Stichtelijke overdenking.
En anderen, spottende, zeiden: zij zijn vol zoeten wijns. Hand. 2 : 13. Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drie duizend zielen. Hand. 2:41.
Geest tegenover Geest.
Door de zonde is de menschheid van God losgeraakt, tegenover God komen staan, met God in conflict gekomen.
De menschheid werkt tegen God in. Hem hoonend en tegen den Geest Gods strijdend.
's Menschen geest werkt tegen Gods Geest in, wederstaat Gods Geest, haat Gods Geest, strijdt tegen Gods Geest.
't Welk oogenblikkelijk het doem vonnis voor den mensch moest geven — ware de Heere niet lankmoedig van Adam af tot op dezen oogenblik en had Hij het geslacht der menschenkinderen niet gedragen in het gehengen Zijner ontferming tot op dezen stond. Immers, die met God twist, staat zichzelf naar 't leven.
Die tegen God strijdt, doodt zich zelf. De geest des menschen, die tegen Gods Geest zich verzet, werpt zichzelf in den afgrond.
In den zondvloed zien we er iets van. Dan zien we een moment, dat Gods Geest dat twisten van den mensch met God niet langer verdraagt — en uittrekkende tegen den mensch zinkt de menschheid weg in emdelooze diepte, in namelooze ellend. Dèt is nu de mensch, die God durft wederstaan
Dat is nu de mensch, de machtige, de wijze, de, brutale, alles durvende mensch.
Opbruisend tegen den hemel en opvliegend tegen God.
Geest zettend tegenover Geest.
Kracht tegenover kracht.
Woord tegenover Woord.
Maar als de Heere opwaakt, dan ligt de mensch verbroken en dan is de menschheid verloren.
Misschien hebben wij wel eens een plaat gezien, voorstellende de ellende van den zondvloed. Misschien is ons de teekening van Walter Crane, een Engelsch schilder uit de vorige eeuw, bekend. Een slang kruipt op tegen een boom. Een man, boven op een rots, slaat de arm om dien boom, en grijpt met zijn hand, die nog vrij is, naar zijn vrouw en zijn kind, die dreigen weg te zinken in de wateren, waarin anderen reeds reddeloos wegzonken om met bittere smart voor eeuwig onder te gaan. ' ,
Zie dat alles eens aan. En o I dat opkruipen van mensch en beest tegen boom en rots; dat weggeslagen worden door de golven van mensch en beest, die reddeloos en radeloos verdrinken; dat worstelen en bezwijken van alles wat leeft — o! 't is zoo vreeselijk om te zien, zoo huiveringwekkend om het in te denken.
En het is maar één moment uit de groote historie der menschheid, die steeds nog wordt voortgezet en die de schrikkelijkste voleindiging nog wacht.
De verwachting was zoo gansch anders geweest.
Adam en Eva zouden opleven als hun geest zich zette tegenover Gods Geest. Hooger zou het gaan, steeds hooger.
Dat gelooft Lamech in zijne dagen nög. Want had hij, ten aanschouwe van zijn twee vrouwen, Ada, de schoonoogige, en Zilla, de schoone van haarvlechten, zijn sterken arm niet opgeheven met macht en gezegd: , wie zal mij in den weg treden?
Jabal is van zijn levenslot zeker en maakt zich een tent, om als vrij man te gaan en te staan waar hij wil; om veilig te wonen waar hij verkiest.
Jubal kent geen zorg en maakt zich een muziekinstrument, om met harpen en orgels den geest des menschen op te wekken en met vroolijkheid voort te gaan in zelf-gekozen weg.
En Tubal-Kaïn bezit een spade om den akker te bewerken, een houweel om de aarde te beheerschen met macht en te dwingen tot dienstbaarheid, daarbij een zwaard om alle vijanden te kunnen weerstaan.
Wat ontbrak den mensch nog?
Was het niet verstandig geweest, om maar geest tegenover Geest te zetten en het te wagen in zelf gekozen pad?
Doch zie nu eens de plaat van Walter Crane, en gij komt met zielsontroering tot de ontdekking, dat de mensch die in twist leeft met God, de ellendigste is van alle menschen en dat de grootste smart en bangste teleurstelling hem elk oogenblik wacht, tot een eeuwig verderf.
De mensch die met God twist kan het niet uithouden.
Als God opstaat en als Zijn Geest tegen den mensch uittrekt ten strijde, dan is 't gedaan.
Gelijk het vreeselijkste drama dan ook nog wachtende is, als de tijden der twisting van de menschheid tegen God vol zullen zijnen Gods Geest in twisting zal uittrekken om den mensch te vergelden maar zijn werken. Dan zal een eeuwige ellende het deel worden van allen, die, vleesch uit vleesch, vreemd aan Gods Geest hebben geleefd en zijn gestorven.
Bij den zondvloed hoort de ark.
Die had God laten bouwen door Noach, zijnen knecht, opdat een iegelijk die zich zou leeren bekeeren zou behouden worden.
Honderd twintig jaar heeft Noach daarvan gesproken.
Honderd twintig jaar heeft hg gesproken van de zonde; van de dwaasheid om tegen God te strijden; om geest tegenover Geest te zetten; om naar den geest des menschen en der wereld te wandelen en den Geest Gods tegen te staan en te lasteren.
Dat zou den dood werken.
Maar men heeft de woorden van Noach geacht als ijdel geklap. Men heeft zijn dreigement dwaasheid geacht en zijn alarmgeblaas noodeloos gerekend.
Neen, de mensch moest rustig voortgaan in den zelf gekozen weg. Hij moest blijven vertrouwen op eigen geest en Gods Geest tegenstaan. Hij moest daarbij eten en drinken en vroolijk zijn.
Totdat de dag der wrake aanbreekt en plotseling de mensch ontwaart dat hij het mis gezien heeft.
Zijn geest is een geest uit de hel geweest. Zijn geest werkt den dood.
Maar 't is te laat.
En de ark is er — maar er komt niemand in.
Niemand ?
Neen, niemand zou er in gekomen zijn, als God de Heere niet genadig en barmhartig was tusschenbeide gekomen en Noach en zijn huis had binnengebracht.
De dieren zouden zijn vergaan, als Hij ze niet op wondere wijze uit bosch en veld, van berg en rots, uit woestijn en vallei had saamgeroepen en door de deur der ark binnen had gedreven.
Heel de wereld, mensch en dier, had immers den oorlog verklaard aan Hem die het leven is.
En in dollen drift, in dwaas bedenken, lustte den mensch niets anders dan Gods stem roekeloos in den wind te slaan en rustig voort te gaan in eigen weg.
Maar de Heere heeft een sterke rechterhand. By den Heere is veel genade en groote barmhartigheid.
En zoo komt de ark vol — om, als de Geest des Heeren den twist heeft voleind over een boos geslacht, een nieuwe menschheid op een nieuwe aarde te doen uitgaan.
Zoo wordt Noachs huis behouden.
En zoo zal uitgroeien Noachs zaad.
Dwaas is de mensch. De mensch twist met God en zet geest tegenover Geest. De geest des menschen wil zich niet onderwerpen aan Gods Geest. En Gods Geest te mogen bezitten, naar Gods Geest te mogen wandelen, geeft alleen wijsheid, vrede en vreugd.
De dwaasheid des menschen springt ook in het oog op Pinksterfeest.
Zooals de ark door Noach gebouwd is om te behouden, zoo is Jezus gegeven tot zaligheid.
En nadat Hij gestorven is om onze zonde en opgewekt om de rechtvaardigmaking van een gansch verloren volk, mag hij bizonderlijk op het Pinksterfeest worden verkondigd als de Zaligmaker en Behouder van diep ellendigen, die anders den dood moeten sterven — maar de geest des menschen zet zich tegenover Gods Geest en veracht de aanbieding des heils.
God wil komen om woning te maken in de harten van arme, verloren zondaren.
De Heere wil in Christus aanbieden verzoening van de zonde en wil met Zijnen Geest de ziele vervullen met wijsheid en gerechtigheid, om te leiden in het spoor van zaligheid en vrede.
Maar de mensch, zelfgenoegzaam en wijs in eigen oog, heeft geen behoefte aan verzoening en geen begeerte naar een Leidsman uit den hemel.
Lomp, brutaal, ongevoelig stoot hij God weg, die tot hem komt.
De mensch wil niet behouden worden.
Omdat hij leeft naar eigen lust en zoo het leven meent te bezitten en te zullen behouden.
Hij zet geest tegenover Geest — en komt ellendig om.
Zal er dan niemand worden behouden?
Neen, niemand — ware de Heere niet groot van genade en mild in ontfermen; ware Zijn rechterhand niet bekleed met macht en ware in Christus niet voor al Zijn volk behoud en zaligheid.
En wat doet de Heere dan?
Hij geeft de rijke werking Zijns Geestes een woord te spreken voor alle volkeren, voor alle natiën, voor alle talen.
En ja — alle volkeren hebben Hem den oorlog verklaard en alle natiën zullen Hem wederstaan.
Maar met Zijn Geest zal Hij ingaan tot alle landen, met de aanbieding van het heil in Christus zal Hij komen tot alle volkeren — en dan zal Hij lokken uit het Noorden en het Zuiden, uit het Oosten en het Westen, uit de woestijn en uit de vallei, van de bergen en van de heuvelen, en ze zullen komen tot belijdenis van zonde en tot aanbidding van Jezus Christus, in Wien het leven is.
Zie het maar op Pinksterfeest.
Ze roepen ruw: weg met den Geest Gods; het is een geest van dronkaards.
Maar de Heere dringt door met velerlei talen tot alle natiën en daar gaat een geroep op uit de volkeren: o God, wees mij zondaar genadig; och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest.
Zalig als Gods Geest komt twisten met onzen geest en wij mogen verteederd worden voor Zijn aangezicht.
Hoe staat het met ons?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1914
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's