GEESTELIJKE OPBOUW
John Bunyan
Zijn leven en zijn geschriften. (9)
We mogen den Heere wel dankbaar zijn, met gansch de Christenheid, dat Bunyan, „droomer bij de gratie Gods", ons dit kostelijke boekske gegeven heeft. En wat is 't gelukkig, dat die vrienden van Bunyan, die het geschrift afkeurden vóór dat het gedrukt was, geen gelijk hebben gekregen. Had 't aan hen gestaan, dan was het boek nooit verschenen en nooit wereldkundig geworden; want zij vonden de inkleeding van het verhaal als een novelle, veel te wereldsch. Zij hadden gewild, dat Bunyan het verscheuren zou, omdat zij oordeelden dat op die wereldsche wijze niet over zulke ernstige dingen mocht gehandeld worden.
Bunyan zelf had er trouwens eerst ook niet aan gedacht zijn geschrift uit te geven. Want in de inleiding, die hij later opstelde, schrijft hij, dat hij er nooit over gedacht had, dat z'n boek zoo'n omvang zou krijgen en ook niet, dat het ooit gedrukt zou worden,
,, .......... but yet I did not think To show to all the world my pen and ink In such a mode, I only thought to make I know not what .......... "
dat is:
„ maar nog dacht ik er niet aan mijn pen en inkt aan de geheele wereld te vertoonen op zulk een wijze. Ik had alleen gedacht te maken, ja — ik weet zelf niet wat".
En toen het handschrift voltooid was en Bunyan 't aan anderen liet zien „om te vernemen, of zij het zouden loven of laken, zouden goedkeuren of veroordeelen", was het resultaat:
„And some said: let them live; some: let them die. Some said: John, print it. Others said: not so. Some said: it might do good. Others said: no".
dat is:
„Sommigen zeiden; laat 't leven; anderen: laat 't sterven. Sommigen zeiden: John, Iaat het drukken; anderen: doe 't niet. Sommigen zeiden: het zal goed doen; anderen: dat zal het niet".
De schrijver zat eigenlijk met het boek verlegen, toen het zoo'n omvang had gekregen, maar toen hij onder Gods genadig bestel besloot het te laten drukken bij Nathanaël Pouder, kwam deze spoedig handen te kort om het door jong en oud, door arm en rijk begeerde boek te verkoopen. Van Engeland ging het naar Nederland en over geheel Europa, naar Amerika weldra, en later over de gansche wereld, om zelfs verspreid te worden in de talen van Sangineezen, Kaffers en Hottentotten.
In een eenvoudig gedicht zegt Bunyan met terugslag op 't geen zijn vrienden geoordeeld hadden, wat de strekking van zijn boek is. Hij rijmt aldus:
Dit boek schreef ik in zulk een dialect
Dat het den geest der achteloozen trekt.
Schoon 't een novelle schijnt, vindt men gewis
Dat d' inhoud niets dan 't Evangelie is.
Dit boek maakt u met eenen man bekend,
Die 't eeuwig leven zoekt, daarheen zich wendt;
Gij ziet, vanwaar hij komt, waarheen hij gaat.
Ook wat hij doet, en wat hij glippen laat.
Het boekje toont u, hoe hij immer loopt,
En eind'lijk 't land bereikt, waarop hij hoopt.
Gij ziet er meer, die reizen naar dat land.
Maar óók, waarom zij daar niet zijn geland.
Dit boekje spoort ook u tot reizen aan:
Och! vingt gij, naar zijn raad, dien tocht eens aan!
Het wijst u 't spoor naar 't zalig hemeloord.
Zoo gij getrouw naar zijn vermaning hóórt.
In die eenvoudige dichtregels zegt Bunyan ons met welk doel hij zijn boekje gaf, om and'ren óók op te wekken tot de goede keuze en hun dan een gids te zijn op 't pad ten leven, tot waarschuwing en vermaan, ook tot bemoediging en sterking in het geloof. Als een echte Evangelist wil hij de pelgrims op den smallen weg helpen en bijstaan met de ontsluiting van de schatkameren van Gods Woord en Waarheid. En omdat Bunyan vreest dat er zullen zijn, die zijn boekje om dien vorm zullen afkeuren of bij het uitwendig verhaal zullen blijven staan, geeft hij aan het slot nóg een versje en zegt:
'k Heb, lezer, u mijn droom verteld, en gij
beproef dien uit te leggen — maar geef acht,
dat gij dien niet misduidt, want zie, dit bracht
In plaats van goed, u niets dan nadeel aan:
Mijn droom doet kwaad, als hij wordt misverstaan.
Zie ook wel toe, dat gij niet overdrijft
Of aan 't kleed mijns drooms nu hangen blijft.
Zij toch mijn beeld of mijn gelijkenis
Geen oorzaak van gelach of ergernis;
Een kind of dwaas mag 't doen, doe gij zoo niet;
Zorg, dat gij 't 'wezen van de zaak doorziet.
Schuif weg 't gordijn, zie door den sluier heen.
Versta mijn beelden en misduid er geen.
Gij vindt, als gij het zoeken wilt, gewis
Wat een begeerig harte heilzaam is.
En wat ge, er ooit van schuim in vinden zoudt,
Zij weggeworpen, — maar bewaar het goud.
Wie weet, of ik mijn goud als erts u gaf?
Men keurt geen appel om het klokhuis af.
Maar ziet gij heel mijn werk voor ijdel aan,
Zoo moet ik, dunkt mij, wèèr aan 't droomen gaan.
Heelemaal gerust was Bunyan er dus niet op, dat men zijn beeldspraken en gelijkenissen, zijn geschrift, in den vorm van een novelle, wel goed zou keuren en recht verstaan, maar hij wordt gedreven door de oprechte begeerte om te spreken van de dingen van Gods Koninkrijk en anderen te mogen zijn tot een hulpe op de pelgrimsreize naar de eeuwigheid.
En stoutmoedig in 't geloof geeft hij zijn boekje, voorgesteld in een droom, tegelijk zeggend, dat hij met plannen loopt om nog eens zoo te droomen en dan een tweede boekje te geven, wat inderdaad eenige jaren daarna ook werkelijkheid is geworden, toen het tweede deel van de Pelgrimsreize verscheen onder den titel van de Christinnereize"; een boekje, dat in karakterteekening niet onder doet voor 't eerste, maar overigens natuurlijk een herhaling is van 't geen in de Christenreize staat en daarom wellicht niet zoo gezocht als „de Christenreize".
Hoewel dat vervolgstuk ook hierom z'n beteekenis heeft, omdat daarin zoo mooi uitkomt dat de verschillende reizigers op dezelfde plaatsen niet alleen verschillende avonturen beleven, maar ook verschillende geestelijke ervaringen doormaken, die geheel passen bij hun karakter en bij hun leven; een bewijs voor het groote talent van Bunyan als schrijver en tevens een bewijs van zijn groote menschen- en karakterkennis. De weg van den een is ook weer geheel verschillend van den weg van den ander, hoewel het natuurlijk in beginsel wel weer om dezelfde dingen gaat van zonde en genade, vleesch en geest, duisternis en licht, satan en Christus, wereld en Koninkrijk Gods, verzoeking en strijd, worsteling en overwinning.
(Wordt voortgezet).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's