DE KETELLAPPER VAN ELSTOW EN ZIJN BOEK
(Enkele kanttekeningen bij „De Christenreis" van John Bunyan)
(Enkele kanttekeningen bij „De Christenreis" van John Bunyan)
III. Wereldmijding.
De Christenreis van John Bunyan is een wereldvreemd boek. Dat is waar. Het staat echter nog te bezien, of deze wereldvreemdheid van dien aard is, dat wij er vandaag de dag niets mee kunnen beginnen of dat we om deze reden dit geschrift maar meteen als onbijbels terzijde moeten leggen.
De christen, die Bunyan beschrijft, is een vluchteling: hij moet eruit! Uit de stad Verderf, uit zijn gezin. Op zijn perkamenten rol staat geschreven: Vliedt de toekomende toorn. En nu blijft er slechts deze vraag over: „Hoe word ik zalig? "
Is dat niet te smal? Is alles hier niet gezet op de éne noemer van de zielezaligheid met alle gevaren van dien? Waar blijven de vragen van kerk, politiek en maatschappij bijvoorbeeld? Hebben christenmensen niet de dure roeping om zich te laten opnemen in de gistende werking van het zuurdeeg des koninkrijks, door al de structuren van deze wereld heen? Het schijnt in de Christenreis totaal vergeten! Christen vindt slechts een enkele medereiziger, die hij overigens al spoedig weer kwijt is. En verder schijnt het contact met de buitenwereld alleen te bestaan in gesprekken met randfiguren langs en op de smalle weg, terwijl dan bovendien deze gesprekken vaak nog negatief uitvallen ook. Het wemelt van bijna-christenen. Heeft „Schaamte", één van de gespreksfiguren, eigenlijk niet een beetje gelijk, als hij tot „Getrouwe" zegt, dat deze behoort tot een armzalig volkje en dat het gewoonweg een schande is om zuchtend en huilend onder de preek te zitten, om zuchtend en huilend thuis te komen en voor een luttel ding aan de bel van zijn buurman te gaan hangen om te vragen om vergeving?
Neem nu die eerbiedwaardige man, afgebeeld op het portret in Uitleggers huis: de Bijbel in de hand, ogen naar de hemel geslagen en ... de wereld achter zijn rug. „Hij wil leren alle dingen dezer wereld gering te achten uit liefde voor de dienst van zijn Meester", lezen we. En deze moet dan de enige rechte gids op de smalle weg ten leven beduiden?! Een wereldvreemd man. Is, zo gezien, het leven niet één en al bedreiging? En kweekt Bunyan op deze wijze niet levensschuwe mensen?
Als ik in dit artikel probeer in te gaan op deze vragen, zou ik kunnen beginnen met 'n verontschuldiging aan te voeren: Ach, neemt u het een man als Bunyan alstublieft niet kwalijk, dat hij zo sprak. Was de wereld voor deze christen niet inderdaad een aanhoudende bedreiging? Hij heeft twaalf jaar lang tussen vier muren gezeten en niemand zal willen ontkennen, dat dit onze kijk op het leven beïnvloedt om niet te zeggen verengt. De Dromer van de Pelgrimsreis is opgejaagd geweest als een stuk wild. Ik vraag me echter wel af, of deze opmerkingen gelden kunnen als een excuus voor het pessimisme, dat we boven meenden te moeten signaleren. Alsof dit laatste nu eenmaal onvermijdelijk is geweest voor een man als Bunyan, terwijl wij het nu immers veel beter zien. Zouden wij ook het gevaar kunnen lopen, nu men niet meer klaar staat met galg en pijnbank en rustiger tijden over ons zijn aangebroken, dat wij al te optimistisch denken gaan over de wereld? Missen wij misschien niet wezenlijke elementen inzake onze levens-en wereldbeschouwing, die in tijden van vervolging steeds weer voor de dag kwamen en wat belangrijker is, die ons in de heilige Schrift worden geleerd?
Ik ben me ervan bewust, dat het woord „wereld" in de Bijbel verschillende betekenissen heeft. Als we lezen, dat „God alzo lief de wereld heeft gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft... ", als we horen van „het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt", worden we er bij een eerlijke uitleg met de neus bovenop gedrukt, dat God in Christus Zijn ganse schepping zoekt te herstellen en te redden. We zouden kunnen spreken van een kosmische betekenis van Christus. Wat niet inhoudt, dat alle mensen metterdaad ook deel hebben aan dit verlossingswerk. God houdt aan Zijn schepping vast. En dat brengt voor de „heiligen", die in de wereld zijn, met zich mee, dat zij een dankbaar gebruik mogen maken van hetgeen de Schepper hen hier geeft en dat er geen levensterrein is, waarvan niet geldt: het is van Christus! Het Koninkrijk Gods heeft een explosieve kracht, die zich openbaart in de ordeningen en structuren van dit leven. Toch moeten we tegelijk goed bedenken, dat de wereld de grote tegenspeler Gods is, één geweldige hindernis voor het Christenleven. Zij staat onder het gericht Gods en al zijn het stuiptrekkingen, zij roert zich danig. Daarom behoort Christus' gemeente niet tot de wereld. Het eigenlijke leven is niet meer het leven in de wereld. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn (Col. 3:2). Vergelijk verder ook: 1 Cor. 5 : 10; 7 : 32 vv.; Gal. 6 : 14 en Fil. 2 : 15). De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en de Vader is deze: wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking en zichzelf onbesmet bewaren van de wereld (Jac. 1 : 27). Wie een vriend der wereld wil zijn, wordt een vijand Gods gesteld (Jac. 4:4). Heb de wereld niet lief noch hetgeen in de wereld is (1 Joh. 2 : 15a). Ja, de ganse wereld ligt in het boze (1 Joh. 5 : 19).
In het licht van deze en soortgelijke uitspraken van de heilige Schrift zal ons de zogenoemde wereldvreemdheid van Bunyan en z'n boek minder vreemd voorkomen. Het portret van de gids in Uitleggers huis, die de wereld achter zijn rug heeft en de ogen naar de hemel heft, zou ik vandaag met een gerust geweten in alle kerken willen ophangen. Maar omdat wij — terecht — geen portretten in de kerkgebouwen begeren, zou ik liever willen voorstellen, dat alle geestelijke leidslieden daarvan een levende afbeelding zouden zijn. Het is hoog-theologische mode om den volke te verkondigen, dat de kerk er uitsluitend voor de wereld is en dat de gemeente van Christus op zijn best een P.S. (een naschrift) is onderaan de brief van God aan de wereld. Professor dr. A. A. van Ruler noemt deze gedachte schromelijk overdreven en eenzijdig (Zie: Elseviers weekblad, 24ste jrg. nr. 2). Zeker, er is altijd de diaconie geweest en de kerk heeft, ondanks alle feilen en zonden, de eeuwen door gewerkt aan de menselijke verhoudingen, aan de inrichtingen van de samenleving, aan de structuur van de staat. Wij moeten dus niet menen, dat we nu eerst het rechte zicht op de verhouding van kerk en wereld hebben gevonden. Maar we slaan door, als we van de kerk: Gods „gemeentelijke" sociale dienst aan de wereld maken. Een dronkaard moet men niet alsmaar nieuwe kruiken met jenever geven, maar men moet hem aanpakken, door mekaar rammelen, hem in het cachot werpen en hem een ontwenningskuur laten doen". De kern van de dienst, die de kerk aan de wereld vervult, ligt in de prediking der bekering (aldus Prof. Van Ruler).
Welnu, in deze prediking, die diametraal staat tegenover ons (moderne) levensgevoel, vindt de gemeente en de christen de wereld tegenover zich. Dat is niet slechts een eigenaardigheid van Bunyan geweest, het is ook niet slechts een theologisch beginsel van alle tijden. Zo staan de zaken er vandaag nog voor. Dat ervaart ieder, die naar de Schriften leeft. En dat mag, wat mij betreft, de Christenreis, ondanks alle ongezond individualisme, dat onder ons gevonden wordt, vandaag nog eens een keer hardop zeggen. Wij leven in het laatste der dagen. Christen heeft in de stad Verderf gepredikt, dat God haar door hemelvuur zou verwoesten. En dezelfde boodschap hebben hij en Getrouwe op de IJdelheidskermis gebracht. De smalle weg loopt daar trouwens ook heel niet met een grote boog omheen, maar gaat er dwars door. En heeft Noach zo niet gepredikt? En heeft Lot zijn rechtvaardige ziel niet gekweld door 't zien en horen van de ongerechtigheden in Sodom? De Rechter van levenden en doden staat voor de deur.
Calvijn schreef:
„Immers tussen deze twee is geen middenweg: of de aarde moet ons waardeloos worden, of zij moet ons in ongebreidelde liefde tot zich vasthouden". En Luther antwoordde aan keurvorstin Elisabeth von Brandenburg, die hem toewenste, dat hij nog wel veertig jaar op aarde mocht leven: „Dat verhoede God. Al bood Hij mij ook het paradijs aan om daarin nog veertig jaar op aarde te leven, ik zou het niet aannemen, ik zou nog liever een beul huren om mij het hoofd af te slaan. Zo boos is de wereld tegenwoordig. En de mensen worden baarlijke duivels, zodat men niets beters kan begeren dan een zalig sterfbed en... weg". En deze zelfde Luther zou vandaag nog een boompje geplant hebben, als hij wist, dat Christus morgen wederkomen zou.
Christenen leven in de spanning. En het is de vraag, of wij vandaag aan de maat zijn, aan deze maat. Of wij bv. onze ogen wel genoeg open hebben voor het sexualisme in de t.v., voor de dwaalleer in de kerk, voor de welvaartsverdoving in de maatschappij en of we ook nog een keer hardop „nee" durven zeggen. Mondchristen hoort het van Getrouwe, dat hij een man is, die zijn roeping niet verstaat in gezin en maatschappij: leven in ware heiligmaking. Dat staat dan ook in de Christenreis. En dan toch een eenzijdig boek? Mij best, als we dan deze ene zijde maar niet vergeten. Dan kan inmiddels toch de wereld mijn parochie zijn (John Wesley).
Zeist C. den Boer
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1968
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1968
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's