Terugblik op de predikantenconferentie
Elk jaar belegt het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond aan het begin van het jaar een predikantenconferentie. Ook nu weer vond dat gebeuren plaats, traditiegetrouw in het Henri Dunanthuis op het terrein van Woudschoten te Zeist. Altijd weer wordt met een zekere spanning uitgezien naar de weersgesteldheid. Eén keer werd de conferentie daags tevoren afgelast vanwege de gesteldheid van de wegen. Vorig jaar kwam slechts de helft van diegenen, die zich aanvankelijk hadden opgegeven, uiteindelijk naar Zeist.
Dit jaar viel het met het weer en de wegen gelukkig mee. Er was dan ook een goede opkomst, gespreid over twee hele dagen. In vorige jaren werd altijd één volle dag vergaderd, met daarna nog een ochtend op de tweede dag. Die tweede dag trok dan in het algemeen minder bezoekers. Nu de conferentie op twee hele dagen is gesteld blijkt dat wat de tweede dag betreft een vooruitgang te zijn. Alles bij elkaar woonden ongeveer 150 predikanten een dag van de conferentie bij, waarvan sommigen twee dagen.
De conferentie werd behalve door een goede opkomst ook gekenmerkt door een goede inhoud en levendige gedachtenwissehngen naar aanleiding van de gehouden refe raten. Op de eerste dag werd na het openingswoord van ds. L. J. Geluk, dat afzonderlijk in dit nummer is afgedrukt, gerefereerd door dr. S. Meyers over 'hermeneutiek en cultuurcrisis'. Dr. Meyers hield een uitvoerig en inhoudsvol betoog, waarvan de essentie — een samenvatting van het persbureau van de Hervormde Kerk — ook in dit nummer van ons blad is opgenomen. We laten hieronder nu enkele momenten volgen uit de lezingen van drs. M. van Campen ('Leven uit Gods beloften bij Calvijn') en dr. A. van Brummelen ('Gemeenzaam met het heilige').
Leven uit Gods beloften
Calvijn omschrijft het geloof als volgt: 'een vaste en zekere kennis van Gods welwillendheid jegens ons, welke gegrond op de waarheid van Zijn genadige belofte in Christus door de Heilige Geest aan ons verstand wordt geopenbaard en in ons hart wordt verzegeld.' Verder zegt Calvijn, n.a.v. Lukas 1:45: 'wij moeten letten op de relatie waarin het Woord tot het geloof staat; het doet ons zien wat het geloof eigenlijk is, namelijk ons te onderwerpen aan hetgeen God tot ons zegt en ons overtuigd te houden dat Hij doen zal, wat Hij ons beloofd heeft'. Het geloof wordt ons dus mee gedeeld in het Woord van God en dan is het levende Godswoord tevens een beloftewoord. Gods openbaring in de loop van de eeuwen ziet Calvijn als een 'voortgaande stroom van beloften'.
Drs. Van Campen waagde de stelling dat het bij Calvijn zo is dat de belofte het eigenlijke Woord Gods is. Voor het geloof is de belofte het eigenlijke. Woorden van oordeel en dreiging zullen ons eerder van God doen vluchten dan dat ze ons naar Hem toelokken. Wat het geloof nodig heeft is 'de belofte der genade, waardoor Hij ons betuigt, dat Hij een goedgunstig Vader is'. Bij Hebr. 11:7 zegt Calvijn dan ook: het geloof ziet meer op de beloften dan op de dreigingen'. Calvijn wordt niet moe de belofte-gerichtheid van het Woord te onderstrepen. Het is dan ook aan het geloof eigen om zich te richten op de belofte, zowel als de beloften zelf dringen tot het geloof. Met de gerichtheid op de belofte staat en valt voor Calvijn zelfs de zekerheid des geloofs. Als het geloof de ankers uitwerpt in de bodem van de beloften dan is de zekerheid gegarandeerd. Zekerheid behoort dan ook volgens Calvijn tot het wezen van het geloof. 'Waarlijk gelovig is slechts hij... die met een vaste overtuiging op de beloften van Gods goedgunstigheid jegens hem vertrouwend een ontwijfelbare verwachting der zaligheid heeft.' 'Omdat wij tegenwoordig geen hoorbare stemmen uit de hemel meer ontvangen en God Zelf niet meer in visioenen verschijnt, daarom moeten wij Zijn talloze beloften overdenken, welke Hij ons beloofd heeft te zullen nakomen.'
Calvijn gaat ook herhaaldelijk uit van de onvoorwaardelijkheid van Gods beloften. Ze zijn niet afhankelijk van onze goede werken, ook niet van onze boetvaardigheid. Het geloof gaat weliswaar gepaard met zondekennis en vrees als gevolg van Gods eisen en dreigingen, maar dat betekent toch niet dat deze tot voorwaarde gemaakt worden. Gods beloften zijn verder niet alleen onvoorwaardelijk, ze zijn ook algemeen. God richt Zijn belofte-woord tot allen, niet alleen tot de uitverkorenen, en nodigt allen zonder onderscheid tot Zich. Evenwel zijn de beloften niet bij iedereen krachtdadig. Dat komt omdat God alleen de uitverkorenen met geloof begiftigt. De ervaring leert dat. Op grond daarvan concludeert Calvijn achteraf tot het eeuwig besluit Gods, waaruit de verschillende ontvangst van de aan allen aangeboden belofte moet worden verklaard. Een conclusie achteraf is dan ook niet hetzelfde als een struikelblok vooraf. Hoewel bij Calvijn de spanning tussen belofte en verkiezing hoog oploopt heeft Calvijn in zijn verkiezingsleer de gelovige nimmer teruggeworpen op zichzelf.
Intussen kan het belofte-geloof bij Calvijn door en door bevindelijk worden genoemd. Het gaat bij Calvijn niet alleen om een verstandelijk voor-waar-houden van Gods beloften maar om toeëigening. Ten diepste vormen de beloften het gewaad waarin Christus Zelf tot ons komt. De beloften zijn gevuld met Gods ontferming. 'Het is buiten kijf dat niemand door God bemind wordt buiten Christus om. Hij is de geliefde Zoon in Wie de liefde des Vaders zetelt en rust.' Belofte-geloof en Christus-geloof zijn bij Calvijn dan ook wel onderscheiden maar nimmer te scheiden. Als het dan verdergaat om het werk van de Heihge Geest in deze wijst Calvijn op de verzegeling: 'De Heere verzegelt door Zijn Geest de belofte die Hij gegeven heeft in de harten der gelovigen'. De Heilige Geest is een inwendig Leraar, door Wiens werkzaamheid de belofte der zahgheid in onze harten indaalt. Maar de zekerheid van het geloof wortelt niet in de subjectieve verzegeling maar in de objectieve belofte. Overigens spreekt Calvijn wel ook telkens van de ervaring van het geloof. Hoewel geloven in de belofte van een geloven dwars tegen de ervaring in is er anderzijds sprake van het onderwijzende karakter van de ervaring. In omstandigheden die tégen zijn of ook in de wereldervaring kan een bestrijding zitten voor de gelovigen maar dan moet nochtans aan de beloften worden vast gehouden. De ervaring echter, de bevinding kan de belofte ook bevestigen.
Tenslotte onderscheidt Calvijn nog wel de beloften in hun hoedanigheid. In het Oude Testament gaat het om verhulde beloften, in het Nieuwe Testament om vervulde beloften. Maar ook in het Nieuwe Testament moet de gelovige het van de belofte hebben. De eigenlijke en diepste breuk tussen belofte en vervulling komt pas op het moment dat het geloof mag overgaan in aanschouwen. Tot zolang is de hoop onafscheidelijk aan het geloof.
Tot zover de kern van het referaat van drs. Van Campen, waarop een levende gedachtenwisseling volgde. In de discussie kwam naar voren dat de leer van de dubbele praedestinatie (verkiezing én verwerping) op generlei wijze in mindering komt bij Calvijn op een ruime Evangelieprediking.
Gemeenzaam met het heilige
Ter afsluiting van de predikantenconferentie hield dr. A. van Brummelen een lezing, die meer een woord van hart tot hart tot zijn collega's was. Dr. Van Brummelen wees op de gevaren bij het altijd bezig zijn met het heilige. Hij wees op gevaren van versaagdheid en kleingeloof, van dwang, van innerlijke onwaarachtigheid.
Een dominee begint met idealen in zijn eerste gemeente maar spoedig komen de teleurstellingen. 'Wij zijn in onze eerste gemeente aangekomen of in onze volgende, maar het gouden aureool onzer wensen verbleekt alras. Wij moeten ook daar het kruis opnemen en gewoon preken. Maar in het eerst wil ieder de nieuwe dominee horen. Hij overtreft zijn voorgangers verre. Voorgangers deugen natuurlijk nooit. Zij komen pas na enige jaren plotseling weer in ere. Maar zij worden schadeloos gesteld door elders de nieuwe dominee te zijn. Spoedig hebben de mensen van ons genoeg. Wie het eerst met iemand weg loopt snelt spoedig een ander achterna.'
Teleurstelling geeft ook vaak het gebrek aan geestelijk gehalte in de gemeente. Verder moet de dominee altijd voor anderen preken. Het gevaar is er om dan bij teleurstellingen het eens-goed-te-zeggen. Verder is er het gevaar van alles voor het voetlicht doen, zodat men op effect uit is. Ook kan er sprake zijn van een zekere schizofrenie, een tweeslachtigheid als het gaat om woorden en daden, een gespletenheid tussen ambt en persoon. En tenslotte is er het gevaar van de sleur, de dode gewoonte, de machinerie, de vanzelfsprekendheid der dingen, wat in bepaalde gevallen zelfs kan leiden tot een zekere verharding.
Door alles heen gaat het er om het heilige te blijven belijden. Het gaat erom waakzaamheid te bewaren door het gebed, het lezen van het Woord en de oefening van de gemeenschap der heiligen. Vooral zal in dit alles de omgang met het heilige moeten worden beoefend. 'Wij zullen door veel verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods. Guido de Brés heeft in het aangezicht van de dood zijn ambt hoog gehouden.'
Als een prediker de wil Gods op zichzélf laat inwerken zinkt ook het gevaar weg van het steeds anderen te moeten preken. En de schizofrenie maakt door de eenheid met Christus plaats voor een heerlijke eenheid. Dr. Van Brummelen sloot af met te zeggen: 'Het is niet de kunst de kerk door te vliegen, hier en daar, tal van vergaderingen bij te wonen waar de koffie het enige vocht is. Neen het vraagt zielekracht het eenvoudige stille werk te doen. Stipt en trouw. Met het horloge aan de pols. Geoefend in zelf tucht. Op de plaats waar God ons stelt.' Ook al moet vandaag een dominee wel eens langer in een gemeente dienen — door het beperkte aantal vacatures — dan vroeger wel eens het geval was.
De Godsvraag
Aan het eind van deze terugblik op de predikantenconferentie dient nog genoemd te worden een belangrijk moment uit de discussie op het referaat van dr. S. Meyers. Het ging om de (on)veranderlijkheid Gods. De Godsvraag — als theologisch probleem in een god-loze cultuur — werd door dr. Meyers in zijn lezing nadrukkelijk aan de orde gesteld. In de moderne theologie is (wordt) vooral de vraag gesteld of God wel bestaat en zo ja hoe en waar Hij dan te vinden is. Meyers refereerde toen aan de Gedachtenwisseling tussen ds. G. Boer, voormalig voorzitter van de Gereformeerde Bond, en prof. dr. H. Berkhof. Het betrof een briefwisseling tussen beide theologen in het blad Woord en Dienst over 'positie en problemen van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk', een briefwisseling die in 1956 bij Boekencentrum (Den Haag) in een boekje werd uitgegeven.
Ik citeer nu dr. Meyers: 'Boer verwijt Berkhof, m.i. volkomen terecht: "Berkhof neemt zijn uitgangspunt in een bepaalde cultuurfase maar niet in de verhouding van God en mens". Boer vreest dan dat Berkhof de cultuurcrisis teveel verwart met de crisis die aan de orde komt wanneer een mens met God te doen heeft. Berkhof antwoordt: "zo ontstaan er geen verrassingen meer, is er geen boodschap. Wij moderne mensen, zijn door de cultuur geschonden , óp ja óver de rand geweest, jaloers op de eenvoudige gelovigen". Mijn oordeel is dan: Boer heeft gelijk, de cultuurcrisis is het oordeel Gods niet, maar deze negatieve zin moet ook positief worden omgezet: onze cultuurcrisis, onze onvruchtbaarheid en angst, ons moralistisch, krampachtig najagen van idealen die als laatste zekerheid voor ons gelden, heeft alles te maken met (het) oordeel.'
Voor Berkhof ging het om de vraag: bestaat God wel? Voor Boer ging het om de vraag: hoe krijg ik een genadig God? Als het gaat om de veranderlijkheid van God dan kan men denken aan het feit dat God zich laat verbidden. Maar dat is nog geen verandering in Gods wezen. God is immers de Onveranderlijke. Maar in de moderne theologie heeft de veranderlijkheid Gods zulke vormen aangenomen dat, wanneer de cultuur god-loos wordt, wanneer God zwijgt in de cultuur, in de tijd waarin we leven, dat God er dan ook niet meer is.
De profeten hebben echter, bij alle raadselachtigheid van Gods handelen in de geschiedenis, ook wanneer God zweeg, Zijn bestaan (nochtans) beleden en met hun vragen de hemel bestormd. Ze hadden desalniettemin een antwoord voor de vragende en klagende mens van hun en ónze tijd.
Berkhof verweet Boer: zó (in de visie van Boer) is er geen boodschap meer, voor de moderne mens. Wat is dan de boodschap van de moderne theologie voor die moderne mens geweest? In de zeventiger jaren is gepoogd de Gedachtenwisseling Boer-Berkhof opnieuw uit te geven. Daarin bewilligde Berkhof echter niet, want er was al weer zoveel veranderd in de gepasseerde twintig jaren. Met andere woorden, was de veranderlijke, beweeglijke God van Berkhof, die zelfs de niet-bestaande kon zijn (althans in de vraagvorm), na twintig jaar al weer zoveel veranderd dat er weer een andere boodschap komen moest? Naar mijn vaste overtuiging zou Boer — wanneer hij nog geleefd had — toch weer dezelfde vragen hebben gesteld, vanuit de onwrikbare belijdenis van de Onveranderlijke God, Vader van Jezus Christus, die gisteren en heden Dezelfde is en tot in eeuwigheid. Om de verzoening met die God gaat en ging het immer. Hoe krijg ik een genadig God is de brandende vraag ook in een tijd, waarin God in het brede leven van de cultuur zwijgt.
Ik sluit af met een citaat van Boer:
'Waar de vaderen het Woord Gods hebben gehoord, willen wij ook in deze tijd staan, met hetzelfde geloof. Wie aan deze plaats voorbij is, wie aan dit geloof ontgroeid is, is er nog nooit aan toe geweest. Wanneer andere vragen de vraag naar een genadige God verdringen, zijn wij op weg het contact met de levende gemeente te verliezen. Immers de gemeente weet ervan en getuigt ervan. Wie dit niet doet, verwatert en verarmt het Evangelie. Dit is helaas schering en inslag in deze tijd. Wie de huidige cultuurfase en de vragen van de moderne mens teveel eer aandoet, buiten deze centrale vragen om, raakt de wortel van het Evangelie kwijt. De ware religie is rein, onbesmet van welke filosofie dan ook. De levende geloofskennis van God in het aangezicht van Christus, toegepast door de Heilige Geest aan ons hart, in gebondenheid aan het Woord Gods, is het enig bederfwerend zout in het verval van onze tijd.'
Wie neemt de vragen, die hier liggen, in onze tijd nog weer eens op, voor de (jongere) generatie van nu, nu inderdaad weerzoveel jaren zijn gepasseerd. Mensen staan immers voor dezelfde vraag naar een genadig God terwijl het ook vandaag de hoogste wijsheid is dat God niet bestaat.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 januari 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 januari 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's