Pinchas Lapide en het Nieuwe Testament (5)
Een Hebreeuws oerevangelie?
Wie Jezus Christus ontmoet, ontmoet het Jodendom. Deze door Lapide nogal eens geciteerde zin, roept de vraag op: wat is voor Lapide het Jodendom. En waar komen we dan dit Jodendom tegen in het nieuwtestamentisch getuigenis. Uit Lapide's boeken wordt duidelijk, dat de auteur daarbij niet uitgaat van het nieuwtestamentisch getuigenis zoals dat in zijn griekse tekst voor ons ligt. Lapide probeert door een terugvertaling in het Hebreeuws/Aramees, d.w.z. de taal die Jezus gesproken heeft, door het vertalersgrieks van de evangelisten heen zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke zin en bedoeling van Jezus' woorden te komen. Meermalen leidt dat er toe, dat hij de Evangelietekst zoals die voor ons ligt kritiseert als een onzuivere vertaling van wat Jezus werkelijk gezegd heeft. Op die manier ontstaat er een scheiding tussen het getuigenis van Jezus, zoals de evangelisten ons dat overgeleverd hebben, en wat Jezus zelf gezegd of gedaan heeft. Ik wijs als voorbeeld op de woorden 'Toen zij Hem over de zee zagen gaan...' uit Marc. 6 : 49. Lapide spreekt hier van een 'latere tekstontwikkeling, waarin Jezus al bovenaardse trekken begon te krijgen' en meent dat een terugvertaling in het Hebreeuws de vertaling oplevert: 'op de oever van de zee' of 'langs het strand van de zee' (Geen nieuw gebod, blz. 50-51). Het zou dan oorspronkelijk helemaal niet gaan om de Messiaanse zelfopenbaring van de Zoon van God - dat zou de latere, dogmatische inkleding zijn - , oorspronkelijk zou het verhaal alleen maar vertellen van een Jezus die op gespannen voet leefde met de bezetters en om hen te ontwijken 's avonds langs de oever liep om zich terug te trekken in het veilige Betsaida. Van een wandelen op het water is dan geen sprake. U voelt wel: op deze wijze wordt het wonder, waar Marc. 6 van spreekt, wegverklaard.
Ons blad is niet de plaats om de kwestie van de terugvertaling breed te behandelen. Hier slechts twee opmerkingen: 1. Ongetwijfeld ligt er aan de Griekse weergave van de evangeliën een aramese overlevering ten grondslag. Geleerden als Dalman en Jeremias hebben zich daar in hun werken intensief mee bezig gehouden. Maar juist hun werk laat zien hoe voorzichtig men moet zijn met de terugvertaling in het Hebreeuws of Aramees. Terecht heeft prof. dr. T. Baarda (Ter Herkenning, juni 1985) er op gewezen, dat de geschiedenis van deze terugvertaling laat zien tot welke verschillen in interpretatie deze methode kan leiden, mede afhankelijk van de opvattingen die men bij voorbaat heeft van het wat en het hoe van Jezus' prediking. We zien dat bij Lapide heel duidelijk. Zijn Jezusbeeld is het beeld van de joodse rabbi en profeet. Dat bepaalt zijn uitleg van b.v. Marc. 6.2. Gesteld dat terugvertaling mogelijk is, mag men dan een scheiding aanbrengen tussen dit 'oerevangelie' en de geschreven Evangeliën? Ik meen dat dit niet kan. Het nieuwtestamentisch onderzoek heeft immers laten zien hoe de Evangelisten in hun weergave van de overlevering aangaande Jezus' woorden en werken Hem verkondigd hebben. En de kerk weet zich gebonden aan deze gezaghebbende apostolische verkondiging. In dit gewaad komt Christus tot ons.
Schrift en traditie.
Schrift en traditie. Een tweede zaak die vragen oproept, is de wijze waarop 'bijbels' en 'joods' bij Lapide min of meer vereenzelvigd worden. Verschillende malen verwijst Lapide naar een oudtestamentische tekst, die hij vervolgens via uitspraken van rabbijnen onder het Nieuwe Testament schuift. Nu is deze rabbijnse traditie stellig van belang voor het verstaan van allerlei woorden en zinswendingen in het Nieuwe Testament. Maar we moeten daarbij wel bedenken dat deze traditie uit verschillende eeuwen stamt en het lang niet zeker is of bepaalde uitspraken ook gelden voor de nieuwtestamentische tijd. Bovendien kan men niet zonder meer Schrift en traditie op een lijn stellen. Bij Lapide krijgt men keer op keer het gevoel dat dit gebeurt. Ik denk aan de opmerkingen over het mensbeeld in Hoe heeft men zijn vijanden lief? (blz. 39vv) waarbij Genesis 8 : 21 verklaard wordt vanuit de latere Talmoedtraditie. Opvallend is ook Lapide's verklaring van de woorden 'Maar Ik zeg u' uit Matth. 5. Lapide verzet zich m.i. terecht, tegen hen, die een tegenstelling construeren tussen Jezus en de wet van Mozes. Maar in zijn uitleg komt het woord van Mozes en de latere mondelinge overlevering nagenoeg op één lijn te staan. In zijn wetsonderricht verzet Jezus zich juist, zoals prof. Ridderbos (K.V. op Matth. 5) duidelijk maakt tegen de rabbijnse interpretatie en gaat hij terug tot de diepe zin van het Woord Gods, zoals de Here dat aan Israël heeft bekendgemaakt bij monde van Mozes. Voor Lapide is het zo dat de woorden 'En ik zeg u' niet anders zijn dan de inleidingsformule, die in rabbijnse discussies gebruikt werd als iemand een andere verklaring voorstelt. Op die wijze worden de woorden van Jezus getrokken in de joodse traditiestroom.
Wie is Jezus Christus?
Kan men het getuigenis van de Bergrede losmaken van het totaal van de nieuwtestamentische prediking aangaande Jezus Christus, de Zoon van God, de Messias van Israël, gestorven voor onze zonden en ten derde dage opgestaan? Ik meen, dat wie dit doet, de boodschap van het N.T. scheef trekt. De Bergrede is maar geen verzameling spreuken van een Jood, genaamd Jezus, maar getuigenis van Hem, in wie God zijn Koninkrijk opricht. Men kan en mag bijbels-theologisch de woorden van de Bergrede niet los maken van het Evangelie van het kruis en de opstanding.
We kunnen respect hebben voor de eerlijke en openhartige wijze waarop Lapide zich uit. Onomwonden zegt hij, dat hij met de beste wil van de wereld niet kan geloven dat Jezus de Messias is, want een onverloste wereld in een na-messiaanse tijd is een tegenspraak in zichzelf. De naam Jezus betekent voor Lapide veeleer: 'Hij zal verlossen', en drukt de gemeenschappelijke verwachting uit van Joden en Christenen op de verlossing van de wereld waaraan wij moeten werken en die we luisterend naar de boodschap van de jood Jezus, die als slachtoffer van de romeinse bezetter voor zijn prediking geleden heeft, mogen verwachten. Ik citeer uit 'Een vluchtelingenkind' (blz. 93) het volgende: 'Laat ons echter intussen "totdat Hij komt" (1 Kor. 11 : 26) niet meer twisten over onoplosbare vragen, die buiten het bereik van alle wetenschap liggen en behoren tot de kennis van het hart. Want wat Jezus sedert die Paasbeleving in Jeruzalem voor gelovige joden-christenen in de eerste plaats en later voor de kerk uit de heidenen is geworden, dat blijft een onaantastbaar monopolie van geloof, dat behoort tot het mysterie van de kerk. Ik weet het niet - dat is het enige eerlijke antwoord, dat Joden kunnen geven op de christologische grondvraag van de kerk.'
Op een andere plaats laat Lapide uitkomen dat de Jood Jezus van Nazareth speciaal gekomen is om de niet-joodse volken tot God te brengen. Voor Jood en heiden is er immers de gemeenschappelijke toekomst, het Koninkrijk van God. Beiden mogen elk hun eigen weg tot God gaan.
Dat Jezus de Middelaar is, die elk mens. Jood en heiden, tot God moet brengen en dat dat niet buiten het kruis van Golgotha omgaat, is iets wat Lapide ontkent. Of liever gezegd: Hij spreekt daar niet over. In verband hiermee is ook niet toevallig de nogal optimistische mensbeschouwing. Ieder mens is volgens Lapide geschapen met een goede trek en een kwade trek. Gods gebod is er op gericht de goede trek aan te wakkeren en de kwade te helpen overwinnen. In principe is de mens in staat die kwade trek te overwinnen en zo kleine stappen te zetten op de weg naar meer menselijkheid, naar een nieuwe wereld van sjaloom en gerechtigheid.
Ongetwijfeld is Lapide vervuld van oprechte zorg voor de leefbaarheid van zijn bestaan. Zijn opmerkingen over oorlog en vrede getuigen van ernst en werkelijkheidszin. Maar de vraag is toch, of we niet blijven steken in het moralisme. Heeft de Jood Paulus van Tarsus dit joodse verstaan van de Thora en van de mens niet dieper gepeild, toen hij het in zijn Romeinenbrief schetste als het oprichten van een eigen gerechtigheid, waarmee de mens vastloopt? Is juist de prediking van de vreemde gerechtigheid, door Christus verworven, en door het geloof ontvangen niet het allereerste wat onze geteisterde wereld in zijn totaliteit, Joden, heidenen en christenen, nodig hebben?
Geen getuigend gesprek
Nogmaals: Lapide is in zijn uiteenzettingen helder, bondig en eerlijk. Aan zijn integriteit behoeft men niet te twijfelen. Maar juist een dergelijke auteur heeft er ook recht op dat de christelijke kerk hem tegenspreekt waar zijn visie botst met de belijdenis van de kerk. Juist op dat punt ben ik niet gerust. Ook binnen de christelijke kerk klinken stemmen, die kritiekloos Lapide volgen en ook bij een twee-wegen-leer uitkomen. Zulk een leer lijkt me in flagrante strijd met de prediking van apostelen en evangelisten, voor het merendeel Joden, die nochtans hun broeders naar het vlees opgewekt hebben tot geloof in Jezus Christus, de aan Israël beloofde!
Een christelijke gesprekspartner die bij voorbaat dit laatste verzwijgt of prijsgeeft, uit wat voor motieven ook, lijkt me nauwelijks interessant als gesprékspartner in de dialoog met Israël. Wij bewijzen auteurs als Lapide daarmee ook geen dienst. Ik weet wel: wie dit anno 1985 zegt, krijgt direct het verwijt te horen niet te willen luisteren, aan 'jodenzending' te doen etc. Wat het eerste betreft: christenen zullen lang en aandachtig moeten luisteren naar de joodse stemmen. Het feit van de onverlostheid van de wereld mag niet in een voortijdig triomfalisme weggepraat worden. Op dat punt moeten we Romeinen 7 en 8 maar aandachtig lezen. Christenen, die geen weet hebben van de waarheid van Kol. 1 : 24 en alle andere woorden over het 'lijden' zullen het joodse protest en de joodse droom niet kunnen vatten.
Wat het tweede betreft: ik pleit niet voor een agressieve propaganda. Wel voor een getuigend gesprek in de geest van Rom. 9-11. Lapide moet eens gezegd hebben: Ik ben niet tegen de jodenzending, als die geschiedt vanuit de houding, die Paulus voorstaat. Namelijk dat de christenen de Joden tot naijver, tot jaloersheid brengen, (Rom. 11 : 14). 'Maar', zo voegde hij er aan toe, 'die methode hebben jullie nooit geprobeerd, omdat jullie als Christenen altijd gemeend hebben de Joden door onderdrukking, vervolging, bedreiging en uitroeiing tot het geloof in Jezus als de Christus te kunnen brengen' (geciteerd bij W. S. Duvekot. Ter Herkenning, juni 1985).
Een in meerdere opzichten verrassend woord! Verrassend en beschamend, omdat in een enkele zin een vreselijke geschiedenis van eeuwen wordt blootgelegd. Maar de verwijzing naar Paulus' woorden uit Romeinen 11 is niet minder verrassend uit de mond van deze joodse geleerde. We kunnen zeggen dat we dit woord uit Rom. 11 al lang kenden. Hoe vaak zal het niet gelezen zijn? Of moet ik zeggen: Hoe vaak hebben we er over heen gelezen? Moge de ontmoeting tussen Joden en Christenen waarvan Lapide's boeken een symptoom zijn, ons stimuleren ernst te maken met deze apostolische opdracht, vanuit de verwachting en de hoop, dat de God van Israël in Zijn trouw zijn beloften jegens Israël op Zijn tijd vervullen zal.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's