Stichtelijke overdenking.
Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijnen Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen. — Zach. 4:6b
De Heere bemoedigt Zijn Volk.
Och dat ik... zag -! Och moch ik ... de vrije gunst - ! Och werd ik derwaarts weergeleid —!
Dat zuchten, dat klagen, het is u toch niet onbekend, lezer ? Ge hebt het toch wel mede geklaagd? Of ge doet het wellicht thans? Ge zijt toch geen vreemdeling in dezen ? We zouden anders moeten vreezen, dat ge nog niet leerdet bewandelen den weg des heils!
Immers dat wandelen beteekent strijd!
Het kenmerk van Gods volk is toch dat het een strijd heeft op aarde. Moeten we niet zeggen: één strijd?
„Welkom in den strijd" is toch zoo menigmaal de begroeting geweest voor deez' en die in Sion geboren, die mocht staan in: Komt en luistert toe en ik zal u vertellen wat de Heere aan mijn ziel gedaan heeft!
Welkom in den strijd! Het lijkt dan zoo vreemd! Wat? Strijd, de strijd nu? Het is der ziele immers zoo goed! „ Huppelend van zielevreugd" is toch haar weg nu! „Gij zijt verlost" wordt der ziele toch toegeroepen. De overwinning is behaald, want er is uitkomst gekomen na hangen nood. Satan's banden verbroken, hij zelf geslagen en nu geen nood meer! Het zal nu gaan toch immers van kracht tot kracht, van zege tot zege.
Evenwel: het wordt anders ondervonden. De wereld ja kon het harte niet meer behagen. Een andere, een hoogere begeerte vervulde het hart. De lust van voorheen werd een last. De stad verderf moest ontvloden! Maar dan komt ook alles tegen te staan. Wat spant er dan veel samen om terug te houden of terug te halen. En — wat moet het erkend: ik had nooit gedacht, dat ik dit of dat nog weer zou doen enz. enz. — Zoo nu wordt het ondervonden: ja nu wordt het pas recht strijd ! Een moeilijke strijd!
Zoo is het dan ook naar Gods "Woord, hetwelk overal van de twisten des Heeren gewaagt. De Heere Jezus Christus stelt het voor in: Wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. Maar immers, in één woord, bet is Gods bestel zooals de ruste — d. i. de zege, de overwinning — overblijft voor het volk van God.
Neen het is niet vreemd dus wanneer ge strijd kent. Juist dit is vreemd — wat zeggen we? — verontrustend — dat ge meent op den rechten weg te wezen tot eeuwig gewin en— geen strijd nog kent.
Dat pad is niet licht! Kan het ook anders? Satan een machtige genaamd! De wereld biedt zooveel verleiding! De ziele ziet op zichzelf! En dan: ach arme! Zwak van moed! Klein van krachten! Gedurig gevallen! Dagelijks struikelen in velen! Is het wonder dat zuchten en klagen afwisselt? Dit en dat is van den Heere opgelegd! Zus en zoo moeten ze zijn om des Heeren wille! En overwonnenen telkens in stee van overwinnaars ! Ze liggen onder door.... ach wat niet al. En bet is op alle gebied voor de ziele zooveel: Ik zal nog één der dagen omkomen! — Wie zal mij verlossen?
Want, o Heer! ik ben aan 't zinken. En tot hinken Ieder oogenblik gereed,
'k Heb mijn smart en onvermogen Steeds voor oogen Bij 't vooruitzicht van mijn leed.
Dan komen de vertroosters! Elkander moed ingesproken! Bedenkt toch dit, weet toch dat. Het moet juist door de diepte heen. Hij moet wassen, ik minder worden, zegt Johannes de Dooper immers.
Maar zijn de menschen dan geen moeilijke medicijnmeesters? Zeker het doet een oogenblik goed wanneer een kind van God de klagende ziele, de krachtelooze moed inspreekt, ,maar op het geloof van een-ander kan de ziel het toch niet wagen. Bij de pakken nederzitten is weder wat komt! Ach dat de Heere vertroosten kwam. Sprak God der ziele toch moed in!
Ziet, lezer, dat doet de Heere nii hier. Zoo sterk mogelijk roept Hij het toe! ge zult niet omkomen! ge zult het niet verliezen! Uwe zaak staat goed! Het is immers de Mijne!
Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijnen Geest zal het geschieden.
Daar ligt moedgèving van den Heere in voor Zijn volk dat Gods weg zoekt, maar klagen moet vanwege zichzelf, klagen met Paulus: wanneer ik het goede wil doen, ligt het kwade mij bij, klagen met zoovelen: moet de hope vergaan?
Zóó willen wij het thans beluisteren, zóó, zooals Zacharia het strijdend en worstelend Israël in Kanaan, in Jeruzalem door deze woorden bemoedigen mocht, bemoedigen om niet te versagen, maar voort te gaan en de uitkomst zou herstelling wezen.
Onder Zerubbabel en Jozua waren ongeveer 50.000 Israëlieten uit Babel wedergekeerd naar Palestina. Cyrus, in den Bijbel Kores genaamd, was van God gesteld om Israël vrijheid uit Babel te geven. — De tempel zou herbouwd! — Zóó was het Gods bestel over Zijn volk. — Maar de Samaritanen werkten tegen omdat hunne hulp was afgewezen. De tempelbouw moest gestaakt. — Moedeloosheid kwam over Israël: Bij de pakken zat het neer. Ja onverschilligheid dreigde.
Dan evenwel verwekt de Heere profeten. Haggai moet warm maken: Is het voor ulieden wel de tijd, dat gij woont in uwe gewelfde huizen, en zal dit huis woest zijn ? — Stelt uw hart op uwe wegen! Eigen zonde ingezien en den Heere de eere! En Zacharia moet zich mede opmaken opdat het volk wederkeere tot den Heere en op des Heeren wil lette. Dan mag hij bemoedigen: Mijn huis zal daarin gebouwd worden, spreekt de Heere der heirscharen. — Die ulieden aanraakt die raakt Zijn (des Heeren) oogappel aan. Ja: niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijnen Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen.
Nietwaar ? Zóó wordt het Israël toegeroepen ? Strijd den goeden strijd en — wanhoop niet — neen, heb goeden moed! Ik, de Heere, zal zorgen.
Niet door kracht noch door geweld. Moeten die dan weggedaan? Zoo wordt het menigmaal gezegd! Zoo wordt alle bijzonder werk dikwijls geoordeeld! Maar dat is tegen Gods bedoeling. Immers het komt in het verband der historie van Israël inzake tempelbouw en herstel der muren van Jeruzalem wel anders uit. Daar moest juist voortgemaakt met het werk. De arbeid moest naarstig gearbeid! Spijt allen tegenstand moest er volgehouden. Straks aan de muren gaat het zelfs met troffel en zwaard. — Neen, de middellijke wegen worden door den Heere niet op zijde gezet, die wil Hij juist houden. —
Denk aan Israël, om maar iets te noemen, zooals het vanwege de Midianieten in nood verkeert en vanwege eigen schuldigheid het hoofd buigt. De Heere had het Midian in het hart kunnen geven om af te laten uit vreeze. Maar des Heeren doen is: tot Gideon het engelen woord: De Heere is met u, gij strijdbare held! Ga heen in deze uwe kracht. Heb Ik u niet gezonden?
Zoo nu ook hier. Werkt wat gij werken kunt, o Israël, en het zal u gelukken. Heb Ik de (de Heere) u niet bevel gegeven? Doet wat dé hand vindt om te doen en de uitkomst zal heerlijk zijn. Niet door kracht tc-sh): noch door göweMj^iaa^r floöï Mijnen" Geest zal het geschieden.
We vergeten niet, dat hier alle eigen roem wordt te niet gedaan. Dat hier toe wordt geroepen: verwacht het niet van paarden en wagenen. Dat hier de herinnering doorkomt: wanneer ge op uw eigen kracht vertrouwt, op de sterkte van uw geweld, ge zult beschaamd uitkomen. Op het harte wordt het hier zeer zeker gebonden, dat alle verwachting alleen van den Heere kan zijn.
Het rijke echter van dit Woord des Heeren is gewis: waar gij, o volk, te doen hebt hetgeen u opgelegd is, dat te doen hebt met alle naarstigheid mogelijk, daar zal het door Mijnen Geest geschieden: Gij moogt al gedurig vreezen, geen nood, grijpt moed, want Ik zal het maken. Uw zuchten, uw klagen, het moge al diep zijn, straks wordt het veranderd in blijdschap en gejuich, want al zuchtend en klagend gaat ge het pad waar Ik met Mijnen Geest ben, door Wien het zal geschieden. Het moge al anders gaan dan gij meendet. — Het gaat immers altijd anders! Wat van den mensch is moet er altijd aan. Zeggingskracht, overreding zal het doen, zoo meent ge, en het blijkt dat uw eigen klagen juist de vrucht van God mocht vinden. — De gedachten des Heeren zooveel hooger dan die der Zijnen! — Leer het: gehoorzaam aan het gebod, blind voor de uitkomst, leer het in al uw weg, o Israël, leer het zooals ge nooit ledig moogt wezen, maar werken zoolang het dag is, opdat de eere des Heeren worde verhoogd en genade mag worden gesmaakt, leer het en... ge zijt met al uw weg en werk bij den Heere geborgen, want door Mijnen Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen. —
Door Mijnen Geest zal het geschieden. Zal, kan het dan mislukken? Gewis toch niet! Des Heeren Geest het doende gaat het tot een goed einde voort. Des Heeren Geest is met kracht. Hij is Gods kracht zelve. Wat door des Heeren Geest wordt gewerkt vindt ook rijke voltooiing. Wanneer de Heere zegt, dat iets door Zijn Geest zal geschieden, dan mag alle twijfel aan het gelukken verre wijken. —
En als ware dit nog niet genoeg, , het wordt door den Heere zelve zoo bijzonder versterkt in dat „zegt de Heere der heirscharen". — Zegt Hij, Die de Koning der koningen, de Heere der heeren is, Die over alles gebiedt en legioenen van dienstknechten tot Zijn beschikking heeft. De Almachtige zegt het, dat het door Zijn Geest zal geschieden. Hij Die maar te spreken heeft en het is er, te gebieden en het staat er.
Is dit niet een bijzonder rijke bemoediging van den Heere voor Israël ? Mag het volk nu niet weten dat het niet uit kan blijven, wat ook niet uitgebleven is, de tempel herbouwd! de muren weder opgericht! —
Ligt hier niet alle moedgèving voor het Israël van alle eeuwen, voor des Heeren volk van immer! — Dat volk heeft toch de van God, van zijn God opgelegde roeping. Welke is: verzekerd te wezen van de vastheid van roeping en verkiezing en de deugden ce verkondigen van Hem, Die geroepen heeft uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht. Geestelijk is het dan ook: des Heeren tempel sta opgericht. Zijn Jeruzalem zij .weder omlijnd! — Dit is de roeping, hiertoe wordt de strijd gestreden, dat het geweten mag: „Immanuel" — „Met ons is God'' en ook dat het komen mag: „God alles en in allen". Zeker, de wereld heeft ook haar roeping. Bij alle tegen God en Zijn dienst zijn zal ze niets anders vermogen dan Gods Raad te vervullen! Haar zonde, hare schuld zal toch Qokblijkgg, melïègewerki hebbende "Ten goede. — Tot Israël, het Israël van alle tijden de moedgeving van onze woorden door Zacharia gesproken, maar deze woorden meteen een ernstige waarschuwing voor al wat niet Israël is.
Hoe worden ze gewaarschuwd, die onbekeerd van harte hun eigen weg bewandelen! Weet het, zoo wordt hun hier toegeroepen, dat uw weg mislukt, want Mijn Raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen. O dat ge het gelooven mocht, lezer, die nog naar het goeddunken van uw harte alleen vraagt, dat het door des Heeren Geest zal geschieden. Ge zoudt al uw doen als een hopeloos werk beschouwen voor uzelf en ge moest naar een vasten en zekeren weg vragen. —
Die weg is er hier voor Israël, voor het volk, dat uitzien mag naar des Heeren welbehagen, dat buiten den Heere niet kan. Velen bleven in Babel. De tenten waren daar vast ingeslagen. Buiten den Heere konden ze het stellen, zoo meenden zij, de verblinden. — Tot hen Zacharia's woord niet tot bemoediging, maar tot dezen, die het in Babel niet houden konden, —: Tot u, die het in de wereld niet meer vinden kunt, die achter den Heere hebt leeren aankomen en naar Zijn welbehagen vragen.
Nu schrikt ge ? Voor u deze bemoediging ? Ge staat altijd tegen immers! Ge bederft het alles toch! Ge hebt geen kracht, geen geloof! — Ge zijt zoo koud, zoo dor! — Lezer, merk op dat het gezegd moest. Haggai en Zacharia geroepen tot profeteeren omdat het volk, dat optrok, mismoedig was geworden. Zeker nu moest het eerst tot de orde geroepen! Wederkeering tot den Heere moest er zijn. Maar zegt dan eens: waarheen gaat uw zielsverlangen uit? Is het niet: „Uw Koninkrijk kome — Uw wil geschiede gelijk in den hemel alzoo ook op de aarde" ? ïs het dat niet voor uw eigene ziele en voor den zondaar? Wilt ge niet: God op het meeste verhoogd en de zondaar op het diepst vernederd ? — Daar kunnen tijden van inzinking zijn, zeer zeker, maar dan moet het toch daar weer komen, waar al Gods volk van klein tot groot wordt gevonden, honger en dorst te hebben naar de gerechtigheid en te willen zien dat Gods zaak op aarde voortgang hebbe. Heere, wat wilt gij? roept de aan zichzelf stervende Saulus van Tarsen, maar dat roept met hem een ieder die tot God bekeerd wordt. Het gaat om den Heere en Zijne eere! Dan juist is het, dat het geleerd wordt: wat ben ik zwak! Dan juist ook is het, dat het ondervonden wordt: wat komt veel tegen !
Dan juist wordt het alzoo dat de ziele den moed schier telkens verliest.
Maar nu wordt door den Heere zelve, den Heere der heirscharen toegeroepen: geen nood, hoe klein uw krachten! geen nood, hoe groot de krachten die tegen zijn! géén nood, want niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijnen Geest zal het geschieden.
Dat hebt ge dan noodig om niet te vergaan, om niet om te komen in de armen der wanhoop, maar dat is u dan ook veelzeggend genoeg om aan te houden en niet los te laten, om den Heere te manen op Zijn Woord, dat Hij het toch doet om Zichzelfs wille, dat Hij toch zorgen zal voor Zijne eere. Ja dat is sterk genoeg om te mogen weten: wg zullen niet beschaamd worden!
Het wordt dan ook de ondervinding van des Heeren volk, van hen, die lust hebben Zijnen Naam te vreezen, dat door des Heeren Geest de uitkomst zeker is. De Heere zorgt en dat is hunne bewaring, dat is hunne kracht, dat is hunne blijdschap der heerlijke uitkomst.
Door Mijnen Geest zal het geschieden!
Neder wordt geworpen wat tegen is! Hizkia mocht het immers ondervinden waar de engel des Heeren uitvoer en sloeg in het leger van Assyrië honderd vijf en tachtig duizend.
De wijsheid wordt tot dwaasheid gemaakt! David mocht het ervaren waar Achitofel's raad te niet werd gedaan.
De oogen, die zien, worden met blindheid geslagen. Merk op Elisa's weg met de afgezonden Syriërs.
Wat bij de menschen onmogelijk is, is dan mogelijk bij God. De Geest grijpt in en wat niet was is er. De doodsvallei wordt een plaats der levenden.
Het gevaar, dat dreigt, wordt van des Heeren volk wonderlijk weggehouden.
De pogingen, die zwak schenen, blijken veel uit te werken.
Wanneer des Heeren Geest het doet, o gewis, mislukken is uitgesloten in eiken weg.
Niet, dat alles zal gelukken. Dat niet. Aan eigene zijde met name moet o zooveel er geheel en al aan.
Daar moet dan heel wat afgestaan, afgegeven, verloren worden. Maar het komt uit: dit verlies is geen schade, juist gewin. — Als ik zwak ben, dan ben ik machtig.
Maar ook: wat een willen, dat niet uit God is, niet naar des Heeren wil.
We hebben dit te verstaan: het komt er op aan, dat we in des Heeren weg zijn. Dat het voor onszelf gaat om de eere des Heeren. Dat is voor de eigene ziele: treedt niet in het gericht! gena, o God, gena! Dat is voor de eigen bewegingen: Houdt mij dicht achter U aan, o Heere! Dat het ook voor allen en alles rondom ons evenzeer om Gods eere te doen is. Dat is, in huis, kerk, school en maatschappij: verhoog Uwen Naam, o Heere, als de eenige, algenoegzame God en Heere!
Wanneer zóó het hart is om te werken, met Jacob worstelend en met Israël bouwend, den Heere aanloopend als een waterstroom en ijverig zijnde in goede werken, de Heere der heirscharen roept hetzelve toe: Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijnen Geest zal het geschieden.
Zie dan niet op dit, staar niet op dat, maar houdt het oog op God gericht, luister naar wat Hij u oplegt en hoe gering uw krachten ook zijn, ja juist waar uw krachten niets zijn, de Heere zal zorgen, de uitkomst is veilig geborgen in Zijne handen.
De Heere ontdekke daarvoor de oogen. Hij wekke daartoe op zooals we nog immer telkens. als uit den slaap moeten opgewekt, en Hij doe u zien!
Wacht op den Heer', godvruchte schaar, [houd moed;
Hij is getrouw, de bron van alle goed;
Zoo daalt Zgn kracht op u in zwakheid neer;
Wacht dan, ja wacht; verlaat u op den Heer'!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1915
De Waarheidsvriend | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1915
De Waarheidsvriend | 6 Pagina's