De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Christus’ opstanding onderpand van onze zalige opstanding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus’ opstanding onderpand van onze zalige opstanding

11 minuten leestijd

Het opschrift boven dit artikel stamt uit onze oude Heidelberger. In Zondag 17 wordt gevraagd naar de inhoud van het geloof in de opstanding van Christus. Het antwoord van Ursinus in Olevianus ziet als eerste vrucht van deze overwinning des doods, dat Christus als de Opgestane Levensvorst, de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood verworven heeft, aan Zijn kerk gaat deelachtig maken. Ten tweede ziet de Heidelberger in die opstanding de overwinningskracht openbaar worden, die in de gelovige een nieuw leven oproept. Na dit verband met de 'rechtvaardigmaking' en de 'heiligmaking' komt aan de orde, wat wij vaak 'de heerlijkmaking' noemen.

Leven na dit leven

Pasen heeft naar deze belijdenis vruchten niet alleen in dit leven, maar ook daarna. Deze belijdenis heeft in de laatste tijd hernieuwde aandacht gekregen. U heeft de artikelen van ds. Vos kunnen lezen over dit onderwerp. U heeft ook kennis kunnen nemen van de door prof. Berkhof opgestelde nota: leven en sterven met verwachting, die in de Synode onzer kerk unaniem werd aanvaard.

De uitspraak, dat evenals voor planten en dieren ook voor de mens zou gelden, dat dood dood is, is eigenlijk iets ongehoords uit de mond van een Evangeliedienaar. Wel hebben mensen als prof. A. J. Th. Jonker in de vorige eeuw gesproken over de conditionele onsterfelijkheid. Men bedoelde daarmede, dat alleen degenen, die in den Here stierven, een heerlijk leven bij den Vader en een zalige opstanding te wachten hadden. Maar het oordeel over de ongelovige en onboetvaardige wereld bestond in haar vernietiging. Maar dan dus ook als oordeel. Voor het geloof bleef het uitzicht op het leven.

Het kan vreemd gaan in de kerk. Zo'n 100 a 150 jaar geleden predikte men in de kerk niet meer dan God, deugd en onsterfelijkheid. Daarvan kreeg op allerlei manier de laatste nogal een zwaar accent. Nu — de radicale ontkenning. En dat uit de mond van een van huis uit rechtzinnig predikant! Niet alleen de geloofsbelijdenis van de kerk van alle eeuwen spreekt van haar verwachting aangaande het leven der toekomende eeuw, maar zelfs de godsdienstgeschiedenis van alle vakken laat een diep ingeworteld bewustzijn zien, dat het met de dood niet uit is en zelfs dat aan het mens-zijn verbonden is de verantwoordelijkheid voor hetgeen hij gedaan heeft, al hullen hun voorstellingen zich in een voor ons vaak vreemd kleed.

Wat nu vaag en vreemd leeft in het bewustzijn van de natuurlijke, gevallen mens, wordt met onmiskenbare klaarheid gepredikt in de Schrift. Er is een daarna. Het is de mens gezet eenmaal te sterven en daarna het oordeel. Paulus verlangt ontbonden te worden en met Christus te zijn. Dat is hem verreweg het beste. Het is waar, dat de Oud-Testamentische gelovige hier meer moeite mee had. Het heeft de schijn, alsof de kerk van de oude dag minder klaar het leven na dit leven zag, dan b.v. de Griekse wijsgeer Plato, die een uitgewerkte voorstelling daaromtrent ontwikkelde. Maar vooreerst moet men verschillende uitspraken in het Oude Testament niet over het hoofd zien. En het­ geen de Psalmisten en Profeten daarin uitspraken gaat alle gedachten van de godsdienstgeschiedenis en de wijsbegeerte oneindig ver te boven. En dan — de Oud-Testamentische vromen waren geen wijsgeren, die zich met denkproblemen bezighielden. Maar zij waren realisten, voor wie het voornaamste was, dat God hun God was, dat zij deelden in Zijn gunst, dat Hij Zijn oor neigde tot hun smekingen, hun hun zonde kwijtschold, hun vijanden verdreef en Zijn arm uitstrekte tot hun heil. 
En dan is Israël inderdaad doordrongen van de macht en majesteit van een God, bij Wien het onmogelijke mogelijk is. Die dorre doodsbeenderen levend maakt en uit hun graven doet opkomen (Ezechiël 37).

Lichamelijke opstanding

In Zondag 17 wordt niet alleen gedacht aan een leven na dit leven, maar bij de opstanding wordt wel degelijk gedacht aan die wederopstanding des vlezes, die in Zondag 22 nog eens uitdrukkelijk zal worden beleden. Daar belijdt de gelovige 'dat niet alleen mijn ziel na dit leven van stonden aan tot Christus haar Hoofd zal opgenomen worden, maar dat ook dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijn ziel verenigd, en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal worden'. U weet dat 1 Corinthen 15 het hoofdstuk is, waar deze lichamelijke opstanding in den brede ter sprake komt. Er waren in Corinthe gemeenteleden, die van uit htm oud-heidense, Griekse verleden, wel geloofden in een leven na dit leven, maar die vanwege diezelfde achtergrond niet geloven konden, dat dat stoffelijke lichaam, dat toch maar uit stof was en tot stof wederkeerde, daar nu beslist bij behoorde. In die gedachtengang ontkent men, dat het lichaam wezenlijk behoort tot het mens-zijn. Daarin wordt tekort gedaan aan de schepping, zoals die juist in Genesis ons wordt gepredikt. Tekort gedaan wordt ook aan de omvang der verlossing, die een zo wezenlijk stuk van ons bestaan zou prijsgeven. Bovendien stelt Paulus deze Corinthiërs voor de onontkoombare consequentie, dat, wanneer er geen opstanding der doden is, dan ook Christus Zelf niet is opgewekt. Dan gaat er een streep door al wat de slothoofdstukken van de Evangeliën vertellen, door het getuigenis van allen, mannen en vrouwen, enkelingen en groepen, tot 500 op één maal, die Jezus aanschouwd hebben, met Hem gegeten en gedronken hebben. Zijn woorden gehoord hebben, totdat Hij op de 40ste dag voor de ogen Zijner jongeren heenging. Dan ontbreekt de bekrachtiging van de Rechter op het woord van de Borg: 'het is volbracht!' Dan vervalt niet alleen de heerlijkmaking; maar dan vervalt ook reeds de rechtvaardigmaking. Dan is de Borg nog in de kerker. Dan zijn de poorten nog gegrendeld. Hoe zal dan den gevangenen vrijheid worden uitgeroepen, wanneer hun Borg Zelf nog in het gevangenhuis is? Daarom getuigen alle boeken van het Nieuwe Testament in het bijzonder niet alleen van een voortbestaan na dit leven, maar ook van de lichamelijke opstanding. Daarbij blijven wel vele, vragen omtrent het 'hoe' en 'wanneer' over. Maar het opstandingslichaam zal duidelijk de identiteit vertonen, van de mens, die opgewekt wordt uit de doden. D.W.Z. dat hij het zelf is.

Zalige opstanding

Wij moeten en mogen hier spreken van zalige opstanding. Dat is heel wat meer dan opstanding zonder meer. Voorzover men in deze tijd in de opstanding der doden gelooft, is er bij velen de gedachte, dat de universalitiet (het alomvattende) van het werk van Christus zich tot het gehele menselijke geslacht uitstrekt. Maar hoezeer ons hart de zalige opstanding ook aan ieder medemens zou mogen gunnen, met de Schrift in de hand kunnen we deze opvatting niet overnemen. Er is overal in de Schrift een telkens terugkerende ernstige waarschuwing, dat het bij de wederkomst van Christus uitloopt op de grote scheiding tussen kaf en koren, onkruid en tarwe, kwaden en goeden (in de zin van het Evangelie), tussen hen, die ter rechter- en diegenen, die ter linkerhand gaan — een scheiding, die voor ons in dit leven niet volkomen kenbaar is, maar voor God nu reeds duidelijk aanwezig. Dienovereenkomstig spreekt de Bijbel over een opstanding ten eeuwigen leven, èn een opstanding tot versmaadheden en eeuwige afgrijzing (Dan. 12:2). Zalige opstanding is allerminst een vanzelfsprekende zaak. Wij hebben het oordeel verdiend. Jezus Zelf heeft met grote ernst gewaarschuwd en geroepen Hem te vrezen. Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel (Matth. 10 : 28).

Wanneer wij zien hoe ons geslacht en wij persoonlijk ons vergrepen hebben aan Gods goede schepping, hoe wij ons verzet hebben tegen Zijn gebod en tegen de belofte van Zijn Evangelie, komt veeleer de vraag bij ons op, waarop de triomfantelijke belijdenis kan rusten van de christelijke kerk, zoals zij getuigenis aflegt van haar Verwachting ener zalige opstanding.

Het onderpand

Het opschrift van dit artikel, ontleend aan de belijdenis onzer kerk spreekt daarvan: de opstanding van Christus. We merken hierbij op, dat die stellige verwachting ener zalige opstanding in die belijdenis (Heid. Cat. Zondag 17) niet geïsoleerd en op zichzelf gesteld wordt. Als ik het woord 'heerlijkmaking' mag gebruiken (en dan mag ik denken aan de onvoorstelbaar heerlijke dingen, die ons o.a. in 1 Cor. 15 worden opgesomd: nverderfelijkheid, heerlijkheid, kracht, een geestelijk lichaam, dat het beeld van de tweede Mens, de Here uit de hemel, zal dragen), dan komt vanzelf de vraag, hoe zulk een uitzicht mogelijk is voor een mens, die tot zijn dood toe moet klagen: Ik. ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods. Maar de mens, die alzo klaagt over zijn strijd tussen vlees en geest, is dezelfde, die een paar verzen verder juicht, dat er geen verdoemenis is voor degenen, die in Christus Jezus Zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest (Rom. 8:1). Daar zitten die beide grote vruchten van het werk van de gekruisigde en opgestane Christus in. Die ons in dit leven ten deel vallen. Dat wij nl. de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood ons verworven heeft, deelachtig worden èn dat wij door Zijn kracht worden opgewekt tot een nieuw leven. Die twee mogen niet van elkander worden losgemaakt, zonder te vervallen tot het leggen van een fundament van dode werken, of tot anti-nomianisme. Maar zoals deze twee bijeen horen, zo behoren ook deze drie bijeen: de vrijspraak, het nieuwe leven en de volkomen verlossing. Het eerste is al even wonderlijk als het tweede en als het laatste. Het wonder van de zalige opstanding is dat van de verzoening, de vrijspraak, de vergeving. En het onderpand daarvan ligt alleen in Christus.

En dan ook al weer in de gehele Christus. Want de opstanding is er niet zonder Zijn sterven. Door het bloed des eeuwigen Testaments heeft de God des Vredes de grote Herder der schapen uit de doden wedergebracht (Hebr. 13:20). Als Paulus in Filipp. 2 met forse lijnen het werk der vernedering tekent van Hem, Die Zichzelf vernietigd en vernederd heeft, gehoorzaam tot de dood, ja de dood des kruises, dan verbindt hij daaraan de beschrijving van Zijn uitnemende verhoging met een 'daarom'. 'Daarom heeft God Hem uitermate zeer verhoogd'. De grondslag van de verwachting ener zalige opstanding ligt alleen in Hem, Die alles, alles heeft volbracht; Die dat gedaan heeft niet als de Eenling onder de velen, die in de dood lagen, maar als de Ene vóór de velen, vóór de schapen, als het Hoofd vóór Zijn leden.

Ik denk hierbij aan een beeld van de helaas zo vroeg weggenomen dr. A. A. Koolhaas (mijn catechisanten in Daarle, waar hij mijn voorganger was, brachten het mij over). Hij zei het zo: als iemand van een grote hoogte onderduikt in het water, dan houd je even je hart vast. Maar als je z'n hoofd weer boven ziet komen, dan zeg je: daar is hij, en je maakt je over het lichaam niet meer ongerust. Nu, dat is Pasen: het Hoofd is boven. Zo zeker zal ook het lichaam boven komen. De opstanding van Christus is het onderpand van de wederopstanding des vlezes.

Onze zalige opstanding

Nu staat er nog één klein woordje in het opschrift, dat onmisbaar, maar voor menigeen ook erg moeilijk is. Dat is dat bezittelijk voornaamwoordje 'onze'. Zodra we immers belijden, dat de opstanding algemeen, maar de zalige opstanding niet algemeen is, komt het op ons persoonlijk aan. Want de scheidslijn loopt niet alleen tussen kerk en wereld. Maar zij loopt ook dwars door de kerk.

In de Schrift valt daarom telkens de nadruk op het geloof, dat met Christus verbindt. Jezus getuigt, dat Hij de Opstanding en het Leven is. En Hij vervolgt: ie in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven (Joh. 11 : 25). Die Zijn Woord hoort en gelooft Dengene, Die Hem gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven (Joh. 5 : 24). Maar opdat wij zouden beseffen, hoezeer het oprecht geloof een levenszaak is, spreekt de Schrift niet alleen van 'in Hem geloven' maar ook van 'in Hem zijn' (Rom. 8:1). En dan denken we weer aan het beeld van het Hoofd en het lichaam. Pasen zegt: et Hoofd is boven; en zo zeker zal ook het lichaam boven komen. Wat beslist is, dat wij door een waarachtig geloof Hem worden ingelijfd (daarin zit 'lijf' = lichaam). Daartoe trekt Hij arme, verloren, schuldige zondaren naar Zich toe. Hij vergadert ze door Zijn Woord en Geest. Of dat Johannes is of Simon Zelotes, Maria van Bethanië of de grote zondares, de stokbewaarder of de kamerling, zij worden als zondaren, die vragen: God, wees mij zondaar genadig, gerechtvaardigd in Hem, Die daartoe gestorven en opgewekt is (Rom. 4:25). Zij zijn het, die door Zijn kracht en in Zijn gemeenschap de wet van het tarwegraan beleven, hun leven verliezende en daarin met Hem opstaande tot een nieuw leven. Nu — dan doet God de Here geen half werk. Hij zal Zijn werk voleinden. Het geheim van het geloof in de grote, zalige opstanding, is het geheim van het geloof in de grote vergeving. Rechtvaardiging, heiligmaking en heerlijkmaking zijn in Christus één. Wie in Hem gelooft zal niet beschaamd worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 maart 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Christus’ opstanding onderpand van onze zalige opstanding

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 maart 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's