De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenKing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenKing.

16 minuten leestijd

En meent niet bij uzelven te zeggen: ij hebben Abraham tot een vader; want ik zeg u, • dat God zelfs uit deze steenen Abraham kinderen kan verwekken. En ook is aireede de bijl aan den wortel der boómen gelégd; alle "boom dan, die geene goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen .en in het vuur geworpen. Matth. 3 : 9 en 10.

De bijl agin den wortel!

Bet Welbehagen des Heerep in het werk der zaligheid is eene zaak-die ons onomwonden in de Schrift wordt geopenbaard. En het zal met de Gemeente des Heereii goed gesteld wezen, als zij zich in aanbidding er voor nederbuigt. Immers niet het minste heeft de Heere in dén mensch gezien waarom Hij Zich over verlorenen zou ontfermen. In geen enkel opzicht blonk in Zijn oog de eene mensch boven den andere uit, waardoor Hij dan gedreven zou zijn om den eerste te zaligen en den andere te laten in den val waarin hij zichzelf geworpen had. Neen, de laatste grond der dingen ligt niet in den mensch, niet in het schepsel, niet in het maaksel, maar in den Schepper Zelf. Alle oorzaak 'orü'zich" over zijn heilstaat te verhoovaardigen valt hier weg. En de Heere Jezus is er de Zijnen in voorgegaan toen Hij dankend getuigde van de kennis der eeuwige dingen, de kennis der zaligheid, die voor de wijzen en verstandigen is verborgen en aan de kinderkens geopenbaard wordt. „Ja, Vader", zoo sprak Hij, „want alzoo is geweest het Welbehagen voor U."

Hoever de mensch er echter van af staat zulk een kindeke te zijn, dat in 's Heeren vrij macht roemt, blijkt wel uit de gedachten waarmede de Parizeërsin de dagen van Johannes den Dooper vervuld waren. Onder de menigte, die zich rondom dezen boetprediker verdrong, werden ook vele Pariüeërs en Sadduceërs opgemerkt: Maar kwamen zij wel uit de goede drangreden ? Was het wel bezorgdheid over hun zonde die hen dreef? Was het eene heilige vrees voor de geboden Gods, een diep ^ontzag voor den toorn en het gericht Gods over de ongerechtigheid des menschen, over hun eigen booze hart ? , .. Neen, het was iets anders dat hen tot den doop voerde. De gedachte had b^' hen post gevat: wij zijn Abrahams zaad; wij kunnen ons veilig achten; wij zijn toch Gods kinderen. Als wij er niet waren, dan zou er geen volk Gods zijn.

De doop van Johannes zou hun een bevestiging dier gedachte zijn. Zij hadden toch de wet, die aan geen der andere volken was-geschonken. Zij waren de bevoorrechten. Hun hart'verhief er zich grootelijks op. En om nog des te meer uit te blinken in hun vroomheid en groot te wezen door hun godsdienst, om nog te meer geprezen te worden bij de menschen, zie, daarom stroomden ook zij mee met de menigte. Maar zij meenden niet te moeten vragen, zooals anderen in verslagenheid des harten deden: „wat moet ik doen? " Neen; zij wisten'het reeds lang.

Waarlijk, zij waren er verre van af om den Heere in Zijn vrijmachtig Welbehagen aan te roepen en te aanbidden.

Striemend was het woord van Johannes dat tegen hen uitging, striemend voor de hoogheid huns harten. „Ik zeg u, dat God zelfs uit deze steenen Abraham kinderen kan verwekken." Daar voor des predikers voeten lagen de ruwe, ongevormde steenblokkëh. Het was de kille, doode stof; roerloos lagen zij daar, zonder beweging. Maar de Schepper van hemel en aarde behoefde niet verlegen te zijn als' Hij de Joden zoti missen, alsof Hij dan een Vader zonder kinderen zou wezen.

Hij, Die den mensch formeerde uit het stof, behoefde slechts een teeken te geven en de steenen zouden menschen zijn en die menschen zouden kinderen Gods genaamd worden. Welnu, wanneer dat eens geschiedde, waar zoudt gij dan big ven met uw roem en hoovaardij? Wat zoudt gij, o Farizeërs, dan hebben waarop gij ü kondet verheffen boven deze nieuwgevormde kinderen Gods? Zou al uw zelfverheffing niet in het niet verzinken? ...

Ongetwijfeld denkt hier Johannes aan de toekomst van het Koninkrijk der hemelen, dat nabij gekomen was, zóó nabij als de bijl ligt aan den wortel van den boom. Christus zou komen, Hij, Die midden onder hen was. Dien zg niet kenden, maar Die toch werd aangekondigd als het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Door Zijn komst zou de Israëlitische bedeeling der Kerk een einde nemen en de Christelijke zou aanvangen, een bedeeling die zou blijven tot aan de wederkomst van Christus op dé wolken des hemels. Dan zóu de belofte, die Abraham ontving, in vervulling treden, nl. dat alle geslachten desaardrijka in hem gezegend zouden worden. Het was de profetie van de uithreiding der Kerk ver buiten de nationale grenzen van Israel, Nu komt Johannes de Dooper, een profeet, ja meer dan een profeet. En krachtig klinkt door zijn mond de Godsspraak : die tijd is aanstaande. Wat meent gij ? Zal de Heere Zich slechts aan Israels omtuining houden? Neen, de heidenen zullen komen tot het licht dat onder Israel straalt en tot den glans die hun is opgegaan en als een wolk van duiven zullen zij naar de vensters van Jeruzalem vliegen. Die tijd staat te komen! De bijl zal een einde maken aan den nationalen levensboom van Israel. En God zal Abraham uit alle volken kinderen verwekken. De kennis des Heeren, dat levendmakende water, zal niet langer stroomen door de bedding die in Israel is uitgegraven.

Maar het oogenblik is gekomen dat zij heel de breedte der aarde zal, gaan bedekken.

Zoo zal de Heere uit steenen Abraham kinderen verwekken. Niet dat in elk opzicht de beeldspraak mag worden doorgetrokken. In het werk 4er zaligheid toch is de mensch iets anders dan een stok en een blok. Als dit toch zoo ware zou er van geen zonde en schuld sprake kunnen wezen en zou de roepstem tot bekeering, die ook uit Johannes' mond zoo helder klonk, al zeer weinig beteekenis hebben. Maar hierin mag de vergelijking tusschen de heidenen en de steenen gelden, dat zij om tot het leven te komen de kraqht des Almachtigen noodig hebben. De Heere verwekt Abraham kinderen uit menschen, die kinderen des doods zijn. Zooals de stem van den Heere Jezus ging over het graf van Lazarus en deze opstond uit de kille groeve, zoo is het de adem des levens die in zondaren wordt ingeblazen, door Gods Woord en Geest, en waar dan de dood in het zondaarshart heerschte, komen nu de ritselingen des levens. De Schrift getuigt toch (en haar getuigenis is Gods getuigenis) dat wij van nature dood zign door de zonden en misdaden. Zooals een steen dood is, zoo ongevoelig is de mensch voor de dingen des Heéï^yü. Zooals een steen daar roerloos ligt, zoomin roeren ons de gedachten des eeuwigen levens.

Ons hart is warm voor veel, maar niet voor God. Onze ziel beweegt zich met haro' beslommeringen en zorgen in wat slechts tijdelijk is, vindt daarin nooit volkomen vrede, maar gaat toch voort te jagen naar het onbereikbare. Zij blijft er van verwijderd zoover de hemel is van de aarde. Én met al ons worstelen van hoofd en hart en met de meest gespannen veerkracht onzer innerlijke vermogens raken wij zelfs den zoom van het kleed der gerechtigheid niet aan, de gerechtigheid die voor God geldt, en geen druppeltje van de wateren des levens vloeit in ons. Dit is het wat de apostel den geestelijken dood noemt. Dit is de dood in ons. Dit maakt ons als steenen, stoo roerloos, zoo bewegingloos.

Maar wat is nu vangrootebeteekenis? Dat Gods werk een scheppingswerk is.

God sprak: daar, zij licht. En er waslicht. Bij Jaïrus' dochtertje sprak Jezus: Gij dochterke, sta op. En zij rees op uit den dood. Hij, de Heere, roept de dingen alsof zij waren!... Hij roept en er wordt kennis der zonde geboren, zooals er nimmer Was, kennis der zonde die steeds verdiept eü die den blik in onze ellende al meer helder maakt, naarmate de vernieuwende kracht der genade in ons werkt... Hg roept de dingen alsof zij waren! Een schuldvol hart, een klacht uit de diepte, een bede'om hulp, een dag der benauwdheid waarin een leven zonder Christus mij veel te benauwd werd om het nog één dag, nog één uur langer uit te houden. En het zelfverwijt doet den mensch schreeuwen om ontferming, zooals een hert schreeuwt naar de waterstroomen ... Hij roept de dingen alsof zij waren! Vertroosting Gods daalt in de ontredderde ziel neder. Gods toezeggingen verkwikken, 's Heeren beloften beuren op. De groote beteekenis van den Borg gaat lieflgk schitteren voor het oog.

Totdat hij, die één plant met Christus werd in de gelijkmaking des doods, ook in het geloof één plant met Hem wordt in de gèlijkmaking Zijner opstanding...

Hij roept dè dingen alsof zij waren. De vrede Gods vervult het hart, omdat Jezus' bloed van alle zonden reinigt. Hij vervult het denken. Hij vervult heel 's menschen innerlijk-zijn, en de waterstroomen des levens maken de woestijn vruchtbaar. God verwekt uit steenen Abraham kinderen. In niets valt te roemen dan in het vrijmachtige werk des Heeren.

• Gij toch. Gij zij t hun roem, de kracht van hunne kracht; - Uw-vrije gunst alleen wordt d'eere toegebracht; '

Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d'eerkroon dragen.

Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen.

Welk eene dwaze hoovaardij was er bij de Farizeërs! Welk een ijdele hoogmoed is er nog bij ons als wij ons op eenig voorrecht des Koninkrijks verheffen boven anderen. Misschien hebben wij ook wel eens „bij onszelf gemeend" (wij sprakeji er natuurlijk niemand over, zooals de Farizeërs) dat wij „kinderen des Koninkrijks" zijn. Maar met ernst zegt de

Heere dat velen zullen komen van Oosten n Westen en zullen met Abraham aanitten in het Koninkrijk der hemelen en de kindereu des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis: aldaar zal weening zijn en knersing der tanden.

Al spreekt Johannes onomwonden van 's Heeren vrijmacht, van de kracht Gods om. uit steenen Abraham kinderen te verwekken, even dringend is de roepstem tot bekeering die van hem uitgaat. Schoon, zonder de minste stuiting, gaan deze twee elementen saè, m in de prediking van dezen boetgezant.

„Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen." Dit gold

zeker allereerst den Israëlieten. Het zou hun niet baten of zij zich al beriepen op Abraham. Het was een waardelooze pleitgrond als_ zij zidh Abrahams zaad noemden. Zij moesten leeren pleiten op de genade, die in Christus Jezus is. Israel zou als bonds volk geen plaats meer hebben op aarde, 't Zou op een jammerlijke teleurstelling uitloopen, als men zich daaraan vasthoudt. De bijl ligt aan den wortel, en als een boom, die geen vrucht voortbrengt, zal het nationale bestaan worden opgeheven en in het vuur geworpen.

Een ieder echter, die de taal der Schrift kent, weet dat het oordeel dat over het oude bondsvolk uitgesproken wordt, meestal-in-één lijn gezien wordt met de wederkomst van Christus om te oordeelen de levenden en de doeden. Uit alles wat Johannes zegt, is ons dit duidelijk. Uit wat de Heiland Zelf later getuigt van Jeruzalems verwoesting, worden wij daarin versterkt.

Zoo worden onze gedachten bepaald bij het einde der wereld, dat ook het einde der laatste bedeeling wezen zal.

Dan zal het tijdperk der genade vol zijn en op het bazuingeklank des gerichts zullen de volken samenvloeien voor des Konings rechterstoel. Het zal de groote dag wezen, de dag der vergelding, een dag der verschrikking voor de goddeloozen, een dag van blijdschap voor allen, die den Heere vreezen. Ieder die zonder wedergeboorte en bekeering hier op aarde geleefd heeft, zal de vergelding zijner zonden en het loon zijner ongerechtigheden ontvangen. Het zal met hengaan zooals er staat van de hoornen die geen goede vrucht voortbrachten; zij worden uitgehouwen en in het vuur geworpen.

Maar allen die zich voor den Heere hebben verootmoedigd en het bazuingeklank des Evangelies hebben verstaan, zullen wezen als een frissche boom, in vetten grond geplant bij eenen stroom, die op zijn tijd met vruchten is beladen en sierlijk pronkt met on ver welkte bladen.

Of die groote en doorluchtige dag des Heeren spoedig komen zal ? ... Och, zoek niet meer te weten dan ge weten moogt. Maar vraag uzelf veeleer af of de verschijning van Jezus Christus u lief geworden is.

De tijd en de ure is ons niet geopenbaard. Niettemin, als wij letten op wat van aardbevingen, oorlogen en den groeten afval van het Woord der Waarheid staat geschreven, ja, dan zouden wij in dat opzicht ook wel spreken kunnen van de bijl, die aireede aan den wortel der boomen ligt. En de prediking des Woords roept ons toe: Haast u om uws levens

wil! Bekeert u, eer het te laat is; opdat wanneer Hij komt, in de derde of vierde nachtwake. Hij u wakende mag vinden.

Maar afgezien hiervan, komt Hij voor een ieder onzer in onze stervensure. Wijl er DU slechts één schrede is tusschen ons en tusschen den dood, ligt toch de bgl aan onze levensboomen. En zooals een houthakker rondgaat om de boomen, den een na den ander, neer te vellen, zoo gaat ook de dood rond onder de menschenkinderen. Onze gezondheid is slechts ijdelheid. Onze krachten zijn een nietig ding. Wie waagt het er zich op te verhetfen? Wie er vandaag in roemen zou, ligt misschien morgen hulpeloos neder.

De bijl ligt aan den wortel der boomen! Eén wenk des Heeren... en het einde van den tijd der genade is er en de rechterstoel wacht ons.

Gevoelt ge dat het wQord van den boetprediker ook ons dringt tot onderzoek om ons af te vragen of de komende Rechter voor ons dezelfde is als die ons kocht met !^ijn dierbaar bloed?

Reeds uit het feit dat de eiisch' der bekeering niet alleen door Johannes den Dooper maar door heel de Schrift krachtig naar voren wordt gebracht, blijkt de groote verantwoordelijkheid van den mensch, wanneer hij in zijn boozen weg volhardt. Maar het moet ons nog meer opvallen als wij letten op den overgang in de beeldspraak in de hierboven geplaatste woorden.

Wanneer het gaat over de vrg machtige genade des Heeren, wordt er gesproken va.n steenen die door God kunnen ver* wekt-worden tot Abrahams kinderen.

Maar als het gaat over de roepstem tot bekeering, dan spreekt Johannes van boomen, wier goede vruchten verwacht worden. Van een steen wordt niet anders verwacht dan dat hij roerloos blijft liggen. Maar met een boom is dat anders. Niemand plant hem of het is om de schaduw zijner breede takken, of om de vruchten die zijn tot verkwikking en versterking, of om zijn hout. In het kort, als er een boom staat op deze aarde, is er óok de verwachting van het goede aan verbonden.

Zoo verwacht God van den mensch goede vruchten. Toen deze uit de hand van den Maker is voortgekomen, heeft God als het "ware gezegd: Ik wil niet dat hij nutteloos op .aarde zal wezen. Hü heeft hem toegerust met de edelste gaven; waarvan wij, ook zelfs na onzen diepen val, nog de kenteekenen dragen. Wij zijn nog redelijke schepselen en bewonderenswaardig zijn de voortbrengselen van 's menschen vernuft... Wij hebben nog onze conscientie, die stemme Goda in ons... Wij liggen in onze verlorenheid, maar uit deze dingen blijkt dat wij menschen zijn, van wie de Schepper de rijkste vruchten verwacht. Wij zijn in dit opzicht niet als steenen, maar als boomen op wie het wachtende oog van den Heere rust, van dag tot dag, van jaar tot jaar. Soms besluit Hij nog één jaar den boom te laten en in dien tijd nog mest om zijn stam te leggen. Maar als dah nog de vruchten daar niet zijn, de bijl slaat de stam door en... hij wordt in het vuur geworpen. Laat echter niemand zeggen dat de Heere geen recht heeft van ons te eischen dat wij Hem al de dagen onzes levens dienen. Immers God heeft alles gemaakt opdat het den mensch diene, ten einde de mensch zijnen God diene.

Er zij een ootmoedig buigen voor 's Heeren wet; een met cjiep ontzag knielen voor Zijne hooge Majesteit; een erkennen van onze groote verantwoordelijkheid en ware zondeschuld. Op schuld-, gevoel komt het aan, als ook tot ons gezegd wordt: Brengt dan vruchten voort der bekeering waardig! Schuldgevoel, omdat wij weten dat God rechtvaardig

hoorzaamheid aaü Gods Woord en naar uitwqzen van de belijdenis, te dienen.

Hoe of de Synode er dit jaar zal uitzien? .

We laten een lijstje volgen: de tegenwoordige samenstelling is:

voor Gelderland rit v ds Creutzberg van Echteld, treedt af Juli '18, ds Prins van Geldermalsen, treedt af Juli '19.

Voor Zuid-Holland zit: ds Steenbeek van Vianen, treedt af Juli '19, ouderl. Ooüvret van Rotterdam, treedt af Juli '17.

Voor Noord-Holland zit: ds. Cremer van Br. in Waterl., treedt af Juli '17, ouderl Zgp van Twisk, treedt^ af Juli '18.

Voor Friesland zit: ds. Leenmans van Harlingen, treedt af Juli '17, ds. Zoete van de Lemmer, treedt af Juli '18.

Voor Groningen zit: ds. Tammens van Zuidbroek, treedt af Juli '17, ouderl Bolt van N. Pekela treedt af Juli '19.

Voor N.-Br, met Limb, zit: ds. Bloem van Ohaam, treedt af Juli '17, ouderl. Timmers van Klundert, treedt af Juli '17.

Voor Drenthe zit: ds. Visser van Assen, treedt af Juli '17, ouderl.'Gordon van Spandau, treedt af Juli '18.

Voor Overijsel zit: ds. Scbrieke van Enschede, treedt af Juli '18.

Voor Zeeland zit: ds. Weyland van Veere, treedt af Juli '19.

Voor Utrecht zit: ds. de Groot van Houten, treedt af Juli '19.

Voor de Waalsche Oom zit: ds, Picard van Dordt, treedt af Juli'18, ouderl. Mr. Tijssens van Utrecht, treedt af Juli '19.

Zooals men ziet treden dus Juli '17 af: ouderl. Oouvret voor Z.-HoUand; ds. Gremer voor N.-Holland; ds. Leenmans voor Friesland; ds. Tammens voor Groningen; ds. Bloem en ouderl. Timmers voor N.­ Brabant met Limburg, en d^. Visser voor

Drenthe.

Nti doet zich het geval voor dat N.-Br. met Limburg dit jaar geen twee afgevaardigden zal zenden, doch slechts één (een predt.). Zeeland zal dan een ouderlingafgevaardigde hebben te kiezen. Ook zal Friesland dit jaar geen 2 predt.-afgevaardigden, maar 1 pr. en 1 ouderl. hebben

te kiezen, terwijl Z.-Holland niet 1 pr. en 1 ouderl., maar 2 predikanten zal moeten afvaardigen.

Voor Zuid-Holland zal dus ouderl. Oouvret verdwijnen, en plaats maken voor een predikant-afgevaardigde. N.-Holland kiest weer een predikant voor den predikant die aftreedt.

Friesland vaardigt een ouderling af inplaats van een predikant.

Groningen kiest weer, , een predikant voor den predikant die aftreedt.

N.-Br. met Limburg vaardigt alleen een predikant af; de ouderling verdwijnt.

Zeeland mag een ouderling kiezen, ' naast den predikantmfgevaardigde.

De ouderlingen zullen dus dit jaar zitting hebben voor N.-Holland, Groningen, Friesland, Drenthe, de Waalsche Oommissie en Zeeland.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 januari 1917

De Waarheidsvriend | 2 Pagina's

Stichtelijke overdenKing.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 januari 1917

De Waarheidsvriend | 2 Pagina's