Een jager naar langer leven (2)
Na de weergave van de hoofdlijn van het betoog van dr. Okke Jager in zijn boek 'Liever langer leven', wil ik thans komen tot een beoordeling. Om te beginnen zijn er positieve punten in dit boek aan te wijzen. Er is de brede belezenheid van de schrijver, zijn vaak spitse opmerkingen, zijn puntige stijl. Vooral moet zijn intentie gehonoreerd worden: het is goed en bijbels verantwoord te wijzen op de zegen van het (lange) leven op aarde. Dat is een niet te verachten weldaad van de Heere. Ook is het nuttig en nodig op te roepen tot een goede verzorging van het lichaam, tot het afzien van allerlei schadelijke genotmiddelen en van de gezondheid ondermijnende leefgewoonten. Terecht wijst Jager er op dat we onszelf niet moedwillig in gevaar mogen begeven. Inderdaad is in het terugdringen van de dood door middel van medische kunde en techniek Gods zegenende hand op te merken. Van harte onderschrijf ik het pleidooi voor een recht om te blijven leven en voor het eerherstel van de bejaarden in onze samenleving. Maar daarmee ben ik dan wel zo ongeveer aan het einde van mijn instemming. Daarnaast zijn er zwaarwegende bezwaren tegen heel de tendens van Jagers boeken. Uiteindelijk wijzen ze ons de goede weg niet. Per saldo is de boodschap armetierig. 'Schrale troost in magere jaren'.
Haalbaar?
In hoeverre is het nu enigszins haalbaar wat Jager voor ogen staat? Ik had het voorrecht de beide boeken over de dood in een kring van medici te mogen bespreken. Deze medici waren unaniem van mening dat het betoog wel heel ver van de werkelijkheid afstaat. Na 3000 of 4000 jaar sinds Psalm 90 is er niet veel veranderd in de gemiddelde leeftijden. De medische wetenschap heeft wat de verlenging van de levensduur betreft maar enkele jaren op haar naam staan. Hygiëne, voldoende voedsel en goed drinkwater zijn veel belangrijker factoren. Een 'hard' gegeven vanuit de biologie is dat het vermenigvuldigen van onze lichaamscellen bij de leeftijd van 110 a 115 jaar ophoudt. Wetenschappelijk is nooit bewezen dat mensen op aarde langer dan 120 jaar geleefd hebben. Sluit dit niet aan bij het bijbelse gegeven uit Genesis 6 : 3 'doch zijn dagen zullen zijn 120 jaren'? De Heere brengt de levenstijd van de mens tot maximaal 120 jaar terug, zodat de uitzonderlijke hoge leeftijden vanuit de periode vóór de zondvloed (Methusalem werd 969 jaar) daarna niet meer voorkwamen. Het ligt voor de hand dat de Heere hiertoe een wijziging heeft aangebracht in de constitutie van de mens, zodat het wetenschappelijk onderzoek thans alleen Gen. 6 : 3 maar kan bevestigen. In zijn huidige constitutie kan de mens niet langer leven dan 120 jaar. Het is een goede uitdaging om te trachten de gemiddelde levensduur in die richting op te voeren en daarbij vooral ook aandacht te geven aan de bestrijding van de kwalen van de oude dag. Daar hebben we onze handen dan echt wel vol aan. Het is onwerkelijk om daar nog ver boven uit te willen grijpen. Een arts zei: je houdt dan de mensheid een vette worst voor (uitschakeling van de dood) die in feite toch onbereikbaar blijft. Jager hoopt dan wel op een ingrijpende mutatie binnen de voortgaande evolutie naar een ontwikkeling zonder dood. Maar die hoop is nergens op gefundeerd.
Leesbril
Jager maakt bij zijn behandeling van 1 Kor. 15 : 51, 52 het verwijt van 'dogmatische exegese' aan bepaalde uitleggers met wie hij het niet eens is. Daarmee wil hij zeggen dat men vanuit een bepaalde vooronderstelling en bevooroordeeldheid de tekst niet echt laat uitspreken. De tekst moet koste wat het kost passen in een bepaald systeem. Dit verwijt valt echter op hemzelf terug! Dit blijkt op twee belangrijke punten. Op blz. 113 stelt hij dat pas het late jodendom het begrip 'dood als straf op de zonde' heeft ingevoerd. Daarmee is dan Rom. 6 : 23 uitgerangeerd. Paulus wordt in dit opzicht eenvoudig bij het late jodendom ingedeeld. Jager erkent dus niet het gezag van dit Schriftwoord. Hij kan het namelijk niet gebruiken in zijn visie. Als de dood de bezoldiging van de zonde is, moet God als Rechter iets met de dood te maken hebben. Hij moet hebben beschikt dat de dood de mensheid zou treffen, nadat de mens deze zelf over zich had ingeroepen door de zonde. Dat leert de Schrift inderdaad. Maar daar wil Jager niets van weten! Met de woorden 'tot stof zult gij wederkeren' constateert God niet alleen dat de mens zelf het oordeel over zich heen gehaald heeft (zoals Jager op blz. 146 stelt), maar spreekt Hij als Rechter ook zelf dit oordeel over de mens uit! Als dat zo is, kunnen wij zondaren de dood niet uitroeien! Evenmin als we de zonde de wereld uit kunnen helpen, kunnen we de dood de wereld uithelpen! Een wereld zonder dood zou dus ook een wereld zonder zonde moeten zijn. Maar dat verband laat Jager helemaal liggen.
Een tweede voorbeeld van 'dogmatische exegese' is zijn verhandeling over 1 Kor. 15 : 51, 52. In de eerste plaats schijnt hij geheel te verwaarlozen dat de apostel hier schrijft over de toekomst van de gelovigen. De gelovigen worden 'veranderd' om zo het onverderfelijke, eeuwige leven ook lichamelijk te kunnen leiden. Dit mag zomaar niet overgedragen worden op de gehele mensheid: en langere levensduur voor alle mensen die dan (toch min of meer geleidelijk, in een evolutionair proces) zou overgaan in het niet meer behoeven sterven. Wat hier ten enenmale ontbreekt is het onderscheid tussen de algemene genade van God, die ook in de gave van gezondheid en een gezegende leeftijd tot uiting komt, en anderzijds de bijzondere, zaligmakende genade die Christus aan het kruis voor de Zijnen verworven heeft en die we alleen in de weg van geloof en bekering deelachtig worden. Een gelovige kan echt niet zo enthousiast worden over langer leven op aarde zonder meer. Liever langer leven, jazeker, maar dan in Gods gunst door de schuldvergevende genade in Christus en de hartvernieuwende genade van de Geest. In 1 Kor. 15 gaat het om de werkelijkheid van Christus' opstanding en de verstrekkende konsekwenties daarvan. Met name staat het geloof in de wederopstanding van het vlees in het middelpunt. Onder dat hoofd behandelt Paulus als uitzondering dat wat er met 'de levenden' gebeurt op de jongste dag. Ook voor hén is er geen rimpelloze en drempelloze overgang vanuit dit huidige bestaan van vlees en bloed naar de heerlijkheid van het voltooide Koninkrijk Gods. We moeten verkleed worden. Dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. Het gaat bij de parousie, de verschijning van Christus, met de nog levenden niet probleemloos toe. 'De levenden kunnen niet eenvoudig blijven voortleven. Daarvoor is dit leven al te zeer aangetast door de dood.' De gehele geschapen werkelijkheid moet worden verlost. Bij de opstanding der doden komt het procesmatige naar voren in het beeld van de stervende tarwekorrel en het dan weer ontluikende leven. De verandering van de levenden is echter 'in geen enkel opzicht te vergelijken met een van de ons bekende processen. Zó ben je immers wat je niet was! Moeiteloos, voor God en voor jezelf' (F. J. Pop). Terecht stelt Van Ruler: 'Ook deze verandering van de levenden gebeurt niet langzaam-aan, geleidelijk, van binnenuit, vanuit de potenties van het schepsel. Het gebeurt in één ogenblik, van buiten af, door de macht van de Schepper'. Net zo goed als de doden uitsluitend door God opgewekt worden, zo worden de levenden uitsluitend door God veranderd. Wat blijft hier over van Jagers suggestie dat we dit veranderingsproces alvast in samenwerking met God ter hand kunnen nemen?
God en mens als compagnons?
God en mens zijn geen concurrenten. Maar betekent dit nu ook dat God en mens als compagnons mogen worden voorgesteld? Jager stelt dat de geschiedenis sinds Pinksteren in het teken staat van intensieve samenwerking tussen God en mens. In de medische en technische ontwikkelingen die de verlenging en verbetering van het leven dienen, is de Geest werkzaam. Wie als mens het zijne/hare daartoe bijdraagt, is dus compagnon van de Geest. Nu is het waar dat de Geest mensen in dienst neemt en dat de gelovigen 'mede-arbeiders Gods' mogen zijn. Maar dit hoge voorrecht kan alleen in diepe afhankelijkheid worden beleefd. Dit besef van ootmoed, van kleinheid, van nietigheid voor het aangezicht van de Heilige, dit doordrongen zijn van de vreze des Heeren, wordt in de boeken van Jager gemist. Vandaar allerlei stuitende uitdrukkingen ten aanzien van God. Prof. dr. W. H. Velema heeft in recensies in het Reformatorisch Dagblad een en andermaal gewezen op de aanstootgevende uitdrukken die in de beide boeken voorkomen. Deze wijze van uitdrukkingen hangt daarmee samen dat de Heere God teveel als onze gelijke, als onze bondgenoot, onze compagnon wordt beschouwd. Door de overspannen nadruk op de menselijke inbreng in de toekomstige overwinning op de dood blijven de parels van christelijke troost sterk onderbelicht: dat de ziel van de gelovige na dit leven van stonde aan tot Christus, de Heere zal worden opgenomen en dat door de goddelijke machtsdaad van de opwekking of verandering onze lichamen aan Christus' opstandingslichaam gelijk zullen zijn. Deze christelijke troost zal toch in het pastoraat rondom het sterven centraal moeten blijven staan!
Abortus en euthanasie
Is dr. Jager een bondgenoot in de strijd vóór het leven en tegen vrijere abortus provocatus en euthanasie? Verschillende passages in zijn boeken zouden die indruk kunnen wekken. Toch blijkt zijn positiekeuze bij nadere bestudering ook in dit opzicht teleur te stellen.
Op verschillende plaatsen in zijn beide boeken keert hij zich tegen wat hij noemt 'levensfanatisme'. 'Een anti-abortus-campagne "Vóór het Leven" kan de keuze ontwijken tussen Jahwe en Baäl, die in hun betrokkenheid bij de vruchtbaarheid niet eensgeestes zijn... Het geloof in God als de Gever van het leven houdt niet in, dat wijzelf nooit over dood en leven mogen beschikken. Alleen een willekeurige zelfbeschikking is ons ontzegd.' (De dood in zijn ware gedaante, 16.) Nu is algemeen bekend dat vanuit kringen rond de E.O. het ongeboren leven in bescherming wordt genomen onder het motto: Vóór het leven. Zijn ze dus bij de E.O. met Baälsdienst bezig? Dergelijke scherpe uithalen vinden we ook in 'Liever langer leven', bijvoorbeeld op blz. 95. Hij spreekt daar van een vruchtbaarheidsreligie, dienst van Baäl, de god van hoe-meer-leven-hoe-liever. Dat zou dan blijken uit homo-haat en een hetze tegen elke vorm van abortus en euthanasie. 'Voor de vereerders van Baäl, de Opperbaas, is de heteroseksuele man de heerser, omdat hij het biologisch leven verwekt.' Als ik zoiets lees, denk ik: wat scheelt die man? Hoe komt het dat een beschaafd persoon die de meest aparte opvattingen zorgvuldig weet weer te geven ineens begint te schelden en volstrekt ongenuanceerde kreten te uiten?
Op blz. 133 zegt Jager dat 'het biologisch voortbestaan van het ongeboren leven niet de voorrang mag krijgen boven het leven dat de zwangere vrouw als waardevol moet kunnen ervaren'. Dat betekent dat het welzijn van de vrouw meer gewicht in de schaal legt dan het zijn van het kind. Jager is geen bondgenoot in de strijd voor de respectering van het menselijk leven onder alle omstandigheden, vanaf de bevruchting tot na het sterven. Hij verstaat niet dat deze strijd gevoerd wordt omwille van Jahwe, de Heere God, die het leven geeft en gesproken heeft: 'gij zult niet doden'. Het gaat er niet om het leven zelf te verabsoluteren. Wanneer er zulke baäldienaars rondlopen, ben ik ze in de kringen 'Vóór het leven' in elk geval nog nooit tegengekomen. Het gaat om een gerelateerde eerbied voor het leven. Eerbied namelijk voor de God die leeft en leven geeft. Deze strijd tegen abortus en euthanasie is de konsekwentie van de verwerping van de relativering van het leven. Daarom zou Jager als hij ernst maakte met zijn eigen uitgangspunten deze strijd mee moeten voeren en niet door middel van het tekenen van caricaturen het vijandelijke kamp in de kaart spelen.
Zin van het leven
Mijn laatste opmerking is dat bij het pleidooi voor langer leven de zin van het leven vanuit Gods Woord in het licht gesteld had moeten worden. Waarom vechten zoveel mensen niet tegen de dood? Waarom kiezen zelfs vele mensen voor de dood boven het leven? Omdat ze het leven niet zinvol vinden. Hoe kunnen mensen weer gemotiveerd worden om ja te zeggen tegen het leven? Dan zijn we er niet met te stellen dat de Bijbel zo aardsgezind is - hetgeen trouwens ook maar een halve waarheid is. Dan moet aangewezen worden hoe ons leven pas zin en doel krijgt in de waarachtige bekering, in een leven tot Gods eer. Vertaal deze kernzaak vrij in eigentijdse woorden, maar laten we er niet omheen draaien. Doelmissers komen pas door genade weer tot hun bestemming. Ze ontvangen eeuwig leven door de geloofskennis van Jezus Christus. Liever langer leven? Liever eeuwig leven! Ik jaag er naar of ik het ook grijpen mocht...
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's