De beloften van het Evangelie
3
Wanneer men zou menen, dat het kenmerk van een kind van God alleen zou zijn het kennen van ons gemis, van onze zonde, van onze armoede (en die zal gekend worden) en we daarmee onszelf, zonder het openlijk uit te spreken, gerust gaan stellen; wanneer we zouden menen, dat het niet voor ieder nodig is, daarnaast de blijdschap van het Evangelie te kennen, het getuigenis des Geestes: gij zijt verlost. God heeft u welgedaan, — dan is er geen in heilige onrust hijgen naar de verlossing die in Christus Jezus is, omdat men meent dat het zonder die blijdschap, zonder die meer of mindere zekerheid, toch ook wel goed kan zijn. Daarom worstelt men vaak niet om tot die blijdschap, als iets onmisbaars, te komen. Zo komt er een geslacht, dat aan de Wet niet gestorven is en door het Evangelie niet vrijgemaakt. De Heere klaagt: waarom is de gezondheid van Mijn volk niet gerezen? Is er dan geen balsem in Gilead?
Prediking
Zou één der oorzaken, dat er zo weinig geestelijke doorbraak aanschouwd wordt, ook niet de nood der prediking zijn? Nood in deze zin, dat niet meer in volle ernst weerklinkt, op de man af: 'bekeert u en gelooft het Evangelie'. Dat tot bekommerden vanwege hun zonden, niet of te weinig de bijbelse opwekking gericht wordt: gelooft in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden? Wordt Christus niet te weinig voor ogen geschilderd, zoals Paulus het zo kernachtig uitdrukt? Worden de beloften van het Evangelie, als even zovele diamanten, wel voldoende aan de gemeente voorgehouden als waardevolle pleitgronden? Wordt de rijkdom van het Verbond wel voldoende uitgestald, om er jaloers op te maken?
Anderzijds mag gevraagd worden of in de prediking de mens niet te veel buiten schot blijft, of er wel met klem en kracht op zijn verantwoordelijkheid gewezen wordt. Beluisteren we soms niet al te weinig de ernstige vermaningen tot bekering en tot de aanneming van de beloften van het Evangelie, zoals b.v. een Erskine deed horen? In één van z'n preken spreekt hij zijn gemeente als volgt aan:
Laat mij dit zeggen, wanneer gij Christus niet omhelzen en aannemen wilt, dat ik voor geen 10.000 werelden in uw plaats zou willen staan. Indien gij Christus niet omhelzen en Hem tot uw deel wilt aannemen, dan zullen de stenen uit de muur van dit huis tegen u getuigen, dat gij genodigd zijt om Hem aan te nemen, doch gij hebt niet gewild. Daarom, o mens, wie gij zijt, Christus staat aan uw deur, aan de uwe in het bijzonder, juist gij wordt geroepen in de naam van de Zoon Gods'. En Andrew Gray, zegt: 'Daarom, in wat staat gij ook zijt, neemt een belofte, eigent u die toe als aan u gedaan door de waarachtige God. Stelt die de Heere voor en maant Hem ootmoedig en in Jezus Christus vrijmoedig, op de vervulling van deze Zijn belofte. En houdt dan die belofte in 't oog en werkt daarmede. Laat ze uw sterkte zijn in de strijd, wetende dat het een belofte is, die gij zeker zult verkrijgen’.
Gray zegt ook zo leerrijk en vertroostend: 'Het is een verkeerde opvatting, wanneer men de beloften niet gelooft, omdat men meent de vereisten te missen, die aan de beloften verbonden zijn en in het bijzonder aan de belofte, dat men Christus mag aangrijpen. Nergens is een grafsteen, waarop geschreven staat: ziet, hier ligt een mens, die tot Christus kwam om Hem te omhelzen en die Hij niet wilde ontvangen'.
Wilhelmus a Brakel zegt: 'God roept allen en een ieder, die onder de bediening des Evangelies leeft'. Dit dient wel opgemerkt te worden, zo zegt hij, opdat men vrijmoedigheid hebbe om Christus aan te nemen.
’Wanneer gij oprecht tot Christus komt' zegt Gray nog ergens, 'dan is dat een bewijs dat gij vermoeid en belast zijt en dezulke zal Hij rust geven’.
Aanbieding
Telkens komen we, vooral bij de Schotse schrijvers en daarin zijn ze zo schriftuurlijk, de gulle aanbieding tegen en de aanbieding van de Zaligmaker van zonden, zoals Hij van Godswege in de beloften van het Evangelie ons nabij wordt gebracht. Iemand heeft eens opgemerkt, dat het aantrekkelijk is, dat zij het Evangelie zo ongestoord laten uitspreken. Tegenwoordig hebben we vaak de neiging met onze theologie zulk een gulle verkondiging in de rede te vallen, met verwijzing naar allerlei achtergronden, die samenhangen met verkiezing en wede: rgeboorte. En bij de nodiging: 'wie wil, die kome', onmiddellijk de opmerking te voegen, dat toch immers niemand wil. De nodiging komt vaak niet voluit tot haar recht. Het ongeloof wordt onwillekeurig bijna als een normale (soms bijna prijzenswaardige) situatie aanvaard, méér dan dat het als een schuldige verwerping van de aangeboden Zoon des Vaders wordt gedoodverfd.
De nood van het geestelijke leven houdt verband met de nood der prediking. Wanneer aan de Wetsprediking de gulle aanbieding van de beloften van het Evangelie ontbreekt, dan komt er een magerheid en schraalheid over het geestelijke leven te liggen, dan gaat de blijdschap des geloofs ontbreken, dan komt het meestal niet verder dan tot het zijn van een begerig mens. Maar waar blijft dan het vervolg, zoals Gods Woord zegt: hebbende het begerig gemaakt, verrijkt Gij het grotelijks! God wil de mens rijk maken in Christus. Want in Hem is een rijkdom van genade, van goedertierendheid, van heerlijkheid, van wijsheid. God wil geestelijke wasdom. De groei van zuigeling tot kind, van kind tot jongeling en man. Wanneer wij minder worden en Christus gaat wassen, dan krijgt Christus een gestalte in ons hart en kunnen we het bij onze armoede niet meer uithouden. Dat was de rijkdom van Paulus en is de rijkdom van Gods gemeente, dat ze bij het doorleven van het 'ik ellendig mens', mogen getuigen 'ik dank God, door Jezus Christus, Die mijn Verlosser is’.
Worsteling
Om de rijkdom van Gods gemeente worstelt ieder recht geaard prediker, worstelt ieder oprecht gemaakte ziel voor zichzelf. Hoor hoe Paulus van die worsteling getuigt: 'Want ik wil, dat gij weet, hoe grote strijd ik voor u heb, opdat uw harten vertroost mogen worden en zij samengevoegd zijn in de liefde en dat tot alle rijkdom der volle verzekerdheid des verstands, tot kennis der verborgenheid van God en de Vader en van Christus, in Dewelke alle schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn. Gelijk gij dan Christus Jezus den Heere aangenomen hebt, wandelt alzo in Hem, geworteld en opgebouwd in Hem en bevestigd in het geloof, gelijkerwijs gij geleerd zijt, overvloedig zijnde in hetzelve met dankzegging’.
Nog eenmaal verwijzen we naar vraag en antwoord 22 van de Catechismus. De vraag: wat is dan een christen nodig te geloven? En het antwoord: al wat ons in het Evangelie beloofd wordt.
Er mag geen half geloof gepredikt worden en een mens heeft aan een half geloof niet voldoende. Een half geloof is die naam eigenlijk niet waardig. Waar Gods Geest werkt, daar komt Hij Christus te verheerlijken, Die in de beloften aangeboden wordt als een volkomen Zaligmaker voor al onze zonden. En in het hart werkt Hij het geloof, dat geloof dat onmisbaar is, dat gelooft al wat ons in het Evangelie beloofd wordt.
En de kerk zingt er van:
Zo ik niet had geloofd...
’(s-Gravenhage)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 april 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 april 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's