Verschoppelingen
EEN OORSPRONKELIJK VERHAAL DAT AANVANGT ONGEVEER 1870
Paul gaf zoo goed acht op alles, dat de herder al spoedig de heele kudde aan hem alleen toevertrouwde. En intusschen leerde hij zóó met breien aan, dat hij weldra ook wol en naalden meenam naar de hei.
lederen morgen trof hem bij vernieuwing de gelijkheid van zijn wandeling achter de schapen met die naast Mark Mons naar de Zondagsschool. Dat ging evenals met de schapen, dacht hij, als wanneer de kinderen aan den grindweg zijn vriend en hem stonden op te wachten, en de kleine schare tot aan de schuur telkens vermeerderde.
En niet alleen de schapen waren blij, als ze zijn hoorngetoeter hoorden, maar alle menschen hielden van den nieuwen herder van Winnewoud. De een riep : „Dag Paul !" de ander : „Dag herder !" of „Dag scheper !"
Evenzeer trof hem het vertrouwen der schapen in hun herder. Zoodra ze een onbekend of angstwekkend geluid hoorden, hieven ze den kop op om den herder te zoeken, alsof ze aan hem konden zien, of er al of niet gevaar was, en zoo al, dan dicht naar hem toekwamen. Hij begreep hoe langer hoe duidelijker, waarom Jezus, zijn Heere en Zaligmaker, zichzelf de goede Herder had genoemd. Hij waakte ook zo trouw over hem en zorgde zoo goed voor hem. En omdat hij zich zelf als een schaap van dien goeden Herder kende, hield hij zeker te meer van zijn schapen en lammeren. Hij had er een groot behagen in, dat zooveel geschiedenissen uit den Bijbel herdersgeschiedenissen waren. En wat waren 't mannen geweest die herders uit den ouden tijd : Abel, Abraham, Izaak, Jacob, Jozef, Mozes, David. En de Heere Jezus was de overste Herder !
Hadden de schapen genoeg gegeten, dan gingen ze liggen om te herkauwen, en vond de herder allicht een heuveltje, waar hij kon rusten, de kudde overzien, een boterham eten en een teugje koffie drinken. Voor Sam, den hond, werd natuurlijk ook goed gezorgd. En als Paul rustte, rustte de hond ook, doch aan den anderen kant van de kudde, soms zoo ver, dat zij elkander nauwelijks konden zien. Toch hield Sam onafgebroken zijn oogen op den herder, want op den eersten wenk was hij gereed, om te doen, wat Paul noodig achtte.
Nu en dan klonk zijn heldere zangstem luide over de wijde hei. Steeds dacht de knaap met onuitsprekelijke dankbaarheid aan — voor hem — de dagen van óuds : het leven bij Koen en Hilda zag hij hoe langer hoe zwarter in, en dat God hem voor den tijd en voor de eeuwigheid uit dat goddelooze leven had verlost, werd hem hoe langer hoe grooter wonder.
Aan zijn vroegere vrienden kon hij alleen zo denken ; met hen spreken was niet mogelijk, omdat ze allen ver weg waren en hij alle dagen, ook des Zondags, in de hei bij zijn schapen was. Maar zooveel te meer dacht hij aan Virginie als een wezen uit een hoogere wereld, aan Marie als zijn vriendin, die hem zooveel goeds had bewezen ; maar vooral aan zijn onvergetelijken Mark Mons. Zijn vriend, had woord gehouden: nu en dan kreeg Paul een brief van hem en schreef hij er hem een terug. Mark was verstandig genoeg, om bij den brief een briefomslag met zijn eigen adres in te sluiten en een postzegel er op te doen.
Eens had hij Willem een brief, voor Mark Mons bestemd, laten lezen, en Willem was er mee naar zijn vader Hillebrand gegaan. 't Was heel goed gesteld, maar de spelling was verschrikkelijk.
,,Dat moet ophouden — zei de kuiper — jij moet Paul de noodige spelregels leeren."
's Avonds begon Willem dadelijk daarmee ; lederen avond kreeg het herdertje voortaan les in de Nederlandsche taal.
En daar de jongen zeer vlot leerde, hielp de kuiper zelf hem vooruit met rekenen.
Ook had Hillebrand bemerkt, dat Paul van den Bijbel veel meer wist dan de beste zijner kinderen, maar Paul weinig begreep van het verband der zaken en geen hoofdwaarheden van andere onderscheidde. Zelfs had hij nooit gelet op den gouden draad, die heel de Schrift doorloopt.
Doch spoedig bracht Hillebrand ook hierin verandering ; hij onderwees den altijd leergierigen knaap, die 's avonds immer zat te leeren in de boeken van zijn baas, die daarvan ruim was voorzien.
Hoofdstuk XII.
Het heideveld was doorsneden met alleriei voetpaden ; midden er door liep de groote zandweg. Bijna nooit reisde hier iemand voor zijn plezier, omdat de weg lang, onbeschaduwd, onbeschut en zeer eenzaam was.
Toch ging er geen dag voorbij, of er trok ken menschen langs de verschillende paden om van 't eene dorp naar 't andere te komen.
En nooit kwam iemand dicht langs Pauls groote kudde, of hij bleef even staan om een oogenblikje van het vreedzame, rustige gezicht daarover te genieten. En 't klonk als wondere muziek hier in de eenzame stille heide ; al die bengelende bellen, die de hamels om den hals droegen.
Eens op een warmen zomerdag zag Paul twee paarden door de hei komen, niet langs den grooten weg, maar langs kronkelende voetpaden. Dit was iets zeer bijzonders, en daarom vestigde hij er al zijn aandacht op, en nu merkte hij al spoedig dat de paarden bereden werden. Eerst meende hij twee heeren te zien, doch toen. ze dichtbij gekomen waren, onderscheidde hij duidelijk een heer en een dame. Ze kwamen recht naar hem toe ; de dame voorop.
„De schapen zullen toch niet bang worden, is 't wel, herdertje ? " vroeg ze.
„Dat zullen ze wel niet, juffer, als u er maar stapvoets voorbij trekt."
Doch van voorbijtrekken was geen spra e, want zoodra de heer uit den zadel was gesprongen, hielp hij de dame afstijgen.
„Hoe lief is het hier toch", zei de dame, toen ze haar blik over de kudde richtte.
De heer zag om zich heen, alsof hij iets zocht.
„Zeg herder ! zou hier ergens iets zijn, om de paarden er aan vast te binden ? "
„O zeker wel, heer ! Kijk, daar staat een stuk van een sparreboom. Ik heb er wel eens een schaap aan vast gebonden, als ik z'n pooten moest nazien."
De heer zag den stam niet, omdat deze bijna geheel verborgen was tusschen de struiken. Paul liep er naar toe en wees hem het boompje. Toen werden de paarden vast gebonden en daarna verwijderde de heer zich met een fotografietoestel, dat Paul voor een koffertje aanzag. De dame voegde zich bij den herder, die groote moeite had, om de oogen van haar af te houden, want hij meende, haar eerder gezien te hebben.
„Je moet zeker alle dagen bij de schapen zijn ? " „Alle dagen, juffer!" „'s Zondags ook ? " „Zeker juffer! Zondags moeten de schapen toch ook eten." „Ja, dat is waar ! En je gaat dus nooit naar de kerk? " Paul begon te gelooven, dat zij 't was. „Nooit, juffer!" „Of heb je nooit naar de kerk gegaan ? " r „Nooit juffer : ik weet niet, hoe 't in een kerk is I"
Meewarig zag ze hem aan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's