De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

7 minuten leestijd

Preek van Ds Martin Niemöller gehouden in de Saint Pierre de Genève op 20 Februari 1946

Een oecumenische bijeenkomst, zooals wij die thans hier meemaken, richt onze blik en onze gedachten weer naar wijder horizon. Inderdaad, wij worden er aan herinnerd, dat de Heere regeert en dat de aarde vast is en niet verandert, en eveneens dat de Christenen uit alle landen verzameld zijn in de Kerk om de discipelen te worden van onzen eenigen Heer en Meester, Jezus Christus. De Christenheid heeft deze wijde visie op de wereld noodig om niet onder te gaan in een egoïsme, dat aan zichzelf genoeg heeft en om zich niet te laten ontmoedigen door het isolement, waarin sommige naties verkeeren.

Gedurende de laatste twaalf jaar hebben wij, Christenen in Duitschland, ondervonden — en met welk een groote dankbaarheid ! — dat wij gedragen en gesteund werden door het gebed van onze broeders, die over de geheele wereld Gods hulp voor ons afsmeekten. Ik zal nooit de woorden van mijn ouden vader vergeten, toen hij mij de laatste keer bezocht op het bureau van de Gestapo in het concentratiekamp te Oraniënburg ; op het oogenblik, dat hij mij verliet, zei hij tot mij : „Mijn kind, de Eskimo's in Canada en de Bataks op Sumatra bidden voor je !" En toen verleden jaar October de vertegenwoordigers van den Wereldraad naar Stuttgart kwamen om contact weer op te vatten met de Duitsche Kerken, hebben wij allen, mijn vrienden en ik, dezelfde ervaring gehad, en heb ik God uit den grond van mijn hart gedankt, dat Hij ons vergund heeft, ondanks de scheidsmuren tusschen de volken, deze verbondenheid te kennen ; te begrijpen, dat inplaats van haat en vijandschap, de liefde van God heerscht, volgens het woord van den apostel: „Als één lid lijdt, lijden alle leden".

Doch de oecumenische gemeenschap van de Kerk van Christus leeft van wat ieder der leden haar brengt, dat wil zeggen van de gaven, die de Heer van de Kerk aan een ieder heeft toevertrouwd. Daarom moet ik het hier zeggen, welk werk de Heere heden onder ons in Duitschland verricht.

Wij hebben een ontdekking gedaan, die ons verbaasd heeft en verbijsterd. Zij heeft ons nog méér verbaasd dan de uitingen van de nazi-terreur ; zij heeft ons nog erger verbijsterd dan de onvoorziene gevolgen van onze nederlaag. En dit is geen nieuwe ontdekking, maar de her-ontdekking van een oude waarheid, die in het vergeetboek was geraakt. Wij hebben ontdekt, dat zonde en schuld geen leege woorden zijn, waarmee de predikanten in hun preeken schermen, maar dat zonde en schuld weer beldeed zijn met een vreeselijke waarheid en een ontstellende werkelijkheid, die den mensch verlaten en wanhopig maakt, en waaraan hij niet kan ontsnappen.

Er rijst een gansche berg van zonden en misdaden voor ons op, nu de mist van een bedriegelijke propaganda is opgetrokken. En onze ontzetting is zoó groot, dat geen van ons haar durft onder het oog te zien en dat iedereen tracht de oogen te sluiten alsof het een booze droom was.

En nog weer andere flarden mist verdwijnen en toonen ons nieuwe zonden, nieuwe misdaden, die wij wel zouden willen loochenen en ontkennen, om niet tot eindelooze wanhoop te vervallen. „Indien Gij, Heer, de ongerechtigheden gadeslaat. Heer, wie zal dan bestaan ? "

Het is gemakkelijk te begrijpen, dat een ieder tracht zijn schuld te ontkennen en goed te praten, zoowel tegenover anderen als tegenover zichzelf: „IK heb immers niet gedood, IK heb niet gestolen, IK heb niet bedrogen, IK heb dit alles niet gewild !" Het is het oude instinct tot zelfbehoud, dat zoo spreekt; het móét wel zoo spreken ! Want wie zou kunnen voortleven, wanneer deze schuldenlast op zijn geweten drukt ?

Toen is bij ons de Kerk van Christus tusschenbeide gekomen. Daar heeft zij de boodschap van haar Heer verkondigd. Een wanhopige onderneming! Want wie durft, onder het huidige oordeel, nog gelooven aan de liefde van God ? Wie zou nog durven verwachten, dat uit dit lijden iets goeds kan voortkomen ?

Inderdaad, het schijnt of er nog slechts twee wegen overblijven : of zich aan de wanhoop overgeven, óf alle schuld ontkennen. Maar deze wegen leiden tot niets ; zij voeren slechts tot den dood. En de Kerk ? Heeft zij nog iets te brengen in deze chaos van wanhoop en misdaad ? Moest zij zich niet liever beperken tot het stille werk van den barmhartigen Samaritaan, om de ergste wonden te helpen verzachten ? Ja, ik vraag met Jesaja : „Wat zal ik roepen ? " ;

De Kerk in Duitschland leert heden ten dage luisteren naar de waarachtige Blijde Boodschap : het Evangelie. En wij beginnen weer te begrijpen, dat God Zijn genade bewijst juist aan hen, „die wonen in het land van de schaduwen des doods", dat de Zoon van God gekomen is om te redden wat verloren was en dat de Heere Jezus nu, evenals vroeger, niet gekomen is „om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars tot bekeering".

Het is thans voor ons. Christenen in Duitschland, duidelijk, dat de roep „Bekeert u!" het ware Evangelie is. Wij durven en kunnen ons bekeeren, want Christus roept ons, en achter Christus staat God, die ons toeroept: „Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven". God heeft ons lief met een liefde, die zoó groot en zoó wonderlijk is, dat Hij Zijn Zoon voor onze zonden heeft gegeven. Wij behoeven dus niet onze schuld te ontkennen en met ons mee te sleepen in den dood. Er is bekeering mogelijk tot den levenden God en deze bekeering voert tot het leven.

Dat is het nieuwe, dat ons overweldigd heeft! En in het licht van deze liefde, waarmee God ons zoekt, weten wij, dat onze zonde geweldig is en onze schuld zeer zwaar. Wij hebben God niet lief gehad, want ons leven was leeg en arm ; wij hebben niet begrepen, dat wij, wij Christenen, de schuldigen waren en dat wij onszelf hadden te beschuldigen. Daarom luisteren wij naar dezen oproep tot bekeering en brengen ook anderen het goede nieuws : wij mogen ons bekeeren ; want God bewijst ons Zijn liefde, opdat wij zouden leven in Christus, die de vergeving en de volkomen levensvernieuwing is. In deze bewoordingen heeft de Raad van de Evangelische Kerk in Duitschland zicih in October te Stuttgart tot de afgevaardigden van den Wereldraad gericht, waarbij zij de hoop uitsprak, dat God onze Kerk nog weer een taak zou geven temidden van ons verslagen volk. Zonder twijfel treft deze oproep tot berouw en ge­loof ieder mensch persoonlijk, want zij vereischt van elk van ons, ja, van u en van mij, een persoonlijke beslissing, die niemand voor ons kan nemen. Daarom komen wij niet met grootsohe hervormingsplannen, die van de eene dag op de andere de geestestoestand van ons volk zouden kunnen wijzigen, doch wij zullen onze plicht vervullen, vertrouwende op de belofte, die God ons gedaan heeft: „Mijn Woord, dat uit Mijn mond uitgaat, zal niet ledig tot Mij wederkeeren, maar het zal doen, hetgeen Mij behaagt".

Is dat weinig, misschien te weinig ? „Er is vreugde in den hemel over één zondaar, die zich bekeert". God onthult ons zijn plannen niet. Maar als God zich verheugt over den terugkeer van een enkelen zondaar, dan zal Hij Zijn beloften vervullen in Zijn groote wijsheid. Reeds eenmaal — en wel méér dan eens — heeft Hij groote dingen gedaan door een zondaar, die zich bekeerde ; door den apostel Paulus. Indien Hij dat wil, zal Hij het heden weer doen. In alle gehoorzaamheid en trouw kunnen we dus dat­gene volbrengen, wat ons opgelegd is en dat is het dan ook, wat we thans in Duitschland doen. In de oecumenische arbeid, die wij tezamen verrichten, hopen wij te verwezenlijken wat God van de Christenen in Duitschland verwacht. Daarom wil ik dit voor u, vrienden en broeders, getuigen : de boodschap, die God ons opdraagt opnieuw te verkondigen, is een blijde en verheugende tijding.

Wij mogen ons tot God bekeeren, want Christus Zelf heeft onze zonden op Zich genomen ; wij mogen ons bekeeren, want Jezus Christus zelf schenkt ons een nieuw leven. Ja, ge moogt tot Hem gaan, al moest ge ook heel alleen dezen weg gaan, „want er is vreugde in den hemel over één zondaar, die zich bekeert".

Amen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's