En dan natuurlijk in 1928!
De Wezelsche Artikelen van 1568 gaan, na over het catechiseeren gesproken te hebben, over tot een nieuw Hoofdstuk en wel Hoofdstuk IV, waar boven staat „Van de Ouderlrngen".
Daar lezen we:
„Thans volgt de orde van de Ouderlingen of oudsten, die door Paulus onder den naam van regeerders of voorgangers worden aangeduid en daarom te zamen met de Dienaren des Woords den Kerkdijken Senaat of Kerkeraad vormen".
Hier krijgen we dus het ambt van ouderling, als opziener, regeerder, voorganger der gemeente.
Ouderlingen zijn er van het begin der Nieuw-Testamentische Kerk geweest, terwijl er vroeger oversten der synagoge en oudsten waren. Petrus schrijft (1 Petrus 5 vers 1): „De ouderlingen, die onder u zijn, vermaan ik, die een mede-ouderling ben". Ze zijn er. Ze zijn er ineens. Lees b.v. Hand. 11 vers 30: „hetwelk zij ook deden en zonden het tot de ouderlingen (presbyters, opzieners) door de hand van Barnabas en Saulus". Van de diakenen lezen we breedvoerig dat ze er komen, van de ouderlingen niet. De diakenen komen door een conflict, de ouderlingen behooren bij de Kerk. Het wezen van de Kerk, met Woord en Sacramenten, met belijdenis en levenswandel, brengt mee, dat er organisatie is en brengt mee, dat er opzieners, bestuurders, regeerders zijn. In de plaatselijke gemeenten treffen we ze dan ook overal aan. Paulus schrijft er over aan Titus en Jacobus zegt: „roep de ouderlingen" (Jac. 5 vers 14). Op het convent te Jeruzalem vinden we nevens de apostelen alleen ouderlingen. Tot vijfmaal toe worden ze in dat ééne hoofdstuk genoemd (vers 1, 4, 6, 22 en 23).
We kunnen gerust zeggen, dat de Kerkinrichting van den beginne presbyteriaal is geweest. Christus het Hoofd; Eén uw Meester, en allen broeders.
Maar dan de bedienende macht, in Christus' naam, van de presbyters. Die dan ook niet autocratisch en despotisch optreden, maar als raad der Kerk, als vergadering zoekende het goede voor de gemeente. Zij moeten de gemeente regeeren, door haar in Christus' naam te dienen. Van den Heere gezonden, moesten zij door de gemeente verkoren worden. „Niemand neemt zichzelven die eer aan, maar die van God geroepen wordt", 't Is geen betrekking; 't is geen zaak of onderneming, die men zelf opzet; men mag zich ook niet indringen in het ambt.
„Wee hun, Ik heb hen niet gezonden", zegt de Heere dan.
Ouderlingen en opzieners zijn 't zelfde. Hier is geen plaats voor bisschoppen of super-intendenten. „Eén is uw Meester, en gij zijt allen broeders". Maar dan de ouderlingen om de gemeente te dienen in de leiding. Hand. 20 vers 17 heeten ze „ouderlingen" en Hand. 20 vers 28 heeten diezelfde mannen „opzieners" (te Efeze). Wat later in de Kerkgeschiedenis zich heeft voor gedaan, dat er onderscheid in rang kwam bij de ambtsdragers, is dan ook een Roomsche dwaling.
Geen bisschoppen dus, noch super-inendenten. We moeten ook geen priesters heben om Christus opnieuw te offeren, maar ouderlingen, om Christus te dienen en de gemeente te regeeren.
Als men hier het Woord eenvoudig laat spreken, krijgt men voor de Kerkregeering de beste beginselen. En dan is het ongetwijfeld duidelijk, dat we moeten hebben in onze Gereformeerde Kerk de presbyteriale wijze van Kerkregeering en een kerkelijk samenleven rondom het ambt.
(Wordt voortgezet).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's