Stichtelijke overdenking.
Jesaja 29.
De profeet Jesaja geeft in 't voor ons liggende hoofdstuk een verootmoedigende beschrgving van den droevigen toestand van 't Ood-Testamentische Bondsvolk. 't Heeft de gedaante van godzaligheid doch 't wezen ontbreekt. Daarom begint Jesaja met een tweevoudig Wee Ariel, Ariel, gelijk de Heere Jezus 't Wee uitroept tegen de Farizeën en Schriftgeleerden.
Daarna geeft hg de reden op van dit wee, opdat ze zouden weten waarom God op hen vertoornd is en wat derhalve hun te wachten staat: Doet jaar op jaar, laat ze feestofferen slachten." Evenwel zal Ik Ariel beangstigen en er zal treuring en droefheid wezen.
Deze woorden beteekenen: Laat ze maar voortgaan alle uitwendige godsdienstvormen te houden, ja laat ze maar feestofferen slachten alsof er eenige reden is voor feestvreugde en vroolijkheid; evenwel komt 't oordeel Gods.
God de Heere is nog nooit tevreden geweest met uitwendige godsdienstvormen, hoezeer die ons behagen. Daarom komt Zijn oordeel en dat zal vreeselijk zijn, gelqk 't blqkt uit vers 3—16. Eerst wrrdt de macht van de uitwendige vijanden beschreven, die van alle zgden de stad benauwen zullen.
Daarna de droeve toestand der zielen in de stad als dorst en hongersnood binnen hare muren heerschen. Dan zal 't zijn (vers 8) gelijk wanneer een hongerige droomt en ziet hij eet, maar als hg ontwaakt zoo is zgne ziele ledig. Is dat niet 't allerdroevigst wat een mensch kan overkomen dat hij door 't leven gaat zich troostend met een ingebeelden hemel; dat hij meent te leven en hg is dood, dat hg meent te zien en te hooren en hg is blind en doof, dat hij meent te eten en te drinken en ach hij droomt. En als hij dan ontwaakt aan de overzijde van 't graf, dan is de ziel geheel ledig. Hij meent in t© gaan in dê zaligheid en zal niet kunnen vanwege zqn ongeloof.
In vers 10 lezen we dat de Heere een geest des diepen slaaps heeft uitgegoten zoodat profeten, zieners en hoofden verbHnd zgn; daardoor wordt het Woord Gods een gesloten boek dat niet meer gelezen en verstaan wordt en 't als verzegeld is.
't Gevolg daarvan is allerlei zonde en dwaling totdat men komt tot 't verwerpen van den Schepper en openlgken opstand gelgk dat wordt beschreven in vers 13—16.
Maar ook in die donkere dagen als Israël zoo diep gevallen is, ziet de profeet nog een ster blinken. Ja hg ziet dat de Heere niet wordt veranderd doorde zonden des volks en den algemeenen afval, want te midden der duisternis spreekt God nog: daar zg licht! en dan is er licht.
Ook dan nog als Jesaja met den psalmist zou willen klagen: Zou God Zgn gena vergeten, nooit meer van ontferming weten, heeft Hij Zijn barmhartigheên, in Zijn gramschap afgesneên, behoudt God Zijn gedachten des vredes, die Hg omzet in daden van liefde.
Dat heeft de profeet gezien en hg heeft ervan getuigd, 't genadewerk Gods beschrijvende in vers 18 en 1^, waarbij wij nader wenschen stil te staan.
Vers 18. En te dien dage zullen de dooven hooren de woorden des Boeks; en de oogen der blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien.
Vers 19. En de zachtmoedigen zullen vreugde op vreugde hebben in den Heere en de behoeftigen onder de menschen zullen zich in den Heüige Israels verheugen.
Onze tekst begint: Te dien dage. Wanneer is dat ? Dat zegt ons dit teksthoofdstuk, n.l. wanneer duisternis de aarde bedekken zal en donkerheid de volkeren, wanneer het volk, dat uitwendig 't teeken des verbonds draagt, maar wier harten onbesneden zijn, onder 't oordeel der verharding gevallen is.
In dien tgd van algemeenen diepen slaap zal 't Vaderharte Gods door medelijden innerlijk bewogen worden en Hij zal Zgne handen uitstrekken naar een wederhoorig en tegenstrevend en verloren volk.
En als God in gunst en genade de handen tot een mensch of tot een volk uitbreidt dan wordt de Libanon in een vruchtbaar veld veranderd en het vruchtbare veld wordt dan een woud geacht. Dan wordt de onvruchtbaarheid openbaar van hen die zichzelven een vruchtbaar veld achten; en dan ook beginnen de onvruchtbare harten teekenen van 1 leven te vertoonen door. de werking des Heiligen Geestes.
Dan wordt ook de belofte van onzen tekst vervuld. Daarin wordt gesproken van vier soorten van menschen: dooven, blinden, zachtmoedigen en behoeftigen en aan elk in 't bijzonder vinden wg een belofte gedaan, dat elk zal ontvangen datgene wat hg 't meest van noode heeft: de dooven zullen hooren, de blinden zien, de zachtmoedigen vreugde op vreugde hebben en de behoeftigen zullen zich verheugen.
Hier is Ie sprake van dooven die gaan hooren. Ongetwgfeld worden daarmee i bedoeld Gods kinderen voor en na hunne bekeering. Eer Gods Geest 't genadewerk doet doorbreken, zgn ook de uitverkorenen even doof en blind en lam als alle andere menschen van nature zijn. Ze zgn doof voor des Heeren ernstigste vermaningen en vreeselgke bedreigingen en liefelijkste uitnoodigingen en dierbaarste vertroostingen. Zulk een natuurlgk mensch gaat ter kerke en hoort de woorden, Gods en keert even ledig huiswaarts. Soms is hg zelfe gemoedelgk aangedaan, maar 't ia voor een oogenblik.
Maar te dien dage, zegt de Heere, dat is op dien dag als 't den Heere behaagt, komt God te spreken tot het doove oor.
En dan plotseling dringt des Heeren stem door tot de ziele en 't is misschien 't zelfde woord dat reeds menigmaal gehoord, maar nooit verstaan werd, dat nu als met vlammend ichrift geschreven 'staat in 't hart en dat men niet meer van zich af kan zeafen; want de doove heeft gehoord.
Maar ach, 't is geen Bigde Boodschap, die het ontwaakt hart hoort — 'tis de vreeselijk harde prediking van 't eeuwig verderf.
En als God zoo gaat werken aan des menschen hart, heeft er een wondere wetking plaats. Want terwgl de natuur-Igke mensch meent te hooren en toch stokdoof is en de geestelijke dingen niet kan onderscheiden, zoo bemerkt daarentegen de begenadigde zgne doofheid.
Hg weet nu dat hg te doof is om te verstaan wat tot zijn eeuwigen vrede dienen moet en zeKs 'om een woordje van troost te hooren.
Doch als een doove gaat hooren dan hoort hij de woorden des boeks. 't Ia niet moeilgk te verstaan dat dit boek is het boek der boeken, de Bgbel, Gods Woord. Daarheen leidt de Heilige Geest alle geopende ooren, want daaruit aUeen kunnen ze hooren wat ze ter zaligheid noodig hebben.
En dat is niet alleen kennis van zonde, gerechtigheid en oordeel, maar daartoe behoort ook de kennis van den dierbaren Heiland en Zaligmaker.
Ja, de Heilige Geest, die de doove ooren opent, zal ook de eenige vertroosting doen verstaan, dat Christus Jezus met Zijn dierbaar bloed voor al onze zonden volkomen heeft betaald.
Onze tekst spreekt 2e van blinden die de heerlijke belofte ontvangen: De oogen der blinden, zgnde uit de donkerheid en duisternis, zullen zien.
In 't Nieuwe Testament lezen we dat Jezus blinde oogen genas. Maar hier is sprake van veel heerlijker genezingen. Immers de door den Heere Jezus geopende oogen zijn aUen weder gesloten door den dood; de mensch had die oogen niet meer noodig nu zgn woning bestond uit 6 planken. Doch als de oogen van een geestelijk blinde geopend zgn dan zullen ze nimmer meer gesloten worden, want zulk een ziel gaat bg 't verscheiden naar de oneindige ruimte des hemels waar 't oog niet wordt verzadigd van 't zien.
Gg hebt u zeker wel eens ingedacht welk een smaït een blinde voortdurend lijdt. Altgd weet hg-zich onaringd door gevaar en hg kan niet zichzelven beschermen. Ook kan een blinde niet genieten wat een ziende geniet. Een blinde is zeer hulpbehoevend. Doch ziet, dat is in meerdere mate 't geval met hen die zich geestelgk blind weten. Ze weten zich omringd door gevaar; ze weten dat Satan altgd omgaat als een brieschende \ leeuw en dat de zonde ligt aan de deur len dat de groote afgrond gaapt aan hun \ voet — en ze weten zich te blind om 1 zich te beschermen en 't naar verderf te ontvliên.
Doch nu komt de Heere in onzen tekst tot zulke armen, die zich kennen als geestelijk blind en Hij, Die niet liegen kan, belooft dat de oogen der blinden, zgnde uit de donkerheid, uit de duisternis zuUen zien.
I Welk een rgken troost bevat dezebe-; lofte voor allen die zich kennen als ' geestelgk blinden, hetzg ze zgn in donkeri heid of in duisternis.
I God de Heere komt altijd Zgne bei loften waar te maken en 't is daarom j dat de psalmist ons toeroept: Wacht op i den Heer, godvruehte schaar, houdt moed, Hg is getrouw, de Bron van alle goed. Nu wgzen die beide woorden donkerheid en duisternis twee verschillende toestanden aan, want duisternis is veel sterker dan donkerheid. Daarom spreekt de Heere Jezus ook van een buitenste duisternis waar weening is en knersing der tanden. Al zou nu de angst voor dié^ buitenste duisternis ons aUen troost doen missen, als de Heere ons in zulk een ure 't geloofsoog op Hem doet slaan (zie Ps. 116), dan zgn we gered. Doch gelgk een mensch die uit 't duister treedt in 't licht eerst niet zien kan, maar daarna toch klaar en onderscheiden leert zien, zoo is ook 't licht van Christus eerst tot verduistering en vervolgens tot verlichting van die geestelijk blinden die door Gods genade hun blindheid mogen ervaren.
Vers 19. En de zachtmoedigen zullen vreugde op vreugde hebben, in den Heere en de behoeftigen onder de menschen zullen zich in den Heüige Israels verheugen.
Ziedaar het tweede gedeelte van onzen tekst. Er is een zeer nauw verband tusschen vers 18 en vers 19, gelijk dat woordje en reeds aanwijst. Inderdaad zgn zachtmoedigen en behoeftigen dezelfden als de dooven en blinden die door Gods genade mochten hooren en zien. Er is een natuurlgke zachtmoedigheid, maar daarvan wordt ^hier niet gesproken, maar wel van die zachtmoedigheid, die de vrucht is van de werking des Heiligen Geestes. (Zie Matth. o:5.) Zal een mensch zachtmoedig zgn, zgn trotsche gemoed, zgn harde, hoogmoedige hart moet zgn vernederd en boetvaardig voor God gemaakt. En ziet, dat doet de Heere juist door Zgne gekenden te geven kennis van hunne blindheid en doofheid. Daardoor wordt de hooge boom vernederd, de natuurlgke hoogmoed verbroken.
Als de mensch zijne blindheid bemerkt om zelfs maar één schrede vooruit te zien, om zelfs maar iets te kennen van het geestelgke leven, dan krggt de hardheid des harten een gevoeligèn stoot; ja zoo de Heere 't wil ligt 't hardste harte in één oogenblik verbrgzeld voor Hem in 't stof.
Maar dan zullen ze ook vreugde vinden — vreugde op vreugde d. w. z. 't leven van den christen ia niet een zich verblgden te aUen tgde, maar 't vertoont een rijke afwisseling van hoogten en diepten. Soms wordt hun blgdschap in den Heere veranderd in droefheid naar God. Maar als de Heere bemoeienis met hun harte heeft, dan is hun vreugde groot en 't is .vreugde in den Heere". 'tWonderlgke is echter dat die bron van vreugde 't overvloedigst vloeit wanneer uitwendig meer reden tot smart dan tot blgdschap aanwezig is.
De laatste naam waarmee Gods kinderen in onzen tekst genoemd worden is: behoeftigen onder de menschen, en van hen wordt geprofeteerd: Zij zullen zich verblgden in den Heilige Israels. Welk een vreemde naam voor Gods volk: Behoeftigen onder de menschen. En toch kenden zich alle begenadigden als behoeftigen. Zingt David niet: 't Behoeftig volk in htmne nooden, In hun ellende en pgn, Gansch hulpeloos tot Hem gevloden, wil Hg ten Redder zgn. David op den troon kent zich even behoeftig als toen hij als herder in Efrata's velden zwierf of vluchtte voor Saul. Zoowel voor en in als na hunne bekeering bezitten ze niets in zichzelven maar zijn geheel van den Heere afhankelgk. Ze hebben geen kracht en geen wijsheid; ze kunnen niets bewaren van al wat God hun aan genadegaven geeft. Ze zgn als Israël in de woestgn, dat eiken dag behoeftig was en toch geens dings gebrek behoefde te hebben, want de Almachtige deed eiken dag het manna regenen. Hoewel de hemelsche voorraadschuren nooit ledig werden, kon Israël niets behouden en als zg 't manna één dag wilden bewaren dan was 't bedorven. Zoo waren ze eiken dag weer behoeftig. Doch Go(3 gaf de belofte: Al wat u ontbreekt schenk Ik, zoo gg 't smeekt, mild en overvloedig. Ên als ze dan weer de genadegaven Gods ontvingen, was er weer vreugde in 't hart van 't geestelgke bondsvolk, vreugde in den Heüige Israels.
Welk een rgken troost bevat deze belofte Gods voor al degenen die zuchten over den velerlei afval in deze dagen, nu God als een geest des diepen slaaps heeft uitgegoten en er weinig bemerkt wordt van eene bekeering des volks, nu de oordeelen Gods op aarde zgn en 't gevaar ook ons land en volk telkens dreigt.
Nu ook nog heeft God een rest doen overblijven, die de knieën voor Baal niet gebogen liebben, en ook nu nog is 't diezeKde God Die blinden schenkt 't lieflgk licht. Hij kan en Hg zal ook nu nog doove ooren doen hooren de woorden des Boeks en hen brengen tot bekeering en geloof.
Hij zal ook in deze dagen Zgn beloften nog waar maken aan zachtmoedigen en behoeftigen onder de menschen; ook al buigt hun ziele' zich neder en-is onrustig, toch zal Hg hun telkens weer vreugde op vreugde geven, opdat ze hier een voorsmaak zouden hebben van dat land waar ze zich in Zgn Naam al den dag zullen, verblgden.
God zal' Zgne beloften waar maken tot verheerlgking van Zijn nooitvolprezen Naam en om Zijn goedheid eer te geven. Amen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1917
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1917
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's