FEUILLETON
Kleine Luijden
SCHETSEN UIT HET FRIESCHE DORPSLEVEN
door IDSARDI
42)
„O, niets, niemendal hoor; hoe zoo?" „Omdat je geheel anders bent, dan gewoon".
„Jou toch ook!"
Nu, dat was waar, en ik voelde het. Maar was er geen oorzaak?
„Je hebt gelijk — zoo ging ik verder — en ik zal je ook zeggen hoe dat komt; ik was gisteravond zóó teleurgesteld".
„Omdat ik met een ander stond te praten?"
„Ja, maar vooral omdat ik je zoo iets belangrijks zeggen wilde, en mij hiertoe de gelegenheid ontbrak".
„Daar zal toch niet zoo'n haast bij geweest zijn".
„Maar 't is wel iets dat voor ons beiden van groot belang is".
„Je maakt mij nieuwsgierig".
„Ook belangstellend?" vroeg ik nog.
,,Een beetje".
En toen heb ik haar alles gezegd wat er leefde in mijn hart. Hoe ik al lang 't voornemen koesterde haar gelukkig te maken; hoe flink mijn zaken gingen; hoe mijn oog op 't bewuste pand gevallen was, dat door een schikking over enkele maanden voor mij te krijgen was; hoe ik mij dan had voorgesteld het huis in te richten, en welk een gelukkig leven haar daar met Gods zegen te wachten stond.
Met de handen op den rug stond zij mij stil aan te hooren, zonder ook maar even door blik of woord te verraden wat er in haar omging. Maar toen ik was uitgesproken, kwam er weer vuur in de oogen. Een spottende glimlach, welken in nooit weder vergeet, krulde hare lip, en terwijl zij een paar schreden achteruit trad, sprak zij, op een toon van minachting, berekend om zoo diep mogelijk te grieven: „en dacht je dan dat ik plan had, de dweil van je moeder te worden, om evenals je zelf, naar hare pijpen te dansen?"
Met verbazing heb ik haar toen aangekeken. Dat woord overkwam mij als een donderslag uit een helderen hemel. Daaraan had ik geen oogenblik gedacht.
,,Geen sprake van — zei ik — moeder gaat waarschijnlijk op zichzelf wonen, en in elk geval wordt jou meesteres in je eigen huis".
Maar toen brak zij uit in een luid gelach, alsof het een grap was, en zei op luchtigen toon: „kan je begrijpen; daar staat je moeder nog al voor bekend! Bovendien, ik zou er hartelijk voor bedanken de zorg van zulk een lastige oude vrouw mede op mijn nek te nemen".
„Maar wat wil je dan?" vroeg ik nog.
,,Ik? Ik wil niets" — klonk het koude antwoord.
„Maar je houdt dan toch van mij, niet?"
En alsof het de meest doodgewone zaak van de wereld was, een aardigheidje, meer niet, sprak zij daarop met iets hoonends in haar stem: „malle vent, zit het je hier?"
Meteen wees zij naar haar voorhoofd, en zei toen met een satanisch vermaak, over mijn diepe teleurstelling en ontgoocheling: „ik heb maar een beetje gespeeld!"
Wat er toen in de eerste oogenblikken gebeurd is, weet ik mij niet meer te herinneren, 't Werd donker voor mijn oogen. 't Was alsof alles rondom mij draaide. Op dat oogenblik had ik geen steunpunt meer. Daar was iets in mij gebroken.
Toen heb ik haar nog eenmaal aangezien, doch nog altijd lag die spotlach op haar gelaat. En als om de maat vol te meten, zei ze: „kan je begrijpen; ik zal katoentjes verkoopen, over de toonbank en slavin worden van de familie! 't Zou wel kunnen, maar 't zal niet gaan, kameraad!" — Toen was het afgeloopen.
Ik kon niet meer spreken, maar had ook geen antwoord meer voor haar. Wij hadden voor altijd van elkaar afscheid genomen. Hoe ik thuis gekomen ben, weet ik ook niet meer. Moeder mocht mijn droefheid niet zien, want zij wist nog van niets, en zou deze toch niet hebben begrepen. 't Was mij alsof de zon in mijn leven was ondergegaan. Sombere dagen zijn daarop gevolgd, maar de genade Gods heeft mij door alles heen geholpen. Toen heb ik de kracht van het gebed en de kracht van het geloof leeren kennen. Toen heb ik ervaren, welk een Uithelper God is, maar ook, hoe noodig het is, dat wij al onze begeerten en wenschen, zoowel voor ons lichamelijk en tijdelijk, als voor ons geestelijk en eeuwig leven, aan Zijnen wil onderwerpen. Van achteren leert men wel eens danken, voor hetgeen onthouden werd.
Ik ben gelukkig geen vrouwenhater geworden, maar heb ook nooit weer zoo bemind en zal dit waarschijnlijk ook nooit weer doen. Toen eenige jaren later moeder heenging, wist ik eerst niet wat te moeten doen, maar sinds Sien op „de Viersprong" gekomen is, die zooals u weet af en toe de kamer een flinke beurt geeft en mijn wasch verzorgt, zijn alle bezwaren weggenomen. Ik ben veel van huis; kan desnoods mijn eigen potje koken, en heb voor de rest niet veel eischen. Verder geef ik mijn leven in de hand des Heeren, Wiens ik ben, en die het ook wel verder maken zal."
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's