De kracht uit Christus’ dood
1
In Zondag 16 van de Heidelbergse Catechismus gaat het over de dood en de nederdaling ter helle van Christus. Bij deze zondagsafdeling zou men twee teksten kunnen plaatsen.
In de eerste plaats deze: de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegifte Gods, door Jezus Christus, is het eeuwige leven.
En als tweede tekst: de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem en door Zijn striemen is ons genezing geworden.
De vragen 40 t.m. 44 en de antwoorden daarop overziende, treft het ons hoe daarin o.a. wel in het bijzonder naar voren springen 3 vreselijke werkelijkheden, die als een gevolg van de zonde als een zware goddelijke straf op het mensdom rusten, n.L: de dood — het graf — de hel.
Maar omdat er in deze zondag één Naam genoemd wordt, die boven alle naam is, omdat hier een Persoon voor ogen gesteld wordt. Die Zijn ziel uitgestort heeft tot in de smadelijke dood des kruises, Die in het graf is neergelegd en de helse pijnen gedragen heeft, mag en kan hier toch ook gesproken worden over leven en zaligheid. Wet en Evangelie, zonde en genade hebben elkander ontmoet bij het kruis van Christus. Een ontmoeting, die dank zij Gods aanbiddelijke, souvereine en ondoorgrondelijke barmhartigheid als vrucht afwerpt een vrede in zondaarsharten, die alle verstand te boven gaat.
Vrede, ze ruiste eens door het paradijs en vervulde de harten van het eerste mensenpaar. De zondeval verstoorde haar op vreselijke wijze. De dood deed reeds spoedig daarop zijn intrede en het eerste graf opende zich. Dood en graf. Maar het tragische bij deze dood en bij dit graf was, dat, terwijl de Heere in Zijn grote lankmoedigheid het heden der genade aan de gevallen mens nog geschonken had en Zijn straf van 'de dood sterven' en 'tot stof wederkeren' nog uitstelde, de mens zelf, gedreven door een satanische geest, op gewelddadige wijze de dood op aarde binnen haalde. Hoe blijkt ook hieruit de diepte van de val. De zondige mens bespoedigt de komst van de dood en verkort de genadetijd.
Evangelie
In de omgeving van het paradijs: de eerste dode en het eerste graf.
Deze gedachte maakt ons stil. Zoals de dood altijd stil maakt. Maar hier is een bijzondere reden om stil te zijn. Niet alleen het gewelddadige dat de ene broeder de ander vermoordde — dit is het niet alleen dat ons stil maakt. Maar bij deze eerste dode en bij dit eerste graf, waar alles spreekt van de duisternis der zonde, van het oordeel Gods in het paradijs uitgesproken: 'ten dage als ge daarvan eet, zult gij de dood sterven' — hier, bij deze dode en bij dit graf gaat de vlam van het Evangelie lichten. Want, waar het naar goddelijk recht, ook van deze dode, had moeten gelden dat hij de weg had moeten volgen van: dood — graf — hel, daar Werd het: dood — graf — hemelse zaligheid.
Terwijl het, staande bij deze do.de en bij dit graf, lijkt alsof toch satan het laatste woord heeft, blijkt het toch, dat dank zij Gods genade, dat dank zij Christus' woord in de stilte der eeuwigheid: 'zie. Ik kom, om Uw wil te doen', satan niet het laatste woord heeft. De macht is hem ontnomen en deze ziel gaat niet naar de plaats der buitenste duisternis, zoals de satan zo graag gewild had, doch deze gaat als eerste martelaar naar de hemelse gelukza-, ligheid. De eerste dode is niet een buit van satan, maar van Christus, hij is de eerste verloste zondaar, die eeuwig gaat zingen van Gods goedertierenheid.
Val en opstanding
Helaas, dit zal niet van alle volgende doden gelden. Niet over alle graven zal het licht van het komende opstandingsleven zijn glans vooruit werpen. Christus zal zijn tot een val en tot een opstanding. Niet alle mensen worden zalig. Allen zij, zegt onze catechismus, op de vraag of alle mensen weer in Christus zalig worden, gelijk ze in Adam zijn verdoemd geworden — alleen zij, die Hem door een waar geloof worden ingelijfd en al Zijn weldaden aannemen. Dat is de gemeente van Jezus Christus. Over déze gemeente gaat het.
Het is een gemeente die door Christus duur gekocht is. Het was niet genoeg dat de Heere Jezus het grootste gedeelte van de beker van Gods toorn tegen de zonde dronk, met dan Zijn gemeente nog een klein gedeelte. Maar tot de laatste druppel toe moest deze door Hem geledigd worden. Tot in de dood, de smadelijke dood des kruises, moest Hij Zich vernederen. De verlatenheid des Vaders werd Zijn deel, de helse smarten moest Hij dragen en het graf werd Hem niet bespaard.
Waarom dit alles?
Er moest betaald worden. Een zondeschuld zo groot, dat de gehele mensheid daartoe niet in staat is, een zondeschuld zo zwaar, dat alleen goddelijke kracht die kon doordragen. Deze allerdiepste vernedering en dat vrijwillig op Zich nemen, door de Zoon des Vaders, in de gestalte van de menselijke natuur, die gezondigd had, was de enige mogelijkheid om verzoening aan te brengen en gerechtigheid te verwerven.
Hier zien we dat Gods genade niet goedkoop is. Niet goedkoop voor de Zoon, om die te verwerven. Niet goedkoop voor de Vader, Die Zijn eniggeboren en geliefde Zoon daartoe over wilde geven. Niet goedkoop voor Gods Geest, Die in Zijn toepassend heilswerk telkens zal worden tegengestaan en bedroefd en nog wel door hen. Die Hij zaligmakend bearbeidt. Hij gaat moeizaam werken aan zondaarsharten, ontdekkend en overtuigend. En na Zijn werk aan zondaarsharten, gaat Hij, wanneer de deur des harten opengaat, daarin woning maken. Maar wat moet het voor de Heilige Geest in die woning des harten vaak haast onhoudbaar zijn. Vanwege de inklevende zonde, de verkilling en verkoeling na de eerste liefde, het kleine beginsel der gehoorzaamheid en zoveel wat Hem bedroeft. Wat ziet de Geest Zich als het ware vaak genoodzaakt als in een afgezonderd hoekje van die woning Zich terug te trekken. Waar het Zijn bedoeling is Christus te openbaren als een volkomen Zaligmaker, daar moet Hij telkens weer gewaar worden hoe de ziel naast Christus nog op zoveel zijn vertrouwen wil stellen en daarvan een grond wil maken.
Onze zonde, door onze val in Adam, maar ook door onze moedwillige en vrijwillige persoonlijke overtreding, is groot en zwaar. Daar moest, wilde de straf kunnen worden opgeheven, wel een duur betaalde genade tegenover staan, opdat aan Gods recht zou zijn voldaan.
Aangeboden genade
En nu mag dit de blijde boodschap van het Evangelie zijn, dat waar de zonde meerder geworden is, de genade des te overvloediger is. Omdat het een duur verworven genade is, wordt ze goedkoop aangeboden. De prijs is immers reeds betaald. Daarom is ze voor de allergrootste der zondaren voor niets te verkrijgen.
Of deze genade nu voor het grijpen ligt? Ja en nee. Nee voor hen, die geen mishagen aan zichzelf gekregen hebben, geen behoefte aan Christus. Hoewel, wonder van genade, ze wordt dezulken toch met goddelijke bewogenheid aangeboden. Wendt u naar Mij toe, zo klinkt het tot afgekeerden van God, en wordt behouden. God biedt afgekeerde Zijn genade in volle ernst aan.
Omdat de genade, die door Christus zo duur werd verworven, zo goedkoop de mensen wordt aangeboden, wordt deze om allerlei redenen geweigerd aan te nemen. Zoals eens Naaman het middel tot genezing van zijn melaatsheid afwees, dat Elisa hem voorschreef, namelijk de wassing in de Jordaan. Naaman versmaadde dat middel en van nature versmaadt ieder mens de vrije genade. Tenzij Gods Geest hem een oog en hart daarvoor geeft en de mens gaat geloven in de schuldvergeving, enkel, maar dan ook enkel door des Middelaars bloed. Dat geloof werkt God door middel van het gehoor van Zijn Woord en de werking des Geestes.
De knechten van Naaman vermaanden hem om toch het door Elisa aangewezen middel niet af te wijzen. Zo doen ook Gods getrouwe knechten. We vinden dit ook, ik zou haast zeggen vooral, bij de oude schrijvers, die in dit opzicht zo breed uit het Evangelie van Gods genade aanboden.
Andrew Gray over de aanbieding
Ik denk, om maar één voorbeeld te noemen, aan Andrew Gray. Hij schrijft o.a.: 'O, komt toch, oude mannen, jongelingen, oude vrouwen en jonge dochters, komt en omhelst deze dierbare Evangelie-zaligheid. Zegt gij misschien: gij gebiedt ons te komen, maar wij kunnen niet komen? Ik verlang niet meer van u, dan dat gij hiermede komt: Heere, ik zou wel willen komen maar ik kan niet komen. O, komt daar eerst maar eens, want als ge lust hebt haar te omhelzen, dan zal het niet zo lang duren of ge zult ook bekwaam, zijn haar aan te nemen'.
Gray vermaant ernstig de grote zaligheid Gods, die Christus aan het kruis verworven heeft niet te versmaden. Hij schrijft: 'Zij versmaden deze grote zaligheid, die op hun overtuigingen vertrouwen. Als zij maar eerst van hun zonde en ellendige staat overtuigd zijn, menen zij dat alles in orde is. Christus, denken zij, zal hen niet verwerpen en zo blijven zij gerust zitten en gronden hun hoop op hun overtuigingen.
Versmaders van die grote zaligheid, zegt hij, zijn zij, die hun genaden tot de grond hunner zaligheid stellen. Versmaders, zij, die uitstellen de dierbare aanbieding van het Evangelie aan te grijpen. Versmaders, zij, die nooit getracht hebben hun harten aan het werk te stellen om Christus en het Evangelie aan te grijpen. Ik smeek u, dat gij deze grote zaligheid omhelst. Ik smeek u dit, bij de blijdschap des hemels, bij alle verschrikkingen der hel, bij al de beloften van het eeuwig verbond en bij al de vloeken van het Boek des verbonds. Zegt gij, mag ik het nu hebben? Wel, ik antwoord u allen, dat gij het heden krijgen kunt. Gij kunt er deelgenoot van worden, voordat ge van hier heen gaat. Ik bied u in Gods Naam, deze grote zaligheid aan. Neem ze uit mijn hand aan en omhelst deze grote zaligheid, die u heden wordt aangeboden. Deze kan door slechts één blik uw deel worden. Ziet op Mij, zegt Christus, en wordt behouden.
Indien gij wilt komen en deze grote zaligheid omhelzen, die u heden wordt aangeboden, dan zult ge kracht ontvangen om, voordat ge van hier gaat, dit lied te zingen: 'Dood, waar is uw prikkel, hel, waar is uw overwinning? Nu komt toch en omhelst deze grote zaligheid en gij zult meer dan overwinnars zijn door Christus, Die u heeft liefgehad. Daarom, zijn er hier heden enigen, die overwinnaars willen zijn van de duivel en van hun harten? Komt dan en omhelst dan deze grote zaligheid en uw overwinning is zeker'.
Tot zover Andrew Gray. Dergelijke vermaningen en opwekkingen zijn ook te beluisteren o.a. bij Mc Cheyne, bij Brakel en bij alle dienstknechten des Heeren van vroeger en nu, die het Woord des Heeren brengen overeenkomstig de leer van profeten en apostelen.
Het woord als middel
Gods Geest gebruikt het Woord als middel tot zaligheid. Calvijn zegt ergens in een preek: 'Aanvankelijk weten we niet welke kracht schuilt in het Woord Gods. Maar als men ons daarin onderricht, begrijpen we er iets van, al is het nog haast niets. Doch van stukje tot beetje raakt het ons door Zijn Heilige Geest en tenslotte doet Hij ons ondervinden, dat Hij het is Die spreekt. En dan zijn we zó overtuigd, dat wij maar niet een beetje kennis hebben, maar we zijn zó overtuigd dat ook, al zou de duivel al het mogelijke beramen, hij ons geloof toch niet kan doen wankelen, daar wij van dit grondbeginsel uitgaan, dat de Zoon van God onze Leraar is en wij op Hem vast gegrond staan. Wij weten, dat Hij in alles heerschappij over ons voert en dat Hij, als onze Heere, alle macht waardig is.
De almachtige kracht Gods had geen middelen nodig om iemand het geloof te geven. Maar 't is Zijn wijsheid dat Hij het geloof door middelen wil werken. Daar liggen meer verborgenheden in, dan wij weten, dat God alles door middelen doet. En 't is Gods goedheid, dat Hij het geloof werkt door middel van Zijn Woord, 't zij geschreven, gedrukt, gepredikt of door particulieren gesproken of zelf gelezen'. Tot zover Calvijn.
's-Gravenhage
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 mei 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 mei 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's