De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

9 minuten leestijd

En mijnen Geest, staande in het midden van u : Vreest niet. Haggaï 2 vers 6.

„Versta den Heiligen Geest, die onze zwakheid mede te hulp komt bij u tegenwoordig zijnde met Zijn krachtige werking", dat staat er naast in de Kantteekening van den Statenbijbel.

Dit is een woord van bemoediging, opbeuring en vertroosting voor een volk, dat dit noodig had. Er was een kleine groep menschen tusschen veel vijanden, met vele vragen en weinig verwachting hebbend van de toekomst.

Wie dacht er aan hen ? Zou er iemand zijn, die hun moeilijkheden begreep ? Konden ze hopen dat er één was, die verstond, wat hen zoo terneerdrukte ? Konden, mochten ze verwachting hebben van God, die zóó vaak reeds uitredding had gegeven? Maar zij hadden toch gezondigd ? Maar zij hadden Hem toch zoo menigmaal verlaten, doende, wat kwaad is in Zijn ogen !

't Ja, zoo, was het. Echter Hij vergat hen niet. Hij is de Heere. Zijn naam is „Ik zal zijn". Hij is de getrouwe. Hij dacht aan hen ten goede. Schoon zij arm zijn en ellendig, denkt God aan hen bestendig.

Ge kent wellicht de omstandigheden waarin het volk verkeerde. Uit de  ballingschap in Babel was een deel van de verbannelingen teruggekeerd. Lang waren zij verre geweest van Jeruzalem, de tempel en Gods altaren. Er was geweest een tijd van droefenis en geween. De Heere had hen daar veel geleerd aan de rivieren van Babel en een deel des volks had Zijn onderwijs verstaan. Het was hun tot beschaming, maar ook tot redding. Hij voerde in duisternis, maar liet ook Zijn licht schijnen. Nu zijn ze weer in Jeruzalem. Hun voeten staan in de Godsstad. Maar er is verwoesting, er zijn puinhoopen, er is ellende. En daarom geldt het : nu aan den arbeid, nu aan het bouwen. Niet terneder zitten, maar werken, zoolang het dag is.

In ons teksthoofdstuk zien we, dat er reeds eenige weken is gearbeid. Doch, wat is het werk groot ! Wat zijn de bouwers weinige ! Zal het wel ooit goed komen ? Men herinnert zich de vroegere tempel en al het schoone en heerlijke daarvan. En nu...... is het wel mogelijk ?

Ja, het is mogelijk, maar niet door de veelheid van bouwers en ook niet door groote menschelijke kracht, maar wel door 's Heeren gunst en Zijn zegenrijke tegenwoordigheid onder het volk. Hij zendt Haggaï, de profeet, om leidslieden en volk tezamen toe te spreken. Zij moeten hooren, dat de Heere hen niet vergeet, zij moeten het vernemen, dat Hij is de levende God. En dan zien we weer het wonderlijke, namelijk dat de mensch een roeping en plicht heeft, maar niet om daarvan een grond te maken, niet om te gaan roemen, want het is God, die de zegen moet schenken, van Boven kan alleen de uitkomst komen. Zoo klinkt dan over de puinhoopen heen het Woord des Heeren : „Wees sterk, gij Zerubbabel, wees sterk, gij Jozua, de Hoogepriester, en wees sterk al gij volk des lands, spreekt de Heere, en werkt; want ..... Ik ben met u".

Dat wil dus zeggen : gaat aan het werk met alle kracht. Gij ziet weliswaar de uikomst niet. Gij weet niet, hoe het in orde moet komen. Maar ge hebt met den levenden God te doen, met dien God, die d' ooren wond'ren doet op wond'ren hooren.

Haggaï moet het volk herinneren aan het verbond, dat de Heere met hen oprichtte bij de Sinaï. Herinnert ge het u niét, denkt ge er niet meer aan, wat de Heere gesproken en verricht heeft ? Weet ge niet meer, dat Hij ook toen gedaan heeft, wat bij de menschen onmogelijk was ? Waren Zijn daden niet groot ? Waren Zijn uitreddingen niet beschamend ? Welnu, die God is er nog, diezelfde God is er nog. Zou Hij Zijn gena vergeten ? Neen, dat nimmer. De uitkomst is van Hem. Er staat : „en mijnen Geest, staande in het midden van u, vreest niet". Ziedaar het wonder. Door dien Geest zullen zij bezield en berachtigd worden tot den arbeid. Door Hem zullen de moedeloozen moed ontvangen en de krachteloozen kracht. We lezen : staande in het midden van u. Dat wijst op het actieve, op het gereed staan ter hulpe van Zijn volk. Is dit niet een wonderschoone belofte, rijk aan inhoud, ver van strekking voor de Kerk van de oude bedeeling des Verbonds ? Het is, alsof de Heere zegt : Ik weet het, gij kunt niet ; Ik weet het, gij zijt zoo zwak. Ik weet het, gij zijt moedeloos. Ja, Ik weet het alles, want Ik ken van verre uw gedachten. Maar ga aan het werk. De tempel komt klaar. Daar zal Ik voor zorgen. Van Mij is de uitkomst. Weest niet bang, maar gelooft : „en mijnen Geest, staande in het midden van u, vreest niet".

Is dit ook niet een rijke belofte voor de Kerk in onze dag ? Er zijn nog beloften Gods voor een arm volk. Er is nog een levende God, die Zich in Christus heeft geopenbaard als een God, die gaarne vergeeft.

De laatste weken hebben we in couranten en tijdschriften van rechtzinnigen en vrijzinnigen veel kunnen lezen van verootmoediging, van oordeelen, van schuldbelijdenis en boete. En wie zou zeggen, dat dat niet goed is ? Zou het niet goed zijn, op te wekken tot het zoeken van de oorzaak van wat ons overkwam ? Zou het niet goed zijn, als een volk schaamrood werd omdat het den Heere heeft verlaten en daarover schuld beleed ?

Ook in gesprekken met onze medemenschen hooren we vaak : Wij zijn niet beter dan al die anderen, die zooveel hebben geleden. Wij hebben het ook verdiend. Wij hebben de schuld ook groot gemaakt. Dit is een gelukkig verschijnsel, als het diep is gemeend. Maar toch is er iets in, dat ons treffen moet. Men belijdt de schuld zoo stellig, zoo vast. En dan volgt er vaak zoo zwak : Mocht er maar iets goeds uit komen. Mocht er eens vrucht zijn. Er zijn toch beloften Gods voor een arm volk ! Er is toch een gaarne vergevend God voor een schuldig en daarom verloren volk. Onze tekst doet ons dit zien : Mocht er een arm en verslagen en moedeloos volk zijn, dan zal er een goede uitkomst wezen, want het luidt : „en mijnen Geest staande in het midden van u, vreest niet".

De menschelijke geest strijdt tegen den Heiligen Geest. Soms geschiedt dit op ruwe, grove of spottende wijze. Echter ook wel gebeurt het in een fijnere vorm. Hoe dit ook zij : er is strijd. Want in ons is de leugen, maar de Heilige Geest is de Geest der waarheid. Wij zoeken, wat beneden is, namelijk eer, macht, rijkdom en zelfhandhaving. De Heilige Geest echter is van Boven en wil de mensch klein maken en zijn armoede openbaren, opdat Hij hem leide tot Christus. Zóó leert Gods Woord ons, dat er in deze wereld, als op een akker, gezaaid wordt. De Heere zaait het goede zaad, de satan werpt er onkruid in. Straks aan het einde der tijden echter is er de oogst. Dan gaat de tarwe in de schuren, maar het onkruid wordt verbrand met onuitblusschelijk vuur.

Hier beneden moet de keuze gedaan worden. Slechts dan is het goed, als het is de keuze des geloofs. Want alleen door het geloof kan een verootmoedigde zeggen : ja, Heere, ook dan, als het leven zwaar is en vol van vragen. Ook dan, als er leed gedragen moet worden, dat nameloos groot is. Kan dat wel ? Is dat wel mogelijk ? Zou er redding zijn ? Zoo vraagt een arme van geest. Dan luidt Gods Woord : „en mijnen Geest staande in het midden van u, vreest niet". Zoo spreekt de Heere tot hen, die door Woord en Geest geleid en geleerd, Hem nederig te voet vallen. Het hart, dat door schuldbesef verbrijzeld is, is juist verbrijzeld door dien Geest, opdat Hij het brenge tot het kruis van Golgotha, waar Christus hing, dragende de vloek voor Zijn volk, betalende de schuld van Zijn volk, dragende de straf, die de vrede aanbrengt voor hen.

Haggaï moet zeggen tot liet kleine, moedelooze volk : Gaat aan het werk. De Heere zorgt voor u. De tempel zal verrijzen. Niet anders is het met de geestelijke tempel. Wat kan het er soms, van menschenkant bezien, hopeloos voorstaan. Maar de Schepper van  hemel en aarde heeft geen groote middelen noodig. Is dat niet gebleken op het Pinksterfeest ?

Stel u voor : een klein aantal discipelen en vele vijanden. Een zwak kuddeke en vele wolven. Bedroefden en verslagenen. Eenzaam gevoelden zij zich te midden van hun eigen volk. Maar ziet : De opgewekte Heiland, nu zittend aan de rechterhand des Vaders, vervult Zijn belofte. Hij zendt de Trooster, de Heilige Geest. En dan gaan zij getuigen. Nu kunnen ze niet meer zwijgen. Het klinkt : „Gij hebt den Zaligmaker gekruist. God echter wekte Hem op. Bekeert u dan en gelooft in Hem.

Wat zal er van komen ? Hoe zal de uitwerking wezen ? Wat kunnen die eenvoudige menschen ? Zij kunnen niets, maar ze vervullen hun roeping en de zegen komt van Boven. Het is van den Heere geschied. Hij gaf wasdom. Hij gaf zegen. Ondanks alle tegenwerking en vijandschap, werd de tempel gebouwd, de levende tempel, het geestelijk bouwwerk, en wel naar Zijn gemaakt bestek. Want ook toen gold het : „en mijnen Geest, staande in het midden van u".

Nog geldt Gods Woord, nog worden Zijn beloften verkondigd, nog werkt de Heilige Geest. Hij is de Geest, die door het Woord zondaren hun zonde doet zien en belijden. Hij is de Geest, die dooden levend maakt. Hij is de Geest, die verlicht een volk, zittend in duisternis en schaduw des doods, om hen te leiden tot de Vertroosting Israels. Want Hij getuigt niet van Zichzelf, doch van Christus, den eenigen Borg en Middelaar.

Lezer, lezeres, wat doet gij ? Wat deedt gij in het verleden ? Wat doet gij nu ? Bedroeft gij den Heiligen Geest ? Wederstaat gij Hem, door het Woord te verwerpen ? Dan veroordeelt dat Woord u. Dan verwerpt gij den Koning. Hoe kunt ge voor Hem verschijnen ? Hoe gelukkig het volk, dat naar Zijn klanken hoort. Zij kennen waarlijk hun zonde en ongerechtigheid. Bij hen is er waarlijk leed over de zonde. Maar voor hen zijn er ook waarlijk rijke beloften Gods. Hij zegt : Komt, armen, ellendigen, kreupelen, blinden, gevangenen, komt en ontvangt hulp, redding, genezing, leiding en bewaring, uit gunst, om niet, om Christus' wil, door Zijn Geest.

Is dan de levensreis gemakkelijk ? Hoe kan het gemakkelijk zijn in een woestijn, of in een tranendal, of in een donkere wereld? Hier is de rust niet. Hier blijft de strijd. Maar Gods Woord, dat in het verleden bemoedigde en sterkte de gebrokenen van hart, is niet veranderd en zal niet veranderen. Zijn belofte klinkt : „en mijnen Geest, staande in het midden van u, vreest niet".

St Annaland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juli 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juli 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's