MEDITATIE
Verheffende gerechtigheid
Gerechtigheid verhoogt een volk, maar de zonde is een schandvlek der natiën. Spreuken 14 vs. 34.
De waarheid van dit Schriftwoord dringe zich in al haar ernst aan ons op, nu wij in deze weken, waarin wij het bitter lijden des Heeren Jezus Christus hebben te gedenken, ook geroepen worden om het lijden der Zijnen en hunne smarten in den gebede voor den troon der genade neder te leggen.
Immers van degenen, die kermend zich krommen onder den geesel der Sovjet-Regeering in Rusland, behooren zij ons wel 't meest ter harte te gaan.
Voorbidding is priesterwerk ; moet gedragen worden door priesterlijke liefde ! Die is er alleen, als wij onder den Eenigen Hoogepriester Christus Jezus, d.w.z. in Zijn gemeenschap, leerden leven.
Hij bad : „Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den booze".
Bidden wij, als Zijn gemeente, met woorden als deze (die voorkomen in „Gebed voor allen nood der Christenheid") : „Voorts bidden wij U voor al onze medebroeders, die onder de machten der duisternis vervolging lijden. Wil hen met Uwen Heiligen Geest vertroosten en genadig daar uit verlossen ; laat niet toe, dat Uwe Christenheid ganschelijk verwoest en de gedachtenis Uws Naams op aarde uitgeroeid worde, opdat niet de vijanden Uwer Waarheid zich beroemen tot Uwe oneer en lastering. Maar, indien het Uw goddelijke wil is, dat de gevangene Christenen met hunnen dood der Waarheid getuigenis geven en Uwen Naam prijzen, zoo geef hun troost in hun lijden, dat zij zulks van Uwe Vaderlijke hand aannemen en daarin. Uwen wil volgende, volstandig blijven, hetzij in leven of in sterven, tot Uwe eer, tot stichting Uwer gemeente en tot hunne zaligheid".
Neen ! Wij gaan u thans niet herhalen, wat gij ook in de kolommen van dit blad hebt kunnen lezen. Hoe roerend, hoe hartverscheurend dit alles ook is.
Groen van Prinsterer zal in zijn dagen er wel om uitgelachen zijn, en hoezeer blijkt nu de vrees gewettigd, die ge uitgesproken vindt in een woord als dit : „dat een verlichting zonder hooger licht de mogelijkheid — neen : de waarschijnlijkheid — neen de onvermijdelijkheid van nieuwe uitbarstingen voorbereidt, met tooneelen van verwarring, plundering en moord, bij wier tragischen afloop de geschiedenis der Fransche revolutie bijkans als een liefelijke idylle zal worden beschouwd — !"
Hier ziet ge Openb. 13 vervuld !
„Een beest, dat zijnen mond opent tot lastering tegen God, om Zijnen Naam te lasteren, en Zijnen tabernakel, en die in den hemel wonen. En hetzelve werd macht gegeven, om den heiligen krijg aan te doen ". En verder: „dat allen, die het beeld van het beest niet zouden aanbidden, gedood zouden worden" ; terwijl „niemand mag koopen of verkoopen, dan die het merkteeken van het beest uit den afgrond aan rechterhand of voorhoofd heeft !"
Wat is het anders, als aan predikanten b.v. broodkaarten geweigerd worden ? ! Schrikkelijk juist is dit gezegde : men wil een hemel — men maakt een hel op aarde !
Wat zou een hemel zonder God ook anders kunnen zijn ?
En toch, zoo verwacht men heil !
In de vertreding van 's Heeren ordinantiën.
Ook in ons land menigeen !
Naast en bij allerlei anarchistische propaganda, wordt dat openlijk gepredikt ! En dat kan in ons land schijnbaar ongestraft en ongehinderd !
Zoo verwacht men dageraad !
Noemt de Vereeniging van Godloochenaars zich niet met dien naam ?
Nog altijd blijft echter Jesaja's strenge woord van toepassing : ' „Tot de Wet en tot de getuigenis ! Zoo zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben".
Bidden wij, dat de Heere der verblinden oogen opene ! Dat die genade den Russischen martelaren geschonken worde in deze lijdensweken : dat ook zij niet alleen den bitteren beker der beproeving uit Gods Vaderhand leeren aanvaarden, doch daarnevens als de Heere Jezus voor hun beulen mogen bidden : „Vader, vergeef het hun ! want zij weten niet wat zij doen !"
Doch met kracht klinkt uit dit alles ons Jeremia's woord tegen : „O, land, land, land ! Hoor des Heeren Woord !" Immers : „Gerechtigheid verhoogt een volk, maar de zonde is een schandvlek der natiën".
Precies als in het leven van den enkelen mensch. Sprak God niet tot Kaïn: Is er niet, indien gij weldoet, verhooging ? En zoo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur".
Door het woord van onzen tekst wordt het leven van een volk, het welzijn van een natie aan eenzelfden regel gebonden. Dat verwondert ons niet, als we bedenken dat de (Heilige Schrift ons een volk niet als een aantal los naast elkander staande menschen, doch als één organisch geheel voorstelt.
Gerechtigheid verhoogt, wijl zonde schande is — schending van het beeld Gods, waarvan de mensch eens drager werd !
De zonde is immers de ongerechtigheid ; zij verlaagt dengene, die haar als slaaf dient!
Verlaagt! Want werd de mensch niet geroepen tot vrijheid — niet tot losbandigheid, want dat is in wezen juist slavernij — maar tot de vrijheid van het kindschap Gods?
Verlaagt! Gij ziet het aan dengene, die speelbal zijner lusten werd — aan den losbandige — aan den dronkaard ! Hoewel het ook voor den fatsoenlijken zondaar geldt — aan zulke voorbeelden ziet ge het: zonde vernedert — ontmenscht!
Zoo ook in het volksleven ! Een schandvlek der natiën !
Denk maar aan, de z.g.n. volkszonden, die het volkspeil doen dalen. En dan denken wij natuurlijk allen weer aan de Russische gruwelen ! Die uitgietingen van ongerechtigheid ! Hoe als gevolg daarvan ook de welvaart daalt! Geen wonder! Alle geestelijke en zedelijke waarden en maatstaven, door God gegeven en ingesteld, worden daar bewust vertreden ; omgekeerd !
God-loosheid is goddeloosheid !
Was het maar waar, dat nu zoowat alles, wat niet communist is en als zoodanig protesteert, één was !
Dat zou alleen zoo zijn, als die allen eendrachtelijk zich stelden onder Spreuken 14 vers 34. Onder het Woord — het gezag — de Souvereiniteit Gods !
Want alle afwijken van Zijn Woord is in beginsel revolutie ! Ongerechtigheid ! Ook al belijdt men het bestaan Gods nog wel en verheft de deugd hemelhoog !
Want, mijne vrienden, dat woord deugd wordt nog al eens vaak op gansch andere wijze gebezigd, dan in de Schrift, want daar is het gelijk aan gerechtigheid.
Dat hebben wij te danken aan het z.g.n. rationalisme, d.i. die geestesrichting, die het licht van Gods Woord wilde dooven om er het bedriegelijk schijnsel der menschelijke rede voor in de plaats te stellen.
Het zoogenaamde „gezonde verstand".
Dat is de tijd der „verlichting", die niet weten wil van een verduisterd verstand I Verduisterd vanwege de zonde !
Neen ! En de geloofsinhoud van toen is kort en slap saam te vatten in dit drietal woorden : „God — deugd — en onsterfelijkheid".
Dat is 't tijdperk van den braven mensch, de onsterfelijk deugdzame, die met de woorden van het allesbehalve Evangelische Gezang no. 53 jubelt : (wijze Psalm 36 en 68 11):
»Mijn God ! wat ooit in mij verdoov' » Dat ik altijd aan U geloov', Aan deugd en eeuwig leven ; Dan zal 't gevoel van mijn waardij, Hoe hobb'lig hier mijn pad ook zij, Mijn boezem nooit begeven«, enz. "
En dat is nu juist wél noodig : dat wij „'t gevoel van onze waardij" verliezen, opdat de tollenaarsgestalte geboren en de tollenaarsbede geslaakt zal worden ! .
Maar neen ! De rationalist (en dat wil er van nature bij ons zoo gaarne en gemakkelijk in) — deze gelooft aan (niet in) God, en in zichzelven
Dan wordt Jezus van Nazareth de groote Zedemeester, dien men niet noodig heeft of begeert als „leeraar der Gerechtigheid, die voor God kan bestaan", die dus als de Eenige Hoogepriester die gerechtigheid moet aanbrengen !
Dan is Spreuken 14 vers 34 ook te diep ! Immers als de zonde niet in al haar verschrikking — als voor den mensch onoverwinnelijk — gekend wordt, ook in 't volksleven, dan zal de waarachtige gerechtigheid nimmer als bron van volkskracht gezocht worden bij Hem, in Wien alle gerechtigheid is — voor enkeling én gemeenschap beide ! Onder de bestraling van de Zon der Gerechtigheid !
Want wat is „gerechtigheid" ?
Wat anders dan de rechte verhouding tot God ? Overeenstemming met Zijn heiligen wil en wet ?
In Adam stond de mensch —de menschheid eens daarin — ware het zoo gebleven, gerechtigheid zou het hoogste goed geweest en gebleven zijn, in zalige gemeenschap met den Heiligen God, van Wien de psalmist (Psalm 119 vers 42) zingt : „Uwe gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uwe wet is de waarheid"
Doch neen ! De keuze des menschen richtte zich op de ongerechtigheid, zoodat in deze bedeeling geen menschheid in gerechtigheid tot eere Gods en eigen zaligheid zich ontplooien zou — omstraald en doorschenen door het licht van Zijn vriendelijk aangezicht.
Nu werd het een wereld, die in 't booze ligt — en als de Heere Zijner handen werk had losgelaten —, 't zou één ongeremde zonde-ontbinding — 't zou al lang een hel geweest zijn.
Maar neen ! God gunt den Satan geen rustig bezit. In de moederbelofte (Gen. 3 vers 15) wordt den duivel den oorlog verklaard.
Strijd ! Waartusschen ? Tusschen iets goeds, dat in den mensch overgebleven, en het kwade, dat er bij gekomen is ?
Neen ! Strijd tusschen het beginsel der wedergeboorte van Boven èn de roeringen van beneden, uit den afgrond.
Strijd ! Omdat de Heere wilde, dat er toch — ondanks alles — eens een menschheid onder een nieuwen hemel op een nieuwe aarde wonen zou — een aarde, waar weer gerechtigheid heerschen kon.
Dat zal zijn in „de toekomende eeuw",
doch in deze bedeeling wordt dit voorbereid. „Ziet, Ik schep nieuwe hemelen en eene nieuwe aarde".
In deze bedeeling, waarin het recht struikelt op de straten — waarin de natuurlijke Godskennis in ongerechtigheid wordt terneder gedrukt (Rom. 1) — is het menschdom geworpen in dien strijd op leven en dood — den strijd tusschen gerechtigheid en zonde.
Gerechtigheid, die weer geopenbaard is, voorbereidend onder Israël — ten volle in de volheid des tijds, door de Zonne der Gerechtigheid — de Opgang uit de Hoogte, opdat onder Zijne vleugelen er genezing zijn zoude — genezing, licht en leven beide voor enkelen en de volkeren.
De eisch is dus : Wandelt in dat licht ! Laat het u uw onreinheid ter genezing toonen ! Wil de mensch dat nu ?
Joh. 1 vers 5 leert ons dat wel anders : „de duisternis heeft hetzelve niet begrepen" — dat kan ook dit beduiden : heeft het niet kunnen aangrijpen, om het in zijn haat in duisternis te doen verkeeren !
Onwil ! Zoo ook, als de eischen van de Zon der 'Gerechtigheid aan het volk al geheel worden voorgesteld.
Is het niet gevaarlijk? Komt er geen strijd ? Zal de volkseenheid en daardoor de volkskracht geen schade lijden ?
Volkskracht en volksverhooging liggen nimmer in beginselverzakende eenheid. Ook in het volksleven moet de strijd zijn van „vleesch tegen Geest" — die strijd, die er altijd op deze zondige wereld zal zijn als er eenerzijds is een luisteren naar 's Meeren geboden.
Als wij als personen door de werking des Heiligen Geestes leeren verstaan wat zonde en gerechtigheid is, dan is dat doordat óns geweten gewekt wordt om der wet Gods getuigenis te geven, dat die wet goed is, en wij verkeerd !
En dan werkt het geweten beschuldigend, waarschuwend, wederhoudend.
Zoo moet het ook in een natie. Ook in 't volksleven moet een geweten zijn — de volksconsciëntie. Ook dit gezamenlijk geweten (om het zoo te noemen) dwaalt van nature.
Totdat Gods licht er over opgaat !
Wanneer? Als de Kerk van Christus is als een stad op een berg en een licht op de kandelaar !
En als haar prediking dan beslag legt op het volk als volk.
Als de zonde als schande wordt gevoeld. Als er zoo een gezonde publieke meening gevormd wordt.
Daarin is een machtige zegen gelegen, die menigeen van kwaad weerhouden moet.
Zoo was het als in Israël den overtreder werd verweten : „Alzoo doet men niet in Israël".
Daarin ligt volkskracht en dus volksverhooging.
Meer dan in schatten gouds.
Meer dan in legers en vloten.
Meer dan in alle andere middelen ter versterking.
Gerechtigheid verhoogt een.volk ; gerechtigheid, d.i. dus het leven volgens den eisch des Woords.
Door de leiding des H. Geestes !
Bewijst de geschiedenis niet, dat juist die volkeren krachtig waren, in welker midden dit besef leefde ? Onder andere ook ons Nederland ? Helaas in 't verleden!
Het tweede deel van onzen tekst bewijst de juistheid van het eerste : zonde is ook in het volksleven de ontbinding des doods.
Ziet het in het land, waar ernst wordt gemaakt met klassenstrijd en klassenhaat !
Waar 't onmogelijke wordt nagestreefd : om het religie-zaad uit het menschenhart weg te bannen !
Moet de mensch dan niet ergens voor knielen ? Zeker, als men het niet meer doet voor den levenden God, dan voor den dooden revolutionair.
Lenin wordt als een halfgod geëerd !!
Ziet, hoe daar alles onderstboven moet ; hoe alles moet worden verwoest ! Zonde, welk een schandvlek zijt gij !
Het gezin, de cel der maatschappij, moet weg!
Het huwelijk een tijdelijk contract.
Het wordt verlaagd tot een minder dan dierlijke verhouding.
Natuurlijk! Zijn dat geen ordeningen des Heeren ? Weg er mee !
De opvoeding — zoo daar althans nog van gesproken kan worden — die dient nergens anders toe dan de kinderziel in kiem te verpesten en te vermoorden !
Gij hebt het eenigen tijd geleden reeds gelezen ? Hoe millioenen kinderen als ongedierte langs de straten zwerven ? Zoo gij zelf kinderen hebt vooral, breekt u dan 't hart niet schier bij het hooren van zooveel gruwel ?
.De rustdag is afgeschaft — ook hier een andere orde ingevoerd !
Maar ook dat moet mislukken !
Die in den hemel zit, belacht dezen haat.
„Ontziet Mijn toorn, verdoolde stervelingen ! Gij zult vergeefs mijn rijksbestel weerstreven". (Psalm 2).
De eenige lichtzijde is, dat dit alles bij menigeen uit dien poel van ongerechtigheid den waarachtigen honger en dorst naar de reine gerechtigheid Christi zal wekken !
Dat de vijand (als altijd) juist het omgekeerde zal bereiken van zijn woeden : dat martelarenbloed zaad der Kerk zal blijken.
Maar zoo dreigt een groot volk ten onder te gaan !
„Wie God verlaat "
Maar, mijne vrienden, " dat doet men ginds niet alleen ! Dat doet men overal, waar de souvereiniteit Gods niet geëerbiedigd wordt. Waar het vragen naar de gerechtigheid Gods plaats maakte voor het eischen van „de rechten van den mensch". Want dat is het revolutiebeginsel. En de schrikkelijkste uitbrakingen van ongerechtigheid, die daarvan het gevolg zijn, worden soms in kiem gezaaid door o ! zulke gematigde lieden en partijen !
Alle afwijken van het Woord Gods is revolutie — zelfs de vrome eigengerechtigheid !
Alle vrijheid is verkeerd, die zich niet bindt aan de Wet Gods !
Ieder is een gebondene, die niet door den Zoon is vrijgemaakt!
Gerechtigheid verhoogt een volk!
Dat er ook in ons volk nog een kern moge gevonden worden, die naar den eisch Gods eendrachtig waakt en bidt — bidt om genezing van ons volk als volk.
Kan dat nog ? Bij God wel !
Dat de Heere Zijn Kerk daartoe als een middel moge gebruiken !
Hij doe haar opwaken ! Want de gevaren zijn niet denkbeeldig.
O, als de Kerk eigen levensbeginsel niet zoo schromelijk verzaakt had, hoe zou zij in vorige eeuw veel kwaads verhoed.kunnen hebben !
Is het reeds te laat ? Gode is 't bekend. Hij make Zijn Kerk een „pilaar en vastigheid der waarheid" — om predikster der gerechtigheid te zijn — van eeuwige gerechtigheid in het bloed des Kruises van burgerlijke en sociale gerechtigheid als eisch des Woords. Als een predikster der eischen Gods dat, om één voorbeeld te noemen, de Overheid het zwaard niet mag laten rusten in de scheede, doch het gruwelijk kwaad als zonde heeft te straffen.
Opdat op alle terrein het woelen en werken van den vorst der duisternis bestreden worde, — de uitkomst aan Hem overlatend, die Zijn Rijk doet komen en nochtans wil, dat Zijn Kerk met heilig verlangen bidt : „Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde".
W.
KL.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1930
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1930
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's