De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

WIJ WETEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WIJ WETEN

6 minuten leestijd

„Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben; een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen." 2 Cor. 5:1.

Wat kon Paulus vast getuigen, geweldig! Velen, die dit gedeelte lezen, denken met jaloersheid aan hem. En u denkt bij u zelf: Kon ik ook maar zo spreken. Daarom stellen we allereerst de vraag: Hoe kwam hij daartoe? We denken eerst aan 't laatste gedeelte van het vorige hoofdstuk. Daar schrijft de apostel over: „een lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat". Hoe kon hij dat schrijven? Volgens onze gedachten kan verdrukking, beproeving zo erg zijn en ook zo lang duren. Maar dat zou Paulus ook dadelijk toegeven. Hij vergeleek echter die verdrukking met hetgeen daarna volgt, n.l. de eeuwige heerlijkheid voor al Gods kinderen. Daarom kan hij zo ruim spreken!

„De dingen, die men ziet, zijn tijdelijk", zegt hij. Ook verdrukking is daaronder begrepen. Dat alles gaat zeer haastig voorbij. Laat beproeving en moeite desnoods jaren aanhouden, in vergelijking met de eeuwigheid is het toch maar kort. Hoe anders is het met de genadegoederen van Christus. Die zijn eeuwig!

Paulus sprak ook van een „lichte" verdrukking. Hoe kon dat? Wel met het oog op de gevolgen. Die „lichte" verdrukking werkt “een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid”. Het is een opeenstapeling van woorden, door Paulus gebruikt, om verdrukte, beproefde gelovigen te troosten! Bij deze gedachte knoopt bovengenoemde tekst aan.

Paulus gebruikt als beeld een tabernakel, een oud woord voor tent. Deze beeldspraak kon hij goed gebruiken, want hij was tentenmaker van beroep. Als het nodig was voorzag hij met dit handwerk in eigen onderhoud. De apostel heeft geleerd, dat ons lichaam terecht met een tent vergeleken kan worden. Ons lichaam is enerzijds een kunststuk van de grote Schepper. Zelfs ondanks de zondeval is dat nog zo. Anderzijds echter is ons lichaam slechts te noemen „een aards huis". Dat weten we allen. Wij kunnen sterk schijnen, maar door een kleine oorzaak wordt de sterkste man geveld. „Ons aardse huis" wordt gebroken.

Die afbraak begint veel eerder, dan we vaak denken. Het begint al, terwijl we ons nog gezond en sterk voelen. We zijn nauwelijks in de kracht van het leven, of we worden al weer minder. Jonge mensen kunnen de trap op hollen, maar we zijn nauwelijks dertig jaar, of het gaat al minder gemakkelijk. We behoeven nog niet ziek te zijn, om toch te weten, dat onze beste tijd voorbij is. Denkt u wel eens hieraan? Of ... is Paulus ook in dit opzicht ons voor?

Nu is het treffend dat Paulus niet zegt, dat wij worden verbroken. De afbraak geldt: de tent, het lichaam. M.a.w. het lichaam wordt afgebroken, het vergaat tenslotte tot stof. Maar de ziel verdwijnt niet, die blijft eeuwig bestaan. Of . . . eeuwig zalig ... of eeuwig rampzalig!

De apostel spreekt ook over: „een gebouw van God, een huis met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen". Paulus maakt terecht onderscheid tussen een aards huis, een tent en een hemels duurzaam gebouw. Wat bedoelt hij met het laatste? Op grond van Gods Woord kunnen wij aan twee zaken denken: het nieuwe Jeruzalem en het opstandingslichaam.

Als een kind van God sterft gaat de ziel van hem of haar dadelijk de hemel binnen. De rijke man uit die bekende gelijkenis deed zijn ogen open in de pijn. Lazarus werd gedragen in de schoot van Abraham. Dat gebeurt dadelijk na het sterven. De bijbel weet niet van een vagevuur, zoals Rome leert. Er zijn theologen, die denken aan een zieleslaap, een soort bedwelming, waaruit de ziel zou opgewekt worden bij de wederkomst van Christus. Maar neen, Gods Woord leert dat niet. Dadelijk worden Gods kinderen opgenomen in het gebouw van God. Christus zei het toch tot de bekeerde moordenaar aan het kruis: „Heden — dadelijk — zult gij met Mij in het Paradijs zijn”.

Waar is het nieuwe Jeruzalem, het Vaderhuis met de vele woningen? Ergens in het onmetelijk heelal. Gods Woord wekt ons echter op, om daarbij te denken aan een plaats boven ons. Het is de stad die fundamenten heeft, welks Kunstenaar en Bouwmeester God is, de poorten zijn van paarlen, de straten van goud. Welk een verschil met een aardse tent!

Als het goed is, belijden we ook de opstanding des vleses. De tent, het lichaam, dat vergaat tot staf, zal weer worden opgewekt. Het zal weer tot woning van de ziel worden: „een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen". Op aarde wordt de ziel van Gods gekenden wedergeboren. Ook het lichaam wordt wedergeboren. Wanneer? In de dag der dagen. Paulus belijdt het: „Want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden". Welk een verandering zal dat zijn. De zwakke tent van voorheen, vernieuwd tot een gebouw van God. We moeten hierbij zelfs denken aan het verheerlijkte lichaam van Christus. Zoals Paulus op een andere plaats schrijft. „Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam”.

Welk een rijkdom voor allen die de Heere vrezen. Maar ook voor hen alleen! Van alle ongelovigen wordt het aardse huis ook gebroken. Ook hun lichaam zal eens opstaan. Zij krijgen geen gebouw van God, maar in de buitenste duisternis. Hun opstandingslichaam zal tot een eeuwig afgrijzen zijn. Deze waarschuwing is toch wel genoeg om u tot inkeer te brengen?

Paulus schrijft zo zeker: „wij weten". Welk een vaste belijdenis. Hoe kon hij dat? Want op een andere plaats klaagt hij over zijn zonden, en zijn strijd daarmee. Hoe kan hij dan nu zo vast belijden? Uit het verband blijkt het: Door het geloof ziet hij op zijn Middelaar Christus Jezus. Op hetgeen Hij volbracht door Zijn verzoenend lijden en sterven. Lees hoofdstuk vier en vijf met aandacht. Alleen door het zien op Christus kon Paulus roemen. Zo alleen kunt u het ook! Ja, dat is een grote zaak. Maar Gods genade is ook onzegbaar groot. Zie dan af van u zelf, en vlucht met alle zonden tot Christus. Zijn werk is volkomen af. Hij schaamt Zich zelfs niet om voor de Zijnen de Oudste Broeder te zijn. Hij is de eeuwige Koning, ook de trouwe Advokaat. Zijn gebed wordt verhoord: „Vader, Ik wil dat, waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt".

„Wij weten", Paulus kon dus niet uit zichzelf zo getuigen. De H. Geest leerde het hem. U kunt die genade ook ontvangen. Dan zal er wel verschil zijn. De een zal van Gods genade jubelen, de ander zal daarvan spreken met haperende stem. Maar dat doet er tenslotte niet toe. De eeuwige zaligheid ligt niet in ons spreken. Alleen in Christus. Hij doet ons Zijn genade ervaren, zodat wij met heilige verwondering zingen: Ik weet, hoe 't vast gebouw van Uwe gunstbewijzen naar Uw gemaakt bestek in eeuwigheid zal rijzen.

Huizen.  D.v.d.Berg

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

WIJ WETEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's