MEDITATIE
Een rijke troost in dagen van benanwditeid.
En wij weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk degenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn. Romeinen 8 vers 28.
Dat er in een korte spanne tijds heel veel geschieden kan, hebben wij de laatste maanden ondervonden. Wat is er in één maand, ja, in enkele dagen al niet gebeurd, en wie zal zeggen wat de toekomst nog voor ons in haar schoot bergt. Weer zijn wij een nieuwe maand ingetreden. Zij telt 31 dagen, maar wie weet wat er in die dagen zal gebeuren. Daarin zal worden ervaren, dat eenerlei lot wedervaart zoowel den rechtvaardige als den goddelooze.
En toch zal er een machtig onderscheid zijn. Terwijl van hen, die den Heere niet vreezen, geldt, dat zij zich alleen door het leven moeten slaan, zegt Gods Woord van al Gods kinderen, dat de Heere bij hen zal wezen al de dagen tot aan de voleinding der wereld. Maar dat niet alleen.
In het Schriftwoord, dat boven deze stichtelijke overdenking staat, lezen wij dat Paulus aan de gemeente te Rome schreef : „Wij weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn".
En nu gold dat niet alleen voor den tijd van Paulus. Neen, ook voor onze tijd geldt dat Schriftwoord en bevat het een rijke troost. Daarom; komt het er voor ons op aan, hoe wij tegenover den Heere staan. Wij lezen in het Evangelie van Johannes, dat de Heere Jezus Christus bij Zijn verschijning aan de zee van Tiberias aan Simon Petrus vroeg : „Simon, Jonas zoon, hebt gij Mij lief? "
De apostel mocht dit antwoord geven : „Heere, Gij weet alle dingen. Gij weet, dat ik U liefheb". Welk antwoord zouden wij hebben moeten geven? Zouden wij het zelfde antwoord als Simon Petrus hebben kunnen geven ? Daar wordt over het liefhebben van God menigwerf zoo gemakkelijk gesproken. Maar zoo licht is het niet. Er is wat toe noodig, om een mensch, die van nature een vijand van God is, te veranderen in een liefhebber van den Heere.
Dat is bij den mensch onmogelijk. Maar, Gode zij dank, geldt ook hier, dat wat bij den mensch onmogelijk is, mogelijk is bij God. Wanneer de Heere uit louter goedheid en vrije genade de liefde Gods in het hart der Zijnen uitstort, dan is het gevolg daarvan dat zij den Heere leeren liefhebben. De grond van die liefde is de kennis van God. Onbekend maakt onbemind — zegt een spreekwoord.
Dat is ook in het geestelijke waar.
Nimmer kan een mensch den Heere liefhebben, als hij Hem niet heeft leeren kennen. Wij zien dat zoo duidelijk bij Saulus. Deze vervolgde de gemeente Gods en in haar den Christus, omdat hij Hém niet kende. Hoe gansch anders werd dat, toen de Heere zich aan hem openbaarde. Zoo groot werd toen zijn liefde, dat hij aan de gemeente van Corinthe schreef, dat hij niets wilde weten dan Jezus Christus en Dien gekruisigd.
Gelukzalig de mensch, die God heeft leeren liefhebben. Dat is een wonder iets. Of is het geen wonder, dat een mensch, die van zichzelf van God niet wil weten. Zijne gemeenschap in Christus Jezus zoekt ? En toch is dit zoo. Zoomin als Maria rust had voordat zij den Christus gevonden had, zoo min kan een ontdekte ziel vrede hebben, voordat zij mag weten dat zij des Heeren eigendom is. Die liefde openbaart zich ook hierin, dat men de eene tijd meer dan de andere droefheid kent over de zonde. Een droefheid, die uitdrijft tot den troon der genade, met de bede om genade en vergeving. Een droefheid, die een onberouwelijke bekeering werkt.
Voor hen, bij wie dit gevonden wordt en die dus behooren tot hen, die den Heere liefhebben, bevat onze tekst deze troost, dat hun alle dingen zullen medewerken ten goede.
Alle dingen.
Dus niets uitgezonderd ? Neen, niets, ook niet het lijden van deze tegenwoordige tijd. Ook niet de oorlog, met al de ellende, die daaruit voortvloeit. Neen, alle dingen. Tranen van droefheid over het verlies van onze dierbaren, ziekte of andere tegenspoed, ook de nood van onzen tijd, ja, ook de dood zal medewerken ten goede. De moeiten des levens, de smart en de ellende zijn in Gods hand menigmaal 't middel, waardoor degenen, die den Heere lief hebben, meer uitgedreven worden tot den troon der genade. God de Heere doet ze door Zijn Geest dikwerf hiertoe strekken, dat zij hoe langer hoe meer vreemdeling hier op aarde worden en meer beginnen te verlangen naar het Vaderhuis met zijn vele woningen, waar de Heere alle tranen van hunne oogen zal afwisschen.
De heerlijkste Psalmen zijn in Davids ellende geboren. Zoo werken alle dingen mede ten goede en worden deze allen door den Heere bestuurd tot een zeker en een goed einde. Dit wordt door degenen, die den Heere liefhebben, niet steeds verstaan. O neen. Jakob riep eenmaal uit: „al deze dingen zijn tegen mij", maar hij verstond toen niet dat de Heere bezig was om hem met Jozef te vereenigen.
En zooals het toen was, is het thans nog. De Heere die alleen weet wat goed voor de Zijnen is, leidt alles zoo, dat zij tenslotte zullen moeten belijden, dat 's Heeren wegen hooger zijn dan hunne wegen.
Zoo bevat onze tekst in deze benarde tijd een rijke troost voor allen, die de verschijning van Christus hebben leeren liefhebben. En toch, als onze tekst alleen de woorden bevatte, die wij tot nu toe behandeld hebben, dan zou menigeen, die den Heere heeft leeren zoeken en liefhebben, kunnen zeggen : is dat nu zoo groote troost? Vraagt hij zich niet menigwerf bezorgd af : Zou mijn liefde niet eens geheel kunnen ophouden ? Wat kan zijn hart dikwerf koud zijn jegens den Heere en Zijn dienst.
Wat is de liefde tot de wereld en de zonde dikwerf zoo groot, dat hij wel eens vreest, dat de zonde en de wereld het in hem winnen zullen. Dat is te verstaan, en toch is onze tekst een rijke troost, bijzonder in benauwde tijden. Immers een ziel, die door genade den Heere heeft leeren liefhebben, zal wel tot zijn smart ondervinden, dat de liefde tot den Heere zeer verkoelen kan, maar ophouden en verdwijnen doet ze nooit. Dat ligt niet aan den mensch, maar alleen aan Hem, die zelf gezegd heeft, dat Hij nooit het werk Zijner handen laat varen.
En de liefde tot den Heere is toch des Heeren werk. Dat blijkt ook zoo duidelijk uit de laatste woorden van onzen tekst. Daar worden degenen, die den Heere hebben leeren liefhebben, genoemd : „degenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn". Ja, zij zijn geroepen naar het eeuwig voornemen des Heeren en daarom hebben zij 'God lief. De bestaansgrond der liefde tot God is het eeuwig voornemen des 'Heeren en de kengrond der uitverkiezing de liefde tot God.
Het is daardoor, dat de liefde tot den Heere in het wedergeboren hart nimmermeer vergaat. Zij heeft haar grond in het voornemen des Heeren. Daar vloeit zij uit voort en daarom zal zij blijven. Paulus schrijft in het schoone 13de hoofdstuk van de eerste brief aan de gemeente van Corinthe : „de liefde vergaat nimmermeer". Wat een troost ligt daarin voor allen, in wier hart de liefde tot God is uitgestort. Dikwerf kan vrees hun hart vervullen, dat het liefdevuur eens zal worden gedoofd door hun eigen zonde en schuld, 't zal echter nimimer geschieden; niet om iets in hen, maar alleen om het eeuwig voornemen des Heeren, om Zijn verkiezende liefde.
Voor ons de ernstige vraag, of wij ook als Petrus en Paulus kunnen zeggen, dat wij den Heere liefhebben ? Wee ons, indien wij nog liefhebbers zijn van de zonde en de wereld. Indien wij niet luisteren naar de vermaning tot bekeering, zullen alle dingen medewerken ten kwade. Laat uw bede zijn, dat de Heere Zijn liefde in uw hart moge uitstorten, dan zal onze tekst ook voor u een bron van troost kunnen zijn in deze dagen van onzekerheid.
Huizen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1940
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1940
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's