Jacobus Hollebekius en zijn ’Geestelycke Krijghsman’ (slot)
Minder bekende oude schrijvers
De titelplaat
Het is altijd een attractie apart titelplaten te bekijken in boeken uit de 16e, de 17e en de 18e eeuw. Daaronder bevinden zich juweeltjes van prentkunst. Zij zijn vol symboliek. Wie daar een fraaie beschrijving van wil lezen kan ik aanbevelen het rijk geïllustreerde boek van E. de Jongh: Zinne-en minnebeelden in de schilderkunst van de zeventiende eeuw (Openbaar Kunstbezit, 1967).
In Hollebekius’ boek ziet men, zoals wel te verwachten valt, op de titelplaat een krijgsman afgebeeld. Een typisch zeventiende-eeuwse krijgsman; hij zou zo uit het leger van de Staten-Generaal kunnen weggelopen zijn. Hoog boven zijn hoofd zweeft een groot zwaard. Het rust in een hand die voorzien is van een ijzeren handschoen. Het hoofd is beschermd door een forse helm. De mantel die losjes om het lijf hangt bedekt een nauwsluitend harnas; dijen, knieën en benen zijn beschermd door schilden. In de linkerhand rust een groot schild (waarop de titel van het boek staat). Drie figuren liggen op de grond, waarvan de een wel de gulzigheid zal verbeelden, want hij geeft over. De ijzeren voet van de krijgsman rust op de borst van een fraai uitgedoste jonge vrouw, die de wereldbol op haar hoofd heeft en dus de wereld verbeeldt. Daartussen in ligt een mansfiguur, misschien de duivel. Aan de andere kant van het schild zien wij in het halfdonker nog een figuur, die wel de goddeloze zal moeten verbeelden want een hele reeks van pijlen hebben hem doorboord.
De wapenrusting
Reeds het bovenstaande geeft een indruk van de wapenrusting waarmee een soldaat in de tijd van Hollebekius en min of meer ook in de tijd van Paulus was voorzien. Het is een wapenrusting die door elk christen moet worden aangedaan, wil hij toegerust zijn tot de strijd tegen zijn geestelijke vijanden. Elk onderdeel ervan heeft een geestelijke betekenis, duidt op een of andere geestelijke gave Gods. Maar waar Hollebekius allereerst nadruk op legt is dat door Paulus wapenen worden genoemd die allen de krijgsman van voren beschermen en minder van achteren. Een geestelijke krijgsman zal er zorg voor moeten dragen dat hij immer zijn vijanden vóór zich heeft, nooit achter zich krijgt. Dat betekent onder andere, dat hij moedig zal moeten zijn. Hij mag niet vluchten; daarmee zou hij zijn rug bloot geven en groot gevaar lopen. Om zijns levenswil zal een christen een aanvaller moeten zijn, mag hij geen wegloper zijn. Een ander aspect van de zaak is volgens Hollebekius dat de krijgsman zoals Paulus hem voorstelt in Efeze 6, gewapend is van de top tot de teen. Op zijn hoofd rust een helm en aan zijn voeten heeft hij schoenen ofwel laarzen, met ijzeren beenkappen. Het ene wapen was verbonden met het andere, het ene ondersteunde het andere. Er is in de geestelijke gaven Gods een onderlinge verbinding, de ene gave Gods kan niet zonder de andere. Als schakels in een keten zijn zij aan elkaar verbonden. Het geloof kan niet zonder de hoop en omgekeerd; de heiligheid des levens kan niet zonder de lijdzaamheid en de dapperheid kan niet zonder de voorzichtigheid. De héle wapenrusting Gods zal door de christen moeten worden aangedaan. Niet voor niets heeft de apostel Paulus dat in de pericoop tot tweemaal toe gezegd (vs. 11 en vs. 13). Dat was geen zinloze herhaling maar ten hoogste nodig, er is voor de christen een levensbelang mee gemoeid.
De onderdelen van de wapenrusting Elk deel van de wapenrusting Gods is door Hollebekius stuk voor stuk behandeld. Te beginnen bij de gordel. Zij waren breed en sterk en met ijzeren en koperen platen beslagen. Paulus' spreekt over de gordel der waarheid, het woord 'waarheid' vat Hollebekius op in de zin van oprechtheid. Treffend schetst hij hoe de oprechtheid het criterium is waarnaar God de mens zal oordelen. Hetgeen de gelovige onderscheidt van de geveinsde is zijn oprechtheid. Ook de gelovigen hebben hun zonden en gebreken, toch behagen zij God, omdat zij oprecht zijn, namelijk in hun afkeer van de zonden en in hun vertrouwen op de Heere Jezus Christus. Met hun oprechtheid staan zij sterk tegen de aanvallen van satan. Nu eens met dwaalleer dan weer met zonde en soms ook met bedrog probeert hij de gelovigen ten val te brengen, maar als zij maar volharden in hun oprechtheid zullen deze aanvallen van satan hem niets helpen.
Het tweede wapen dat genoemd wordt is het borstwapen der gerechtigheid. Onder 'gerechtigheid' verstaat Hollebekius hier de heiligheid. Dit wapen beschermt hart en longen, kortom alle edele delen van het lichaam. De zonde wil de mens wonden, kwetsen, doden, maar door heiligheid van hart en leven gaan de gelovigen de zonde hierin tegen. Gods kinderen hebben een heilig besluit genomen, namelijk zich niet door de zonde te laten overheersen. Op allerlei manieren probeert satan ze van dit wapen te beroven; bijvoorbeeld door ze te verleiden tot zorgeloosheid of tot eigengerechtigheid. Hij weet hoeveel aan dit wapen gelegen is. Het komt er dan ook op aan er zorgvuldig op toe te zien. Geloof en heiligheid kunnen niet van elkaar worden gescheiden. God zelf heeft ze samengevoegd. Wij worden wel niet zalig om onze goede werken maar evenmin zónder goede werken.
Het derde wapen zijn de schoenen of laarzen van de bereidheid van het evangelie. Hollebekius wil hieronder verstaan hebben de lijdzaamheid. Een christen moet met lijdzaamheid lopen de loopbaan die hem voorgesteld is, zo alleen kan hij de vrede van het evangelie genieten. Dit is een weg door vele gevaren heen, vele verleidingen en verdrukkingen. Abraham ging deze weg toen hij uit Ur naar Kanaan trok en Mozes toen hij wegvluchtte van het hof; maar ook de christelijke martelaren gingen deze weg. Laten christenen boven alles een voorbeeld nemen aan de Heere Jezus Christus, aan zijn lijdzaamheid. Steunend op de beloften van het evangelie moeten zij gaan achter Hem aan, in lijdzaamheid.
Het vierde wapen is het schuld des geloofs. Naar zijn wezen is dit geloof zekerheid, het steunt op de onwrikbare beloften Gods. Toch wil dat niet zeggen dat de christen altijd even verzekerd leeft. Dan is er echter de troost dat ook een klein geloof toch een waar geloof is. Bij al de vurige pijlen die door de boze op de gelovigen worden afgeschoten komt het er wel heel in het bijzonder aan dat door hen het schild des geloofs gebruikt wordt. Dat de pijlen van den boze vurig worden genoemd wil zeggen dat zij vergiftig zijn; het schild des geloofs blust ze echter uit. Het vijfde wapen is de helm der zaligheid. Daarmee is de christelijke hoop aangeduid (vgl. 1 Thess. 5:8). Breed zet Hollebekius uiteen het verschil tussen geloof en hoop. Het geloof is omvattender dan de hoop, want het geloof richt zich op het tegenwoordige èn het toekomende terwijl de hoop zich alleen richt op het toekomende. Anderzijds, zij ondersteunen elkaar. Het geloof is de moeder van de hoop, die dus haar dochter is. Maar dat betekent niet dat de moeder zonder deze dochter kan; de dochter voedt en onderhoudt de moeder. In veel komen geloof en hoop overeen, niettemin het geloof blijft de eerste.
Het zesde wapen is het zwaard des Geestes, hetwel is Gods Woord. Dit is een echt aanvalswapen. Wie het recht gebruikt vreest geen vijand, men kan zich er geducht mee weren, gelijk ook de Heere Jezus Christus deed, denkt maar aan zijn strijd met de duivel in de woestijn. Helaas gebruiken de mensen dit zwaard ook menigmaal geheel verkeerd. Bijvoorbeeld wanneer men met het evangelie zorgeloze mensen troost of, omgekeerd, wanneer men met de wet verslagen zondaren te lijf gaat. Men doet dan met de verslagenen wat men met de zorgelozen zou moeten doen en omgekeerd.
Al deze wapenen moeten worden aangenomen, zo staat het immers letterlijk in de pericoop! Hollebekius ontveinst zich niet dat velen daar in hun leven nooit aan toe komen. De redenen daarvoor zegt hij kunnen allerlei zijn, denkt aan eigengerechtigheid, zorgeloosheid, maar soms ook wel aan de mening: God moet het doen, ik zelf kan het niet. In dat laatste schuilt waarheid, inzoverre dat inderdaad het aandoen van de wapenrusting Gods werk is. Maar Hollebekius laat daarmee deze mens toch niet met rust. Hij stelt hem voor ogen hoe God werkt door de middelen en aan die middelen zijn belofte heeft verbonden. In ons werk, zegt hij, doet God zijn werk! In de verkiezing van zijn volk heeft Hij opgenomen het gebruik dat door hen gemaakt zal worden van de middelen. Zo is er dus allerminst reden tot luiheid en gemakzucht, maar evenmin tot wanhoop. Er is de gewisse belofte van God dat wie doet wat Hij vraagt en zich tot Hem wendt om hulp, zijn genade en kracht ervaren zal.
Tot slot, er is bij de al genoemde vijf wapenen in feite nog een zesde, te weten dat van het gebed, waarmee Paulus zijn pericoop over de geestelijke wapenrusting heeft beëindigd. Nog iets over dit zesde wapen.
Het gebed
Het gebed wordt door Hollebekius genoemd een trompet. In oorlogstijd is een trompet een niet onbelangrijk wapen. Men verzamelt met het blazen van de trompet alle strijdkrachten en vuurt ze ermee aan tot meer moed en dapperheid. Christenen hebben dat in hun strijd ook wel nodig. Er is het persoonlijk gebed tot God, er is ook het gezamenlijk gebed, te weten in de diensten in Gods huis, er is ook de gedurige voorbede voor elkaar.
De kracht van het gebed is gelegen in twee dingen, namelijk in Gods belofte en in Gods gebod. Het gebed is door God bevolen, het is zijn gebod. Als zodanig kan het niet anders dan Hem welbehagelijk zijn. Bovendien, Hij heeft er zijn beloften aan verbonden. Ons gebed is als een bode die er door ons op uitgezonden wordt, door lucht en wolken heendringt, en dan voor de troon van de Koning der koningen onze wensen en verlangens kenbaar maakt. Of om een ander beeld te noemen dat Hollebekius gebruikt, het gebed der christenen is de sleutel waarmee wij Gods schatkameren openen, waaruit wij dan alles ontvangen wat voor dit en het toekomende leven nodig is.
Ongetwijfeld zijn er ook onverhoorde gebeden, maar dat geldt alleen voor hen die kwalijk bidden, dat wil zeggen vragen wat zij straks in zonden zullen doorbrengen. Er zal een bidden moeten zijn neiar Gods wil, met de begeerte het ontvangene te besteden tot zijn eer en dienst.
Van het ware gebed gaat een grote kracht uit. Allerlei voorbeelden uit de Schrift brengt Hollebekius ter sprake om dat aan te tonen, onder andere het gebed van Daniël in de leeuwenkuil, en dat van Elia waarop hij door vurige paarden en wagens naar de hemel gevoerd werd.
Men moet niet alleen voor zichzelf bidden maar ook voor anderen. Heeft niet de Heere Jezus zelf zijn discipelen geleerd te bidden: Onze Vader ... en niet: Mijn Vader ... Gebeden die samenlopen vormen een sterke kabel, waarmee aan de hemel getrokken wordt. In het bijzonder moet in het gebed gedacht worden aan de dienaren des Woords. Veel hangt er af van hun dienst en van de vrijmoedigheid waarmee zij spreken. Laten gemeenteleden niet in gebreke blijven hen te gedenken voor de troon der genade.
Ieder christen wordt door Hollebekius opgewekt de dag te beginnen met gebed en hem daar ook mee te eindigen. Mocht men 's avonds wat te slaperig zijn voor het gebed dan is zijn advies eerst een stukje te wandelen of op andere wijze zich te verkwikken en daarmee, zegt hij, te doen als een haan die voor hij gaat kraaien eerst zijn vleugels uitslaat en zijn veren schudt.
Geheel in de geest van het bovenstaande eindigt het boek. Er is namelijk achterin opgenomen een Gebed dat door de schrijver uit het Engels vertaald werd. Al met al een mooi en goed boek, behorend tot dat soort dat nooit veroudert, omdat het vertolking is van dat evangelie dat van geslacht op geslacht hetzelfde en ook altijd nieuw blijft.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 april 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 april 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's