De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd

Doch het behaagde den Heere hem te verbrijzelen. Hij heeft hem krank gemaakt; als zijne ziel zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zoo zal hij zaad zien; hij zal de dagen verlengen, en het welbehagen des Heeren zal door zijne hand gelukkiglijk voortgaan", Jesaja 53:10.

De lijdende Borg.

Het 53e hoofdstuk van Jesaja is wel eens genoemd het heilige der heiligen der Oud-Testamentische profetie. En niet zonder reden. Immers het is niet slechts het middelpunt van het bewonderenswaardig boek der vertroosting, dat aan dezen Godsman zijn naam beeft ontleend, maar het is het middelpunt, ja het is de hoogte en tevens de diepte van al de Messiaansche voorspellingen des O. Verbonds,

Zooals bekend, is het met name het lijden van Christus, waarop in deze Godsspraak onze aandacht gevestigd wordt.

In het vers dat we hierboven schreven worden wij in de eerste plaats gewezen op den grond van dat lijden.

De grond van dat lijden moet volgens Jesaja gezocht worden niet in den mensch, niet in den zondaar, ook niet in het kind van God, maar in den Heere zelf. De diepste grond er van ligt in Gods eeuwigen Raad. Immers het behaagde den Heere, hem te verbrijzelen.

Oppervlakkig beschouwd lijkt dat wat vreemd; het schijnt zulk een harde bewering dat de Heere een behagen gehad zou hebben in de peilloos diepe vernedering van Zijnen eenigen Zoon.

Zou God werkelijk een behagen hebben in smart en in pijn? Kon Hij waarlijk een behagen hebben in dat diepgaand lijden van den Zoon Zijner liefde? een behagen in die druppelen bloeds die op het voorhoofd van den Man van smarte gepareld hebben? een behagen in die bittere klacht die straks van Golgotha's kruis geklonken heeft?

Ja, zegt Jesaja, daar heeft God een behagen in gehad. Immers het behaagde den Heere hem te verbrijzelen. Het was dus niet in de eerste plaats Pilatus die over den Christus het doodvonnis velde; het waren niet de Joden die hem hebben overgeleverd; het was zelfs in den allerdiepsten grond niet de Satan die met heel zijn hellemacht tegenover Hem stond. Neen, het was de hand Zijns Vaders die Hem trof.

Zeker, al die vijanden hebben wel medegewerkt; maar zij waren in hunne medewerking niet anders dan instrumenten om uit te voeren al wat Gods hand en Gods raad te voren bepaald had dat geschieden zou. Jezus werd overgeleverd naar den bepaalden raad en voorkennis Gods, Hij heeft in gansch Zijn lijden niet slechts tegen de menschen en tegen den Satan gestreden, maar Zijn lijden was in de allereerste plaats een dragen van Gods eeuwigen toorn; een volvoeren van Gods eeuwig welbehagen dat de Heere voor de grondlegging der wereld in zondaren had. Daarmee toch hangt het behagen dat de Heere in de verbrijzeling van Zijnen Zoon gehad heeft, onmiddellijk en onlosmakelijk saam. Neen dat behagen zou niet te vatten zijn, indien het niet was in het licht van het woord dat de Heiland zelf eenmaal sprak :

„Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe, "

Maar niet slechts op den grond, Jesaja wijst ons hier ook op het karakter van Jezus' lijden. En dat doet hij in deze woorden: , Hij heeft hem krank gemaakt."

Deze woorden toch geven ons in 't kort een blik in de schrikkelijkheid van het lijden dat de Heiland heeft doorgemaakt, O, volkomen zal niemand dat lijden ooit kunnen peilen. Geen pen zal het ooit kunnen beschrijven en geen tong zal het ooit kunnen uitspreken hoe nameloos bitter de lijdensbeker was, dien Hij tot den laatsten druppel toe heeft ledig gedronken.

Christus kent het lijden van Zijn volk wel. Want in al hunne benauwdheden was Hij benauwd, maar omgekeerd kennen zij Zijn lijden niet.

Toch tracht Jesaja ons een flauwen indruk van dat lijden te geven en wel doordat er sprake is van verbrijzelen en van krank maken. Die scherpe uitdrukkingen willen in de eerste plaats zeggen dat het lijden van Christus op snerpende wijze door Hem is gevoeld, Jezus toch voelde zooveel dieper dan wij. Ons gevoel is door de zonde zoo veelszins verstompt. Vandaar dat de meest gevoelige mensch soms geslagen kan worden, zonder pijn te gevoelen. Christus echter had geen zonde. Zijn gevoel was zooveel fijner dan het onze, en vandaar dat elke slag van den vertoornden Rechter Hem zooveel harder trof dan ooit een onzer er door getroffen kan zijn.

En dat niet alleen, maar deze scherpe woorden, waarmee het lijden des Heeren hier wordt afgemaaid, doen ons ook zien dat dat lijden den Heiland zoo geheel en al in beslag had genomen, dat er niets geheels aan Hem overbleef. Niet waar, als gij krank zijt, dan wordt gij door die krankheid ook geheel en al terneder gedrukt. Zelfs als maar één lid lijdt, dan lijden alle leden mede. En vooral als het een eenigszins ernstige krankheid is, dan legt zij beslag op gansch uw bestaan naar lichaam en ziel.

Welnu zoo was het nu ook met het lijden van Christus, Ziel en lichaam beiden werden er als 't ware door verslonden. Ach we behoeven slechts enkele dingen te noemen om u de peillooze diepte van dat lijden voor den geest te roepen. Denk maar aan het verraad van Judas, aan den zielestrijd in den hof van Gethsemané, aan de mishandeling voor het Sanhedrin, aan de verloochening van Petrus, aan de geeseling en de bespotting van Pilatus, aan den weg van Gabbatha naar Golgotha. Denk maar hoe Hij daar heeft gehangen aan het vloekhout der schande en hoe Hij ten slotte met een gebroken oog en een gebroken hart wegzonk in de wateren des doods.

O, hoe kwam de toorn Gods als een verterend vuur op. Hem aan en wat was er dus oorzaak om het den dichter van Psalm 22 na te zeggen:

O doodlijk uur, wat hitte doet mij branden. Mijn hart is week en smelt in d' ingewanden.

Als was voor 't vuur.

Maar niet slechts op den grond en op het karakter, Jesaja wijst ons in de derde plaats ook op de beteekenis van Christus' lijden, als hij zegt: , Wanneer Zijn ziel zich tot een schuldoffer zal gesteld hebben."

Deze uitdrukking is ontleend aan den offerdienst des Ouden Verbonds, Immers wat daar schaduw en profetie was dat is hier vervulling en werkelijkheid. Of was Christus niet de vervulling van al de offers die in de bedeeling der schaduwen gebracht waren ? Al die offers toch hadden geen wezenlijke verzoening kunnen aanbrengen. Daar is maar éen offer, dat den Heere welbehagelijk is. en dat is het offer van Hem die zich in den eeuwigen vrederaad reeds als het vrijwillig offerlam had aangemeld. Zijn ziel. Hem opgedragen, kon Hem alleen behagen.

Nu wordt het offer van Christus hier een schuldoffer genoemd. Het is dus geweest een betaling van de schuld van Gods volk. Daarmee vervalt natuurlijk alle beweren dat het lijden van Christus bloot voorbeeldig was, of om een zekere stemming van medelijden bij God op te wekken of ook wel alsof de Heere door het lijden Zijns Zoons nog tot liefde bewogen moest worden. Neen zekerlijk niet. Juist uit liefde heeft de Heere den Zoon Zijner liefde gegeven. Maar het was Gods liefde, een vlekkeloos heilige liefde. Vandaar dat Hij den schuldige ook geenszins onschuldig houdt, en vandaar dat de offerande van Christus ook een voldoening moest wezen aan Gods heilig en onkreukbaar recht. Welnu dat is het offer van Christus ook geweest. Het was een schuldoffer. Tot de laatste penning toe heeft Hij de schuld Zijner uitverkorenen geboet. Dien die geen zonde gekend heeft, heeft God zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem, En de volkomenheid van dat offer hangt saam met de uitdrukking: Hij heeft Zijn ziel als zulk een schuldoffer gesteld. Jezus' lijden immers is meest zielelijden geweest. En daarin ligt de grootste waarde ervan. Immers de zonde heeft vooreerst en bovenal onze ziel in beslag genomen. Ofschoon ook ons lichaam onder den invloed en den vloek der zonde kwam, toch is in de eerste plaats onze ziel, het centrum van ons bestaan door de zonde verwoest.

Maar daarom moest ook het lijden van Christus, hoewel de gevolgen zich ook in het lichaam deden gevoelen, in de eerste plaats zielelijden zijn. En vandaar dat Christus ook Zijn ziel tot een schuldoffer heeft gesteld. Hij heeft Zijn ziel en daarmede Zijn leven tot een rantsoen voor velen gegeven.

Maar niet slechts over den grond, het karakter en de beteekenis, Jesaja spreekt ook over de vrucht van het lijden van den Middelaar en die vrucht vinden we in deze woorden: „Hij zal zaad zien, Hij zal de dagen verlengen en het welbehagen des Heeren zal door Zijne hand gelukkiglyk voortgaan."

Hij zal zaad zien. Zaad beteekent hier kinderen. Wanneer hier gezegd wordt: Hij zal zaad zien, dan beteekent dat dus dat Christus niet te vergeefs heeft geleden. Zijn zure arbeid is goed beloond. Het doel dat de Vader met het lijden Zijns Zoons had is niet verijdeld. Daar is geen enkele druppel bloeds tevergeefs gestort. In alles wat hier op aarde door menschen ondernomen wordt, is mislukking mogelijk. Hoe menigmaal hebben onze pogingen al geen schipbreuk geleden. Maar het lijden van Christus is niet mislukt. Het groote doel dat de Heere er van eeuwigheid mee had, heeft Hij er ook mede bereikt.

Hij zou zaad zien, en Hij heeft als loon op Zijnen arbeid dan ook een volk, waarvan Hij Zich, als een vader aan zijne kinderen, verbonden gevoelt; een volk waarin Hij, evenals een vader in zijn kind, een gestalte verkregen heeft; een volk dat niet slechts Zijn Naam, maar dat door de werking Zijns Geestes ook Zijn beeltenis dragen mag.

Bovendien zal Hij de dagen verlengen. D. w. z. Hij is weder levend geworden. O wij weten dat daardoor juist Zijn vijanden straks bekleed zijn met schaamte en schand'. Of hadden zij niet alle krachten ingespannen om Hem tot zwijgen te brengen? En eindelijk scheen hun doel ook bereikt I De vijanden juichten al; de hel jubelde reeds en de vrienden waren reeds bekleed met een zak. De Vorst des levens scheen voor immer door den dood overwonnen te zijn. Maar daar heeft eensklaps de verandering plaats. Met goddelijke almacht schudt Hij de ketenen af, waarmee men Hem voor immer meende gebonden te hebben. Ja waarlijk, Hij is dood geweest en weder levend geworden, Hj heeft de dagen verlengd en zoo alleen was het ook mogelijk wat Jesaja in de laatste plaats hier zegt: „Het welbehagen des Heeren zal door Zijne hand gelukkiglijk voortgaan."

Wat hier met dat welbehagen Gods bedoeld wordt, is ons allen bekend. Het is dat eeuwig en vrij machtig welbehagen, dat de Heere van eeuwigheid gehad heeft om een volk te redden dat verzonken lag in de wateren van den eeuwigen dood, in de kaken van een rampzalig verderf. Met dat welbehagen wordt hier bedoeld het inschrijven van de namen van Gods gekenden in het boek des Levens des Lams.

Dat welbehagen nu, die eeuwige en vrijmachtige liefde, waarmee de Heere van eeuwigheid de Zijnen heeft liefgehad, zou door de hand van Christus gelukkiglijk voortgaan. En is ook dat woord niet wonderlijk vervuld?

Neen, zonder Christus, zonder Zijn bloedig lijden en sterven zou er aan dat eeuwig voornemen Gods nooit uitvoering gegeven zijn. Laat ons eens een oogenblik het onmogelijke onderstellen, n.l. dat Christus eens niet geleden zou hebben en dus ook niet gestorven zou zijn, gij zult aanstonds gevoelen dat er dan van een uitstorting des Heiligen Geestes en van een geboortedag der Kerk en van het toebrengen der uitverkorenen nooit sprake geweest zoude zijn. Van alle degenen, wier namen geschreven staan in het boek des Levens des Lams, zou er dan niemand in het Nieuwe Jeruzalem gekomen zijn.

Maar nu Christus Zijn bebloede handen straks heeft uitgestrekt aan Golgotha's kruis, nu is dat de oorzaak dat er aan het voornemen Gods, dat naar de verkiezing was, uitvoering gegeven kon worden; nu is dat de oorzaak dat straks de Heilige Geest is uitgestort, dat de deur der Kerk nog heden ten dage zelfs voor de wildste volken mag opengezet en dat alle gegevenen des Vaders zullen toegebracht worden tot de gemeente die zalig wordt.

O, gelukkig wie nu behooren mag tot degenen in wier ziel dat welbehagen Gods door den Geest van Christus gelukkiglijk voortgaat, en wie het met het oog op den lijdenden Borg een Da Costa mag nazingen:

Ja, vervuld is 't recht der wet. Onze wonden zijn verbonden, Onze zonden zijn verslonden. En de slangenkop verplet.

In het kruis zal 'k eeuwig roemen, En geen wet zal mij verdoemen.

Christus droeg den vloek voor mij ! christus is voor mij gestorven, Heeft gena voor mij verworven; 'k Ben van dood en zonden vrij.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's