De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd

Te dien dage zal dit lied gegezongen worden in het land Juda: Wij hebben eene sterke stad, God stelt heU tot muren en voorschansen. Jes. 26 : 1

Eene sterke stad.

Het is eene veelzeggende beeldspraak als de Kerk des Heeren, vooral wat haar toekomst betreft, met een stad vergeleken wordt, 't Zegt ons dat er eene groote schare zal zijn, een menigte die niet te tellen is, die deelen zal in de glorie van haar bloei en pracht. Die vergelijking der Schrift doet ons ook denken aan de innige gemeenschap van Gods kinderen De na komelingen van Noach, die zich over den aardbodem moesten verspreiden, wisten het reeds dat een stad hen samenbond. Komt aan, laat ons eene stad bouwen", zoo uitte zich hun drang om saam te blijven. Maar door de wederbarende genade wordt deze drang des mensehen geheiligd. Het moet ons daarom niet verwonderen dat de Gemeente Gods in haar heerlijkste levensontplooiing vergeleken wordt met eene stad. Immers wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, zal 'geea' tweedracht en krakeel, scheuring en versplintering haar ontsieren. Voorts zal daar ook wezen de meest heilige orde.

Eene stad behoort toch alleen thuis in een ordelijke maatschappij. Het ongestoorde leven in de gemeenschap Gods, zal wel de hoogste vrijheid zijn, omdat er ontheffing van zonde en schuld is en losmaking van alle banden des doods. Toch zal geen bandeloosheid heerschen. Niet zal ieder doen wat goed is in zijn oogen. Omdat van de stad die fundamenten heeft, God zelf de kunstenaar is, zal de diepste wijsheid en de reinste orde in haar verwerkelijkt zijn.

Van deze eeuwige heerlijkheid nu zal de Gemeente des Heeren hier op aarde een beginsel dragen. Ook wat het heden betreft, mag zij met een stad vergeleken worden. De Heihge Schrift gaat ons hierüi voor. Eene stad want de „groote schare" wordt op aarde voorbereid tot haar hemelsche glorie en in oogenschijnlijk zeer droeve tijden kan de Heere nochtans Zijn „zevenduizend" zien die zich voor Hem alleen buigen en Zijn moedeloos kind daarmee troosten. Eene stad.... want er bestaat eene gemeenschap der heiligen, bij alle bittere en bedroevende scheuring die zich openbaart. Zij wortelen allen in éêuen Christus die den vloek der zonde voor hen droeg. In den weg van verootmoediging wordt het ervaren. Eene stad.... want de Geest verkondigt geen tegenstrijdige dingen aan verschillende personen. Het schijnt wel eens zoo te wezen. Maar verscheidenheid behoeft nog geen verwarring en ordeloosheid te brengen. Integendeel, het Woord van God is de éénige regel in leven en in sterven. Orde is er. Daarom heet nog de Gemeente Gods een stad.

Bovendien is zij een sterke stad, die nimmer overweldigd zal worden. Dit ont-! heft haar echter niet van haar strijdend karakter. Zij is niet aangelegd om rust en vrede hier op aarde te hebben. Zij is eene stad met muren en voorschansen, steeds gereed tot den strijd.

Jesaja spreekt in den hierboven geplaatsten tekst van de sterkte van de Kerk des Heeren, maar ook van het strijdend karakter dat zij draagt. De profeet weet dat het volk Israel door Nebukadnezar gevankelijk zal worden weggevoerd. Immers zelf had hij de oordeelen Gods over de zonde aangezegd. De stad zou tot een puinhoop, de tempel tot eene verwoesting worden. Er zou groote treuriug wezen, een weenen over wat men niet missen kon en toch missen moest. Maar aan dat leed zal ook een perk gesteld zijn. Het zal anders worden. De profetie gaat verder dan de tijd van verdrukking. „Te dien dage", zoo begint de aangrijpende vertroosting. Er had ook kunnen staan: Er zal een dag (een tijd) komen dat dit lied gezongen zal worden in het land van Juda. Er zal blijdschap wezen. Er zal volkomen bevrijding zijn.

Van de lippen van het eens zoo verdrukte volk zal het khnken: Wij hebben eene sterke stad. God stelt heil tot muren en voorschansen. Natuurlijk was dit woord bedoeld tot bemoediging van het oude bondsvolk, als Jesaja gestorven was. Maar wie beluistert uit deze woorden niet de verkondiging van het geestelijke goed, dat steeds het deel uitmaakt van 's Heeren volk? Nog hebben zij een sterke stad. Nog mogen zij, ontheven van de zonde, gerechtvaardigd door het geloof, hetüed der bevrijding zingen, waarin zij roemen het heil, dat tot muren en voorsehansen gesteld werd.

Dat er hooger kracht schuilt in de Gemeente Gods, zooals zij gedurende den loop der eeuwen bestaan heeft, behoeft niet met vele woorden bewesen te worden. Een zee van ramp heeft haar golfslagen op haar doen neerkomen. De woede der vervolging is over haar losgebarsten. Mateloos heeft de laster zich over haar uitgegoten. En zie, zij heeft telkens als vernieuwd het hoofd omhoog gestoken. Haar vijanden hebben al zoovele eeuwen haar dood gewild en geprofeteerd, maar dit alles ten spijt is 's Heeren Kerk niet weggevaagd van de aarde. Neen, dit kan geen meuschelijke sterkte wezen. Dit; klemt des te meer als wij bedenken dat' niet slechts van de zijde der wereld druk' op haar is uitgeoefend, maar dat ook Satans listen haar inwendig verdeelden 1 en dat het hart van elk harer leden van nature krachteloos is in den geestelijken - strijd. Niet waar, dan moeten wij ons ver-! wonderen dat er nog zgn die den Heere ' vreezen, dat Zijn dienst nog wordt onder-• houden, dat naar Zijn Woord nog ge-i vraagd wordt. Hier hebben wij dan ook; niet te doen met de krachtsinspanning I van den mensch, met de ontwikkeling; zijner gaven en talenten, maar enkel en \ alleen met de sterkte onzes Gods. I

Vraagt gij, wat dan wel de rots-vaste; sterkte der Gemeente uitmaakt ? Voor-; eerst, de verkiezende genade Gods. De verkiezing der Gemeente, als één geheel, | als één Lichaam, waarvan Christus het Hoofd is, is de allereerste weldaad; een weldaad die plaats had in gemeenschap met Christus; een weldaad die tot doel [ had dat alle andere weldaden, door de; verlossende genade Gods, worden medegedeeld. Wij doen de schoone waarheid; der verkiezing groot onrecht wanneer wij | de voorstelHng koesteren van een keur Gods over losstaande menschen. Dan zouden wij van toevalligheid en willekeur kunnen spreken, waarin alle vastheid ontbreekt. Maar de Schrift leert ons onomwonden dat het voorwerp der verkiezing is een volmaakt geheel. Schoon is hier de vergelijking met het menschelijk hchaam. Vóór de grondleg^ring der wereld is Christus verkoren tot Hoofd, de Gemeente tot Zijn lichaam; en samen moeten zij opwassen tot een volkomen man, in welken ieder lid zijn eigen plaats bekleedt en zijn eigen taak vervult. De gedachte Gods is de bepahng Gods geworden. Die bepaling is het eeuwig bestek van de stad die in den loop der eeuwen gebouwd zou worden, waarvan Hij Zelf de Kunstenaar en Bouwmeester is. En alzoo heeft Hij voor Zich den kring bepaald en gevormd, waarin Hij woont.... Wij moeten deze Godverheerlijkende waarheid niet willen aanroeren met onze nieuwsgierige vragen. Hier valt met eerbied te buigen voor Hem uit Wien alle dingen zijn. En indien wij door genade leerden roemen, zal dit alleen wezen in het Welbehagen van den Eeuwige, die uit louter barmhartigheid naar ellendige menschen heeft omgezien. Niet naar eene uitgelezen schare van krachtige persoonlijkheden, die indruk maken. Neen, maar het dwaze, het zwakke, het onedele, het verachte der wereld, ja, hetgeen niets is, heeft God verkoren, opdat geen vleesch zou roemen voor Hem.

Die keuze Gods is onberouwehjk, staat onwankelbaar vast. Laat dan alle raadslag dezer wereld komen en Satan zijn listige plannen ten uitvoer brengen, de zaligheid der Kerk wordt er nog door gediend. Zij hangt niet af van de keuze eens menschen, maar van de keuze Gods. Het heil is in Zijn hand. Zoo ligt in de verkiezende genade de vastheid der Gemeente. Deze behoort tot de muren en voorschansen waartoe God Zijn heil gesteld heeft.

Maar opdat wij het lied in het land van Juda zullen zingen, het lied der bevrijding, het lied van de sterke stad, is het noodig de verlossende genade te kennen. Ook deze behoort tot de sterkte van de stad Gods.

Het verlossingswerk van Christus heeft een vasten grondslag, dien wij kunnen beschrijven met deze woorden: Bij den Heere is geen verandering of schaduw van omkeering. Daarom kon God niet intrekken wat Hij gezegd had: gij zult den dood sterven. En met allen ernst predikt ons het kruis van Christus dat eerder hemel en aarde kunnen voorbijgaan dan dat God Zijn ja in een neen zou veranderen. Bij God is eeuwige vastheid. Dat is de grondslag van het werk der verzoening. De basis van het gebouw van Gods gunstbewijzen. Immers even onwankelbaar is nu ook Zijn nameloos groote ontferming. Als Christus nu uitgeroepen heeft: „het is volbracht", is het ook voorgoed uitgemaakt dat de betaling der zonde is geschied, en als Hij uit de dooden wordt opgewekt en verrijst, is et heil bevestigd tot in eeuwigheid en een wereld of Satan of ook ons ongeoovig hart kunnen dat ongedaan maken.

Nu moeten wij in den weg van wedereboorte en bekeering die onwankelbare eiligheid Gods leeren kennen, opdat wij ok rusten zouden in Zijn groote hef de. n dezen weg, die met veel teleurstelling n smart gepaard gaat, zoekt de mensch aak met God een akkoordje te maken. Het leven wordt wat strenger opgenomen, et meer ijver begeeft men zich in 's Heeen dienst. Och, welk een onrustig leven! Wie heeft daarin ooit vastigheid gevonden ? Het huis dat wij daarop bouwen; schudt voortdurend op z'n fundament en al ook met een grooten val ineenstorten.... of men wil vaak de mate van zqn smart, de hevigheid zijner benauwing op de weegschaal leggen, of ook den langen duur van het zoeken en vragen ... Maar God stoort zich niet aan ons dringen en wringen. Zijn gerechtigheid blijft onwankelbaar staan, als met gouden letteren geschreven: wees heUig, want Ik ben heilig. En tegenover dezen geestelijken eisch verdwijnen al onze akkoordjes, zooals vlas verteerd wordt door het vuur. Dan buigt het schuldige schepsel in ootmoed het hoofd, want hij heeft tegen alle geboden Gods zwaarlij k gezondigd. Eigen vloekwaardigheid wordt met ganscher harte beleden .... Maar hier openen zich ook de bronaderen der eeuwige üefde. Onuitsprekelijk groot is dan 's Heeren gunst, in Christus geopenbaard. En door het geloof in Christus zijn alle zonden eeuwig weggedaan. De mensch heeft er dan ook niet het minste bezwaar meer tegen dat Gods heiligheid zoo onwankelbaar vast is. „Uw goedheid, Heere, is hemelhoog.... Uw recht is als Gods bergen." En al zijn er niet dezeKde woorden, toch klinkt de gedachte van het lied der bevrijding in het hart: Wij hebben een sterke stad. God stelt heü tot muren en voorschansen.

Toch hangt de vastigheid van de stad Gods niet af van de meer of mindere ondervinding, die wij daarvan hebben. De sterkte is niet in het geloof, maar wel in het voorwerp van het geloof. De verkiezende en de verlossende genade maken tezamen de sterkte uit van de gemeente Gods, waarvan toch de Heere Jezus zeide dat de poorten der hel haar niet overweldigen zullen. Maar door het geloof ontvangt de mensch sterkte en vertroosting in het strijdperk van dit leven.

Immers er is een machtige Gode vijandige wereld waarin Satan zijn wil zoekt door te zetten. Denk hierbij niet slechts aan de uitspattingen der zonde, aan de wereldsche .luchthartigheid, maar veelmeer aan de langzaam voortgaande, sluipende werking van den „overste dezer wereld", waardoor hij den mensch, van geslacht op geslacht, zoekt te vervreemden van het pad van Gods Woord. Ja, hij tracht op het gebied van opvoeding en huisgezin, staat en maatschappij, kunst en litteratuur de ordeningen Gods ongedaan te maken, en de ordeningen der menschen daarvoor in de plaats te stellen. Groot gevaar is er daarom voor de Gemeente Gods. En hierbij zal het een moedgevende gedachte wezen als wij gelooven in haar sterkte, in haar muren en voorschansen. Maar tegelijkertijd worde bedacht dat de Kerk eene heilige roeping heeft om in te gaan tegen  wat zonde is. Muren en voorschansen behooren nu enmaal niet thuis in den tijd van vrede, maar wel in den krijg. Van strijdklanken is de Heihge Schrift vol. Door haar valt op het strijdend karakter der Kerk het volle licht. Met eerlijkheid en trouw; orde dan het beginsel der Heihge Schrift tegenover de leugenachtige beginselen' dezer wereld gesteld. Gods Woord alleen zij ons het wapen. Het zij ons als een machtige muur, als een voorschans! Dat geestelijke wapen worde geestelijk gehanteerd. God leere ons dat in den weg des gebeds. Want alle strijd wordt door het gebed geheiligd, alle worsteling door de worsteling met den God Jacobs. Maar dan kunnen wij het ook met de! Waarheid wagen. Nimmer heeft zij de Kerk in haar rusteloozen strijd teleurgesteld. Eeuw aan eeuw is in allerlei taal en volk gezongen het hed van het land van Juda: Wij hebben een sterke stad. God stelt heil tot muren en voorschansen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juli 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's