De keten des heils
Pastorale overwegingen
Na wat we de vorige keer schreven over de onderwerpelijke orde des heils, komt nu de vraag in behandeling, met welke woorden de Schrift de gang des Geestes aanduidt in het leven van de mens. We zouden kunnen spreken van een keten des heils, een reeks weldaden, die door de heilige Geest aan Gods kinderen geschonken worden, in een bepaalde volgorde.
Geloof alleen? !
Al meteen duikt echter de vraag op, of wij het alles bij elkaar niet veel te moeilijk maken, wanneer wij het werk des Geestes in ons hart gaan analyseren en uitpluizen. Zegt de Bijbel niet, dat we eenvoudig met een kinderlijk geloof ons moeten overgeven aan Christus? Daarmee klaar. Geloof alleenlijk! Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, gij en uw huis (Hand. 16 : 31).
Als we zo heel precies willen nagaan, hoe het er allemaal naar toe gaat, wanneer Gods Geest in ons hart werkt, lopen we dan niet gevaar, dat we de bevinding en soms zelfs bepaalde bevindingen als zekere voorwaarden gaan beschouwen voor het komen tot Christus? !
Neonomianisme
Daarmee is dan de dwaalleer van het neonomianisme ten tonele gevoerd. Deze maakte immers van het Evangelie een nieuwe wet. Aan deze nieuwe wet hebben wij te gehoorzamen door te komen tot bekering en geloof. En op grond van onze (zij het onvolkomen) gehoorzaamheid aan het bevel van bekering en geloof worden wij dan door God rechtvaardig verklaard.
Als echter de grond van ons rechtvaardigzijn voor God in onze bekering en/of geloof ligt en niet uitsluitend in de aan een goddeloze toegerekende gerechtigheid van Christus, is daarmee een wereld van onzekerheid en vaak levenslange duisternis in het leven geroepen. Wanneer is de mens zodanig bekeerd, wanneer gelooft hij zo, dat God hem op grond daarvan voor rechtvaardig kan verklaren? Lopen velen niet soms jarenlang in het donker, omdat zij inderdaad het bekeerd-zijn als een voorwaarde blijven zien, die aan het komen tot Christus voorafgaat. Zij zoeken dan de grond om te geloven niet in de uitnodiging van Christuswege, in het beloftewoord Gods, maar in hun ervaringen. Terwijl het toch zo is, dat wanneer God een goddeloze rechtvaardigt, deze goddeloze juist als een totaal onbekeerd mens, in al de gruwelijkheid van zijn verzet tegen God door de Heere wordt aangenomen. En dat God in deze weg alles meebrengt, wat wij nodig hebben om een bestaan voor Hem te krijgen.
Zo gezien is er dus alle reden om het de Schrift na te zeggen: Geloof alleenlijk!
Een methodistische bekeringsweg? !
Wij kunnen dus de bevinding inschuiven tussen Christus en een zondaar. En op deze wijze leggen we de mensen lasten op, zwaar om te dragen.
We kunnen ook (en dat is een ander gevaar, als we over de heilsweg spreken) de bekeringsweg in systeem proberen te brengen. Dan bouwen we stadia op deze weg, delen haar in in fasen of markeren haar met mijlpalen, die iedere gelovige vroeg of laat passeert. H. Bavinck zegt van de prediking van Wesley (1703-1791) en Whitefield (1714-1771), dat zij door een aangrijpende prediking van gerechtigheid, zonde en oordeel en verdoemenis de mensen plotseling tot een diep besef van hun verloren toestand wilden brengen en hen in hetzelfde ogenblik, zonder uitstel, door het geloof tot Christus wilde leiden en van hun zaligheid verzekeren om ze daarna tot een nieuw leven aan te sporen...' (III, 613). Is het in deze sfeer haast niet vanzelfsprekend, dat men plaats en dag en uur van zijn bekering moet kunnen aanwijzen? ! En is dat inderdaad niet de manier, waarop God de heilige Geest al velen tot een persoonlijke overgave aan Christus heeft geleid? !
Inderdaad, maar gaat het altijd zo? Voorop sta, dat, wanneer God de heilige Geest in ons hart werkt, dat niet ongemerkt aan ons voorbij gaat. Bekering en geloof als vruchten van het werk des Geestes zijn diep in- en aangrijpende zaken. Een mens raakt ervan overhoop met zichzelf. Wij worden er een ander mens door. Een mens is nog nooit zo blij geweest, als toen hij Christus in de ogen zag, voor 't eerst en telkens weer opnieuw. Maar dat wil niet zeggen, dat we het altijd zo precies voor een ander kunnen uittekenen, langs welke stations hij reizen moet om de Christus te leren kennen. Wat de één in een dag leert, moet helaas de ander langs veel omwegen en dwaalwegen, waarop hij zich op allerlei manieren doodloopt, aan de weet komen. Hoewel we in de prediking de zondaar in zijn godvervreemde bestaan onvoorwaardelijk voor Christus opeisen, hier en nu, en hem de kans niet zullen geven om daar nog een jaar of tien, of zelfs tien uren mee te wachten, toch weten we dat al die dwaalwegen in het handelen van God met een zondaar gebruikt worden om hem aan het eind te brengen met zichzelf, zodat hij tenslotte maar één uitweg ziet: Christus! Ook weten we, dat de diepste zelfkennis, niet altijd aan de eerste bewuste overgave aan Christus voorafgaat. Wij kunnen oprechte zondekennis hebben en door genade oprecht met Christus verbonden zijn geworden, terwijl eerst later in een nadere en diepere ontdekking aan zonde en schuld de grootheid en volheid van Christus voor ons opengaat. Jona was een geroepen heilige. Maar wat heeft hij ook zo al niet moeten meemaken tijdens de storm op zee, toen hij overboord ging en als door een onbegrijpelijk wonder werd gered? ! En wat heeft hij ook later die les vaak weer opnieuw moeten leren? !
In het vervolg van deze artikelenserie zullen we nog genoeg gelegenheid hebben om op deze dingen terug te komen. Wellicht vinden sommige lezers in de dingen, die we aanroerden, nu reeds aanleiding om de vragen, waarmee ze zitten eens op papier te zetten en ze ons toe te zenden.
Wanneer het gaat over de orde in het toepassend werk van God de heilige Geest, komen in ieder geval uit mijn pastorale ervaring steeds weer vragen naar voren als: Weet een mens altijd maar, dat God begonnen is? Kan hij de oorsprongen van het werk des Geestes in zijn hart opsporen? ! Er moet wat met de mens gebeuren. Wat moet er gebeuren? Is de rechtvaardigmaking een zaak, die afgehandeld wordt in een punt des tijds? En is er leven voor deze bewuste rechtvaardigmaking? In het laatste geval horen we nog wel eens zeggen: Ik sta nog voor de zaak! Wanneer is onze zondekennis diep genoeg? Heb ik geen gestolen geloof? !
Om in het zoeken naar een antwoord op deze en vele andere vragen een lijn uit te stippelen, waaraan we ons vasthouden, zullen we in ons volgend artikel in ieder geval vanuit de Schrift duidelijk moeten maken, hoe er gesproken moet worden over de orde des heils. Want dat de Bijbel met en naast de directe oproep om te geloven, alléén te geloven, ook met onderscheiden bewoordingen de weg des geloofs tekent en zonder er een systeem van te maken ons de vaste, gang des Geestes in Zijn weg met een zondaar laat zien, dat is voor ons zonneklaar.
Een preek, die in de toepassing nooit verder komt dan de altijd eendere oproep tot geloof, laat de mensen ergens in de kou staan. Ik meen, dat de Schrift zowel dit éne doet, alsook het andere niet nalaat, nl. om ons te verkondigen de gangen des Geestes in het brengen tot geloof, in de beleving van het geloof en in de doorbraak en uitleving van het geloof. En ik meen ook, dat het een wettige. Schriftuurlijke zaak is, als de gemeente van haar predikant verwacht, dat hij haar ook op dit punt de volle raad Gods verkondigt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juni 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juni 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's