De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

SCHEPPING EN VERBOND

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SCHEPPING EN VERBOND

14 minuten leestijd

In het vorige artikel werd door ons opgemerkt, dat de stelling van Karl Barth, dat „de scheppingsdaad Gods in onlosmakelijk verband met het verbond der genade in Jezus Christus staat", (Triomf der Genade, blz. 49), op zichzelf beschouwd, niets ongewoons of bijzonders heeft.

In de mond van Barth echter, heeft deze zinsnede wél een ongewone betekenis, welke saamhangt met het geheel van zijn theologische visie. Dat wordt duidelijk, als hij over de schepping handelt. Over de schepping kan men vol­gens Barth geen waar en zinvol woord spreken buiten Jezus Christus om.

Alleen in Hem kunnen wij de schepping verstaan. En dan niet in die zin van de schepping aller dingen door de tweede Persoon der triniteit, maar door Jezus van Nazareth.

In de schepping gaat het exclusief om de betrekking tot Hem. Door Hem en dan ook met het oog op Zijn genade is de wereld geschapen, zodat de schepping nimmer , , op zichzelf" kan. worden beschouwd en verstaan.

Men kan de schepping alleen zien vanuit Jezus Christus en in verband met de vleeswording des Woords. (Berkouwer, Triomf der Genade, blz. 49, K. D. III, 1, 54).

In deze saamvatting van enkele hoofdgedachten aangaande Barth's scheppingsleer kruisen zich verschillende gedachtengangen. Men vermoedt uit de aangehaalde zinsneden, dat Barth uitgaat van wat het orthodox geloof noemt bijzondere genade, met name van de bijzondere genade in de Heere Jezus Christus geopenbaard en geschonken.

Dat zou men zo zeggen, maar onmiddellijk moet daaraan echter een restrictie toegevoegd, n.l. dat de orthodoxie die bijzondere genade dan bepaaldelijk ziet in verband met het , , zaligmakend" geloof en de toebedeling daarvan naar de verkiezing Gods en dat Barth heel het stuk der genade Gods anders ziet dan zij.

Prof. Barth betrekt heel het terrein der openbaring, de schepping, ingesloten, op Jezus Christus en de kennis van heel dat terrein is gegrond in de kennis van de Heere Jezus Christus.

Buiten Jezus Christus om kan men immers geen waar of zinvol woord spreken over de schepping. Let wèl, buiten Jezus Christus om.

Iemand vraagt: Hoe is dat dan met het Oude Testament ? Roepen de profeten niet telkens op om te gedenken aan de Heere, de Schepper van hemel en aarde ? Hoe vaak wijzen zij in hun Godspraken op de Schepper van hemel en aarde? Spreekt de 33ste Psalm onwaar en zonder zin over de schepping, als hij getuigt: Door het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt, en door de Geest Zijns monds al hun heir. (vs. 6).

Een ander, die wel eens iets aan theologie gedaan heeft, antwoordt, dat die profeten niet buiten de Christus om spreken. Niet alleen, dat zij een smaak van Christus hebben gehad, om een uitdrukking van Calvijn te bezigen, maar is Christus niet de hoogste Profeet en Leraar, die ook achter de profeten staat en is Hij niet met de Heilige Geest de Uitvoerder van alle werken Gods?

Gij bedoelt met Christus de Zoon, de Tweede Persoon van het goddelijk Wezen. Ja, zo hebben de gereformeerde theologen het ook verstaan.

Zo lezen wij ook in Johannes 1 : 1— 14, waar het gaat over die Tweede Persoon, die aanvankelijk alleen als het Woord werd gekend. Daar staat het nog al duidelijk, duidelijker dan in Psalm 33 : Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt en zonder hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. Heel duidelijk is ook, dat dit het Woord is, dat bij God was.

Dat echter wil prof. Barth nu juist niet. Hij wil ons bepalen bij de schepping van alle dingen door Jezus van Nazareth.

Het geldt hier een sprekend geval van Barth's eigenaardige beschouwingswijze op een stramien der Waarheid, welke Waarheid men moet beamen zonder Barth in zijn lering te volgen.

Zegt Johannes, dat Jezus van Nazareth alle dingen gemaakt heeft? Heeft de dichter van de 33ste Psalm van Jezus van Nazareth getuigd, dat Hij de hemelen schiep ?

Neen, zegt gij, Johannes spreekt van het Woord en als hij daarvan verschillende uitspraken gedaan heeft, gaat hij voort: , , Het Woord is vlees geworden".

Voor ons gevoel heeft niet Jezus van Nazareth de wereld geschapen, maar Christus, het Woord, de Zoon.

Dat gevoelen deel ik ook, maar denk er eens aan, dat Jezus van Nazareth en de Christus één en dezelfde Persoon is.

Hij, die ons als Jezus van Nazareth wordt voorgesteld, wordt door God de Vader betuigd de Zoon te zijn. Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem. (Vgl. Matth. 3 : 17).

Deze Jezus van Nazareth bad: Vader, schenk Mij de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was !'

Hij was zich zeer wel bewust dat Hij het Woord was, dat bij God was. Maar toen, vóór de wereld was, was Hij niet Jezus van Nazareth, want het schepsel was er nog niet, maar de Zoon of het Woord, dat was bij God en was God.

Zo kan dus Barth wel zeggen, dat Jezus van Nazareth de wereld heeft geschapen, vanwege de eenheid van Persoon, zoals de theologen zeggen : de una personalitas, maar Karl Barth zal toch niet beweren, dat Jezus van Nazareth in de beginne bij God was, en God was, deze Naam invoegende, waar Johannes spreekt van het Woord.

En als hij dat toch zou willen doen, rijst de vraag, of Christus dan volgens hem wel geworden is uit een vrouw en het ware zaad Davids, zoals de Schriften getuigen.

Zover gaat Barth bij mijn weten dan ook niet, maar het is in dit verband en voor heel zijn beschouwing kenmerkend dat hij zegt: dat deze wereld is geschapen door het Kindje, dat in Bethlehem geboren werd, door de man, die aan het kruis van Golgotha gestorven is en ten derden dage weder opgestaan. Dat is het scheppende Woord; door hetwelk alle dingen geworden zijn. Daar vandaan komt de zin der schepping. (Vgl. Berkouwer, T. d. G., blz. 50, die wijst op Grundrisz 66).

In K. D. III, blz. 28, lezen wij: „dat God de wereld heeft geschapen, zo zeker Zijn Woord eeuwig is ook in de tijd, zo zeker Zijn Zoon de Heer is en blijft, ook als Hij mens wordt".

Dat klinkt toch weer anders. Men kan ook niet toestemmen, dat het Kindje in de kribbe de wereld geschapen heeft, zoals Barth beweert. Dat is een zeer ongeschikte toespeling op de eenheid des Persoons. De waarheid van het Kindeke in de kribbe wordt juister vertolkt, door te zeggen, dat het Woord, door hetwelk alle dingen geschapen werden, als een kind wilde geboren worden en in de kribbe lag.

Barth wil, dat de schepping een doel heeft in verband met Jezus van Nazareth. Met het oog op Hem en Zijn genade is de wereld geschapen : Let wèl: met het oog op Zijn genade! Hij wil daarmede zeggen, dat de wereld nimmer op zich zelf kan worden beschouwd en verstaan.

Daarop sluit het dus wel aan als Barth beweert, dat het Verbond aan de schepping voorafgaat.

Over welk Verbond heeft Barth het nu eigenlijk, vraagt gij, als het een Verbond moet zijn, dat aan de schepping voorafgaat ? Over een Verbond met een reëele mens op aarde zeker niet, want die kan er vóór de schepping niet zijn.

Het wordt er niet klaarder op, als hij elders spreekt van de schepping als de ganse geschiedenis van Gods verhouding naar buiten, naar creatuur en mens, waaraan de geschiedenis van het Verbond ten grondslag ligt. (Zoals Berkouwer op blz. 50 T. d. G. met verwijzing naar K. D. II, 2, 7 meedeelt).

In K. D. II 2, blz. 7, wordt de gedachtengang van Karl Barth echter wel duidelijk. God heeft zich in de Persoon van Zijn eeuwige Zoon met de mens Jezus van Nazareth verenigd en door Hem met de mens als Zijn volk, het volk dat door Hem wordt vertegenwoordigd.

God doet alles op het plan van dit Verbond met Jezus van Nazareth, n.l. alles wat van God uit geschiedt. De geschiedenis van het Verbond is dus oergeschiedenis, voorbeeld van de geschiedenis.

Barth ziet terug op een besluit Gods met het oog op die geschiedenis, waarin God met de mens gemeenschap wil hebben, zoals het, onbegrijpelijk, was in Jezus Christus.

Wij worden hier onwillekeurig herinnerd aan de strijd tussen infra- en supralapsariërs. Daarbij ging het immers om de volgorde der besluiten bij God.

Men kan daarover oordelen, zoals men wil, doch niemand kan het euvel duiden, als dit scholastiek wordt genoemd. Wie is in de Raad Gods geweest, dat hij over de volgorde der besluiten zou kunnen oordelen?

Karl Barth staat intussen niet zo afkerig van de supralapsariërs, en als hij beweert, dat het besluit des Verbonds aan dat der schepping voorafgaat, moet hij stilzwijgend aannemen, dat de goddelijke Rede op dezelfde wijze geredeneerd heeft als hij.

Weliswaar deelt de Heilige Schrift ons mede, dat Gode Zijn werken van eeuwigheid bekend zijn en men mag aannemen, dat zulks zowel van de werken der schepping als der herschepping of vernieuwing geldt. Men denke aan de bekende woorden van Efeze : die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, (vs. 5).

Het is echter de vraag, of wij bij God wel van volgorde der besluiten kunnen en mogen spreken. Of staan niet alle dingen ten allen tijde voor Hem?

De redenering van Barth wordt ook niet aannemelijker, als hij de schepping toch weer het eerste werk Gods noemt, dat vooraf gaat aan het tweede werk van Gods genade. Eerste en tweede werk wil hij dan zien in een verhouding van symbool en betekende zaak. De schepping noemt hij ergens een verhulling van het tweede, het genadig handelen Gods. (Berkouwer, T. d. G., blz. 57, K. D. III, 1, 46, 262).

Wat de verhouding van Verbond en schepping aangaat, zonder ons te gaan verdiepen in de volgorde der goddelijke besluiten, heeft het ons iets te zeggen, dat de Heilige Schrift, als zij haar licht laat schijnen over Gods scheppend handelen in Genesis 1 : 26—27, meer omstandig dan van alle voorafgaande scheppingsdaden, omtrent het goddelijk overleg aangaande de schepping van de mens spreekt: „Laat Ons mensen maken" naar Ons beeld en naar Onze gelijkenis". „En God schiep de mens naar Zijn beeld, naar Zijn beeld schiep Hij hem". Wij vragen nu ?

Als God overlegt en besluit om de mens te scheppen, en zijn wezen bepaalt door hem naar Zijn beeld en gelijkenis te maken, ligt in dat besluit niet besloten, dat God Zijn beeld ook in hem wil verwezenlijken en op zulk een wijze, als Hij in Zijn Raad bepaalt?

Buiten alle tegenspraak: Als God de mens schept naar Zijn beeld, sluit dat een gemeenzame omgang met die mens een voortdurende gemeenschap, in.

Zoals reeds eerder werd opgemerkt, is het scheppend handelen Gods tevens openbarend handelen. God openbaart Zijn deugden op schepselmatige wijze in de mens, die Hij naar Zijn beeld schiep. Dit beeld is echter niet een statue, want het geldt het beeld van de levende God, zodat ook het beeld leeft en als het beeld van de eeuwige God de belofte der eeuwigheid heeft.

Verbond en schepping van de mens hebben zonder twijfel wat met elkander uit te staan en in het goddelijk overleg , , Laat Ons mensen maken naar Ons beeld en Onze gelijkenis", liggen zij innig verbonden.

Dat de bestemming van de mens voorts ook in het voornemen Gods iets met de Christus van doen heeft, mag veilig worden aangenomen op grond van het Schriftgetuigenis. De geschiedenis van het scheppend handelen Gods in het 1ste hoofdstuk van Genesis maakt gewag van Woord en Geest, als die aan de dingen gestage en leven schenken. Calvijn noemt Woord en Geest de handen Gods. Op Psalm 33 : 6 en Johannes 1 : 1—14 werd reeds eerder gewezen. Colossensen 1 : 17 deelt mede, dat alle dingen tezamen in Hem bestaan, een systeem vormen in Hem, n.l. in de Zoon.

Zo heeft God zich ook voorgenomen in Hem alle dingen weer bijeen te brengen, onder één Hoofd te brengen, waarbij Christus dan ook als het Hoofd wordt aangewezen. (Efeze 1 : 10 v.v.).

Uit deze getuigenissen mag men voorzeker aannemen, dat het niet al te ongeschikt is, „alle dingen in Christus" als oertype en goddelijk voorbeeld te zien van de geschapen wereld.

De gedachte aan een hemels voorbeeld is immers ook in ander verband niet vreemd aan de Schrift. Wij denken aan het voorbeeld van de tabernakel, aan Mozes getoond. (Exodus 25 : 40).

Hier raken wij aan een gedachte die wij ook bij Barth schijnen te vinden in zijn verhandeling van het eerste en tweede werk van Gods genade, schepping en genade in Jezus van Nazareth.

Er is echter belangrijk verschil tussen het zo even ontwikkelde Schriftuurlijk gegeven, , , alle dingen in Christus", en de door Barth getekende situatie, die de geschiedenis van het door hem voorgestelde Verbond tot oertype en voorbeeld maakt van de geschiedenis der schepping en daarom Jezus van Nazareth tot grondslag van de ganse goddelijke oeconomie maakt. Op die wijze komt dè schepping onder de genade van Jezus van Nazareth te staan en hij noemt de schepping het eerste genadewerk Gods.

In de verdere behandeling zal blijken dat aan deze opzet veronderstellingen ten grondslag liggen, die- met het getuigenis der Heilige Schrift in verschillend opzicht op gespannen voet komen te staan.

De Schrift spreekt van zonde, welke inkomt in een schepping die goed was. Hoe kan dat ? Dat is schier onbegrijpelijk, maar dat het alzo gebeurd is, is een feit, waaraan het geloof niet twijfelt. Barth stelt deze dingen anders, zoals wij zullen zien en daarmede hangt ook zijn Verbondsbeschouwing samen.

Het volgende artikel willen wij daaraan wijden.

Doch vóór wij dit onderhavige besluiten : Er is in heel die theologie van Jezus van Nazareth iets onverteerbaars. Zij legt het accent anders dan de Schrift.

Denk aan de boodschap der engelen: Dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heere. Hier valt de nadruk op Christus de Heere. Paulus verkondigt de Joden; dat Jezus is de Christus !

Berkouwer wijst er trouwens op, dat Barth de door hem voorgedragen beschouwing ergens zelf een wonderlijke omkering van ons ganse denken heeft genoemd. (Vgl. T. d. G., blz. 50).

Wij ontkennen intussen niet, dat hetgeen Petrus mededeelt, nJl. „dat wij de goddelijke natuur deelachtig zullen zijn", op een gemeenschap van God met de mens wijst, die de menselijke en de goddelijke natuur verenigt. Dat kan buiten de Raad Gods niet omgaan en heeft in het voornemen Gods omtrent de bestemming van de mens ongetwijfeld een plaats ingenomen.

Ook mag men onderstellen, dat deze innige gemeenschap in Christus zou worden uitgewerkt, omdat alle dingen in Hem een systeem vormen (Col. 1 : 17) en omdat de gemeente in Hem! geschapen is. (Efeze 2 : 10).

De schepping, ook de schepping van de mens, is Zijn werk en die mens zou zijn deelachtigheid aan de goddelijke natuur ook buiten de zonde in en door Christus, de Zoon, het Woord, verkregen hebben.

Deze onderstelling houdt echter niet in, dat deze gemeenschap der goddelijke, en der menselijke natuur door de vleeswording des Woords zou hebben plaats gevonden. Ook Calvijn merkt op, dat de Zoon (let wél: de Zoon) ook afgezien van de zonde voor de mens Mediator unionis. Middelaar der vereniging is. (Inst. I, 12, V. 1).

Wij menen daarom, .dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen menswording en vleeswording.

Of is in de openbaring Gods, die toch voor de mens gegeven is, ook al niet een zekere wijze van menswording, daar toch de eeuwige God uit Zijn eeuwige Zelfkennis aan een mens op menselijke wijze mededeling doet?

De Schrift kent slechts één oorzaak der vleeswording des Woords, n.l. de zonde. Op deze dingen hebben wij reeds vroeger de aandacht gevestigd. (Vgl. Het profetisme, blz. 85 v.v.).

Vleeswording en zonde staan in de Heilige Schrift in onmiddellijk verband. Zie Genesis 3 : 15, waar van het zaad der vrouw gesproken wordt. Daar ligt de vleeswording des Woords in.

Maar zo waarlijk de Heere God door Zijn Geest woning kan maken in een zondig mensenhart, kan Hij in gemeenschap treden met de reine menselijke natuur, welke Hij geschapen heeft, als Hij dat wil.

Doch de val des mensen is daartus­

sen gekomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

SCHEPPING EN VERBOND

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 1956

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's