De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Uit de Pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers

14 minuten leestijd

Een glazen huis
Kerkmensen noemen soms zo de pastorie. De dominee woont met zijn gezin in een glazen huis. Iedereen weet graag alles van je of praat graag over je vrouw en kinderen. Er is (gelukkig!) al veel veranderd. Zeker als je pastorie in de randstad Holland staat, maar toch ook als je nog in zo'n echte pastorie woont met van die hoge plafonds en dito ramen. Een dominee begint onder de druk van de secularisatie ook op het platteland meer en meer een gewoon mens te worden, inclusief vrouw en kinderen. En gelukkig maar, zou ik zeggen. Want het ambt mag dan het gewicht van de Zender dragen, dat is heel wat anders dan de zwaarwichtigheid waarmee soms dominees bekleed werden en zich soms met een zekere behaaglijkheid lieten (en nog laten?) opdirken.
In 1985 verscheen van de hand van Cisca Dresselhuys en Kees de Leeuw (beiden domineeskinderen) een bundel van veertien gesprekken met eveneens allemaal domineeskinderen: Het glazen huis. Ter inleiding schreef ds. A. A. Spijkerboer (ook domineeszoon) over het leven in de Nederlandse pastorie. Hij schreef o.a. dit: 'In de randstad Holland wordt de dominee weleens beschouwd als een laatste exemplaar van eeen langzaam uitstervende diersoort. Wat betekent dat voor zijn schoolgaande kinderen? De kinderen informeren eens bij het domineeskind wat zijn vader eigenlijk zo allemaal doet en komen dan tot de conclusie: 'een beetje raar, maar verder niet gevaarlijk'.'
Predikant en Samenleving, orgaan van de Bond van Nederlandse Predikanten, wijdt het oktobernummer aan de pastorie. Genoemde Bond heeft daar verschillende redenen voor, zo schrijft zijn secretaris ds. N. H. Kuiperi in een openingsartikel over 'De pastorie en haar bewoners'. De belangrijkste reden is wel de vraag of er in de toekomst in de nieuwe Verenigde Kerk aan predikanten nog wel een pastorie ter beschikking zal worden gesteld. Immers, de vrije ambtswoning dreigt te verdwijnen. Daarvoor in de plaats komt er misschien een regeling waarbij predikanten huur moeten gaan betalen om in de pastorie te mogen wonen. Maar als dat regel wordt, kunnen predikanten ook niet meer verplicht worden in de pastorie te gaan wonen. Van het salaris dat ze verdienen, kunnen ze nooit zo luxe wonen als ze thans veelal doen.
Intussen is de Bond van Nederlandse Predikanten niet echt enthousiast over deze ontwikkeling ten aanzien van de ambtswoning van de predikant. Er worden een aantal praktische punten genoemd. Gemeenten die al hebben besloten de pastorie te verkopen, kunnen nauwelijks aan een predikant komen. Zeker in delen van het land waar prijzen en huren de pan uitrijzen, aldus ds. Kuiperi, kan een predikant van zijn traktement echt geen huis van enkele tonnen kopen. Verder, in de Hervormde Kerk woont nog 85% van de predikanten in een pastorie. Tenslotte, een koopwoning die als woon- en werkplek geschikt is voor de predikant, brengt financiële lasten met zich mee die in de praktijk nogal eens te zwaar blijken te zijn in relatie tot het traktement. Dat zou nog meer predikanten in financiële problemen brengen dan nu al het geval is.
Dat glazen huis heeft mooie kanten, maar er kleven ook vaak verborgen moeiten aan. Hoe ervaren nu zij het die als kind in een pastorie opgroeien? In genoemd boek 'Het glazen huis' vallen allerlei verhalen te lezen. In 'Predikant en Samenleving' is aan een bekende Nederlander, tegelijk ook domineeszoon, gevraagd daar eens wat over te vertellen. Hij woont niet meer in een glazen huis, maar vindt sinds enkele jaren zijn werk in het Provinciehuis van de provincie Gelderland: dr. Jan Terlouw.

Domineeszoon
Op een uiterst sympathieke wijze vertelt dr. Jan Terlouw over zijn ervaringen als kind bij het opgroeien in Veluwse pastorieën.

Lijsttrekker van D'66, minister van Economische Zaken onder Van Agt, gelauwerd kinderboekenschrijver en nu commissaris van de koningin in Gelderland. Dr. Jan Terlouw (1931) werd er een bekend Nederlander door. Maar dat hij geboren en getogen is in een gereformeerde bondspastorie op de Veluwe, is minder bekend. De sterkste herinneringen heeft hij aan Garderen (zijn lagere schooltijd) en Wezep (oorlogsjaren), waar zijn vader ds. J. C. Terlouw (1904-1987) in totaal elf jaar stond.
Opgroeien in een Gereformeerde Bondspastorie op de Veluwe. Gaven aanmerkelijk lichtere varianten een aantal schrijvers stofte over om in wrok op hun door godsdienst en kerk gestempelde jeugd terug te zien, geen spoor van dat al bij Jan Terlouw.
Natuurlijk was er het schaatsverbod op zondag terwijl juist net die dag het Uddelermeer betrouwbaar ijs had en de dooi zich aankondigde. En ook fietsen was er voor het gezin Terlouw op zondag niet bij. Leuk was anders en het wekte bij schaatsliefhebber Terlouw ook best wel woede. Maar dat hij, eenmaal volwassen, kinderboeken schreef en niet in de voetsporen trad van een Wolkers of een 't Hart, verklaart hij uit de open en relativerende sfeer thuis.
'De sfeer thuis was, in ons gezin althans, anders dan veel mensen zouden verwachten van een gereformeerde bondsgezin. Naar buiten toe gedroegen we ons weliswaar als pastoriebewoners die een voorbeeldfunctie hadden, maar binnenshuis was het toch een beetje anders. Dit kwam grotendeels door de aard van mijn vader. Hij kon ontzaglijk relativeren en de draak steken met de dikdoenerij, die ook in kerkelijke kring bestaat. Hij was bevriend met aparte bonders als Ko van der Linden en Jacques van Dijk. Als je die mannen in de beslotenheid van de pastorie grappen en grollen hoorde maken over wat ze in hun werk allemaal meemaakten… En mijn vader vond het prima dat wij dat allemaal hoorden. Maar ook op het gebied van geloof kon mijn vader relativeren. Hij had zijn twijfels. En daar kon hij net zo hard om lachen als om de mijne. Maar nooit probeerde hij de wijsneuzerigheid van de puber af te doen met "geloof jij nu maar wat in de bijbel staat". Zei ik als adolescent: "Vader, u kunt niet eens de vraag beantwoorden of het heelal eindig of oneindig is", dan luidde zijn antwoord: "Daar heb je groot gelijk in, dat kan ik ook niet. Maar welke wezenlijke vraag kunnen we eigenlijk wel beantwoorden?" Tegen zo'n open en relativerende sfeer kun je je toch met geen mogelijkheid afzetten? Goed, we mochten op zondag niet fietsen of schaatsen. We lazen daarom veel, of gingen een eindje wandelen. We protesteerden wel tegen zo'n fietsverbod en mijn ouders gaven toe dat ze absoluut niet met kracht van argumenten konden aantonen waarom we wel mochten wandelen en niet fietsen, maar ze vonden het een kwestie van christelijke levensstijl. "Ik zou mijn werk als dominee slechter doen als ik daar nou inbreuk op ging maken, dus doen jullie me nou een genoegen en hou je aan die levensstijl", was mijn vaders argument.'
'Het hebben van een consequente stijl, dat mag dan ook van de gereformeerde bond zijn, heeft toch veel voordelen. Het geeft een norm en kader. Toen mijn vader met emeritaat ging, zeiden wij: "Nu moet je toch ook eens een keer een gezang laten zingen in een kerkdienst".
Maar zijn reactie was: "Moet ik na 65 jaar nog van stijl veranderen? Dat vind ik zo ongeloofwaardig. Daar heb ik geen behoefte aan." Ik vind dat buitengewoon begrijpelijk en verdedigbaar. Aan de andere kant, de neiging om kritische vragen te onderdrukken, is natuurlijk weer een schaduwzijde van zo'n consequente stijl.
'Maar je afzetten tegen een christelijke opvoeding vind ik eigenlijk vreemd. Als je volwassen bent, zie je toch waarom je ouders dat deden, dat ze niet anders konden. Ze hebben niet geleerd hun overtuigingen in andere kringen ter discussie te stellen. Dan ga je door op een bepaalde lijn. Mensen gaven eeuw in eeuw uit bepaalde dogma's door aan hun kinderen, zonder daar veel vragen bij te stellen. En daar komt maar een enkele Erasmus uit voort. Die stapt daar buiten, maar de meesten gaan gewoon door.'

De 'aparte bonders' die Terlouw bedoelt, zijn ds. J. W. van der Linden, o.a. ruim twaalf jaar predikant in Kootwijk en Kootwijkerbroek en ds. Jac. van Dijk, predikant in o.a. Garderen en Nijkerk, beiden reeds overleden.

Vijftig jaar geleden was het in de pastorie geen vetpot. Ook het gezin Terlouw (vijf kinderen) had het niet breed, maar daarover wil Jan Terlouw niet teveel zeuren. Hij telt liever zijn zegeningen.
'Zolang je maar te eten hebt, word je er niet slechter van. Ik ben er wel tot op de dag van vandaag zuinig door. Niet alleen heb ik lang geleefd met de opvatting dat geld uitgeven iets bijzonders is, ook nu ik leef in grote weelde kan ik nog altijd slecht tegen verspilling. Ik zal bijvoorbeeld nooit zomaar de kraan laten lopen. Niet alleen uit het oogpunt van het milieu, maar puur omdat ik dat zie als verspilling. Ik geloof ook dat het leven in de pastorie domineeskinderen opleidt tot harde werkers. Een verklaring? Het gezin had een laag inkomen, een voorbeeldfunctie, je moest met geringe middelen op het academisch niveau van je vader zien te komen, je leerde je weren tegen negatieve opmerkingen van vriendjes en niet te vergeten, in de pastorie krijg je meer dan gemiddeld levensvragen en levensleed over de vloer. Kortom: je wordt gehard in de pastorie. Het geeft je misschien wel een voorsprong in je verdere leven.'
Wat er in het gezin Terlouw wel wat karig vanaf kwam, was de cultuur. 'De pastorie was wel een culturele enclave in het dorp, maar dan wel sterk naar binnen gericht. Mijn moeder kon, ook volgens kenners, zeer goed zingen. Liederen van Schubert en Schumann. Zelden vond ze echter een goede pianist om haar te begeleiden, dus noodgedwongen en tot haar spijt deed zij dat meestal zelf. Alleen dokter Henk Bos in Garderen speelde viool. Met hem musiceerde ze wel eens. Maar liever wou zij zingen met een pianist.
Mijn vader was zeer begaafd op het gebied van het woord. Een groot kenner van de Nederlandse dichtkunst. Ik ben ook heel mijn leven opgevoed met Latijnse en Griekse spreuken, die hij kwistig in het rond strooide.'

Terlouw geeft duidelijk aan dat zijn opvoeding een fors stempel heeft gezet op zijn leven. Alleen helaas in één opzicht niet.

Ondanks zijn milde kijk op zijn jeugd, het stempel dat opgroeien in een pastorie op hem zette en het horen van vele bevindelijke preken, volgde Terlouw niet het geloof der vaderen. Hij schaart zich eerder onder de agnosten.
'Stel je gelooft in God. Dan is de volgende vraag: gelooft God ook in jou, kent die je, heeft die een relatie met je. En als dat zo is, hoe ziet Hij die dan. Vanuit de rechtvaardigheid? Of vanuit liefde? Maar een God die oneindig liefdevol is en almachtig, dat is toch niet te rijmen? Daar heb ik nog nooit een fatsoenlijk antwoord op gehoord. Mijn moeder, die gelukkig nog leeft, legt zich wel bij dat onrijmbare neer. Dat kun je doen. Ik verkies te zeggen: "ik heb daar niks mee. Ik krijg mijn vinger niet achter zo'n wezenlijke vraag." Ons verschil in inzicht is weliswaar zeer bespreekbaar, maar mijn moeder vindt het wel jammer. Zij is er van overtuigd dat ik iets zeer essentieels mis, omdat ik niet geloof zoals zij. Ik denk dat mijn moeder niet weet hoe bevrijdend het is om te kunnen zeggen: 'Er zijn een heleboel dingen die ik niet kan weten, en ik ben er zeer gelukkig mee, dat voor mezelf toe te geven. Maar ik ben niet afkerig van haar geloof en zij niet van mij als persoon, omdat ik dat geloof niet meer heb.'
In zijn puberteit liep Jan Terlouw nooit te koop met zijn opkomende geloofstwijfel. 'Dat had mijn vader niet verdiend met zijn open houding.'
En geschaamd heeft hij zich nooit over zijn afkomst. 'Als mensen zich schamen omdat hun vader of moeder dominee is, dan zit er iets verkeerd. Dan zijn ze niet opgevoed met de impuls: "dit is jouw leven, zo moet het nu eenmaal en ga er zo goed mogelijk mee om". Mijn eigen kinderen zijn opgegroeid met een bekende vader. Die werd veel geprezen en veel verguisd. Maar of ze het leuk vinden of niet: ze hebben er mee te leven. Zij zeggen gelukkig ook: right or wrong, he's my daddy. En wordt ze gevraagd: "Ben je een kind van Jan Terlouw", dan zeggen ze "Jawel!".'

Ik heb weleens gelezen dat een onderzoek onder domineeskinderen uitwees, dat meer dan de helft van hen 'het geloof der vaderen' losliet. Dat geeft te denken. Je zou daar wellicht verschillende oorzaken voor kunnen noemen. Zeker is dat ook voor hen de regel geldt dat genade geen erfgoed is. In het hier geciteerde oktobernummer van Predikant en Samenleving staat ook een artikel te lezen van ene ds. Wim Baart dat het opschrift 'Dominees-kinderen' draagt. De dominee heeft een voorbeeldfunctie binnen de gemeente die hij dient. Hij geeft door zijn prediking en zijn hele manier van doen aan wat het geloof inhoudt en wat het in een mensenleven uitwerkt. En het domineeskind staat er, aldus ds. Baart, tegen die achtergrond gekleurd op als het ook maar even uit de band springt.

Wie er verder over nadenkt wat de functie is van domineeskinderen in hun relatie tot hun vader, kan enkele merkwaardige feiten constateren, vooral in deze tijd nu het al lang niet meer vanzelfsprekend is, dat iedereen een geloof aanhangt. Wij beschouwen twee mogelijkheiden:
A. Domineeskinderen die bij het opgroeien positief reageren op hetgeen zij in de loop der jaren van hun vader (en hun moeder!) over het geloof gehoord hebben, kunnen soms de functie vervullen dat ze hun vader bij de les houden. Zij trekken de lijn door en doen dat soms met een grote gedrevenheid.
Een collega die twee studerende kinderen in Amsterdam had, merkte eens op dat zijn kinderen veel tijd spendeerden aan de opvang en verzorging van zwervers en drugsverslaafden. Enigszins beschaamd zei de vader van die kinderen: 'Zij doen wat ik altijd gepreekt heb dat zou moeten gebeuren, maar wat ik zelf nooit in praktijk heb gebracht.'
Andere collega's zullen ervaren dat hun kinderen al op nog jonge leeftijd ambtsdrager worden en veel tijd geven aan hun taak in de kerk. En weer andere collega's zien het gebeuren dat hun kinderen zich geroepen voelen om in de derde wereld te gaan werken in plaats van in eigen land een carrière na te jagen. Zij zien hun kinderen vertrekken als zendeling, arts, leraar of welzijnswerker naar gebieden waar het veilige, verzekerde bestaan oneindig ver weg achtergelaten wordt. Hun vader huivert al bij de gedachte dat hij de veilige beschutting van de Hollandse pastorie zou moeten opgeven.
B. Domineeskinderen die bij het volwassen worden het geloof van hun kinderjaren verliezen en er niets anders voor terug vinden, ook zij hebben een functie in hun relatie tot hun vader. 
De vaders en moeders van die kinderen zullen ervaren dat zij de niet-gelovige kinderen niet op een andere manier liefhebben dan de andere. Zij zijn hun even dierbaar. Dat opent de weg om in te zien dat de mensen in de wereld die zonder geloof leven niet minder waardevol zijn dan de anderen. Met andere woorden: het verschil tussen gelovigen en ongelovigen blijkt voor ons duidelijk relatief te zijn. De dominee kan van zijn niet-gelovige kinderen leren dat een zwart-wit tekening van gelovigen en ongelovigen de realiteit nooit dekt. Rechtlijnigheid in ons denken en oordelen blijkt in de fout te voeren. Het moet voor de dominee-als-vader een uitdaging zijn ook voor de niet-gelovige kinderen alle communicatiekanalen open te houden en te gebruiken. Dat is hij aan de kinderen zonder meer verplicht.

Ik moet bij het laatste onderdeel van Baarts verhaal denken aan een voorval in mijn eerste gemeente. Op een verjaardagsvisite in de pastorie zat iemand zonder kinderen met veel ophef te zeggen dat het altijd eigen schuld van ouders was als hun kinderen niet meer naar de kerk wilden. Daar zat ook een broeder en vader van een heel groot gezin bij. Mild en bewogen merkte hij op: U praat vanuit de theorie, maar ik weet uit de praktijk dat het zo niet is en dat het zo niet werkt. Je gunt het elkaar uiteraard absoluut niet en ook het domineeskind niet, maar wie in eigen gezin de secularisatie tegenkomt, krijgt wel meer zicht op en begrip voor wat er in gezinnen van soms trouw meelevende gemeenteleden allemaal kan misgaan in de opvoeding. Dan is de dominee ineens ook maar een heel gewoon mens en zijn z'n kinderen met hetzelfde hart geboren als alle kinderen van de gemeente.

J. Maasland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 november 1994

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de Pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 november 1994

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's