MEDITATIE
DER ZONDE DOOD, MAAR GODE LEVENDE
Romeinen 6 : 10 en 11. Want dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven; en dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode. Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onze Heere.
Wij zullen wellicht toegeven dat de macht der zonde zo nu en dan zich geducht laat gelden in ons leven en dat wij soms in deze heerser, de zonde genaamd, onze meerdere moeten erkennen. Wij kennen allen wel de momenten, waarin wij voor de zonde bezweken zijn en het tegen hem hebben moeten afleggen.
Maar de apostel Paulus zegt in het 3e hoofdstuk in zijn brief aan de Romeinen: „Want wij hebben tevoren beschuldigd beiden. Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn". En hij bedoelt daarmee dat wij niet zo nu en dan, maar gedurende ons hele leven onder de heerschappij van de zonde zijn; dat wij in al ons handelen en spreken en denken ons bevinden binnen de machtssfeer en het machtsgebied van deze geweldige heerser. En laten wij er wèl op letten, dat Paulus ons aanklaagt. Wij worden in staat van beschuldiging gesteld: „U bent onder de zonde! Weet u wel, dat u schuldig staat!"
Allen onder de zonde. Méér nog: allen dienstknechten der zonde. Wij — en niemand sluite zich daarvan uit — wij dienen van nature deze heerser. Wij bieden hem onze dienst aan, vrijwillig. Wij gaan maar al te grif in op zijn beloften van vreugde en zijn aanbieding van leven. Maar de beloofde vreugde blijkt ijdele vreugde te zijn. En wat de zonde als loon uitbetaalt voor de hem bewezen diensten, is niet het leven, maar de dood.
Er worden en er zijn genoeg ernstige pogingen gedaan om onder de heerschappij der zonde uit te komen. Ik denk b.v. aan de rijke jongeling. (Matth. 19). Voorzover hij wist had hij aan alle eisen om zalig te kunnen worden voldaan. Wat ontbrak hem nog? Wat had hij nog meer te doen? Hij zou het werkelijk niet weten. Hij meende geslaagd te zijn in zijn pogingen, de macht der zonde te overwinnen. Maar tijdens zijn onderhoud met Jezus blijkt, dat ook hij onder de zonde is, dat ook hij dienstknecht der zonde is. En als dit van hem geldt, van wie dan niet? Wie zal zich ooit van de macht der zonde kunnen verlossen? Niet één! Allen onder de zonde en allen ook dienstknechten der zonde!
Toch is er één van wie dit niet geldt: Christus Jezus. Hoewel Hij Gode gelijk was, heeft Hij de gestalte van een dienstknecht aangenomen, niet die van dienstknecht der zonde, maar van Knecht des Heeren. Als zodanig is Hij in deze wereld gezonden en gekomen. Als zodanig heeft Hij geleefd en gearbeid. Te doen de wil Zijns Vaders, dat was Zijn spijze; dat was het hoogste doel, waaraan al het andere voor Hem ondergeschikt was. Wel heeft de zonde zich aan Hem opgedrongen, gewelddadig en listig, om Hem te brengen onder zijn heerschappij en Hem er toe te bewegen zijn macht te erkennen. Doch tevergeefs! Christus Jezus bleef die Hij was: Knecht des Heeren.
En tóch ... Hij sterft. Hij gaat de dood in, de vloekdood aan 't kruis, als ware Hij een dienstknecht der zonde.
Wat de kruisdood van Christus dan betekent? Paulus zegt: „Want dat Hij gestorven is, dat is Hij der zonde eenmaal gestorven".
Toen Christus, aan 't kruis hangend, uitriep: „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? ", heeft Hij het loon, het volle loon der zonde ontvangen. Of anders gezegd: de straf op de zonde heeft Hij gedragen, ten volle, en daarom ook eens en voorgoed. De schuld der zonde heeft Hij betaald, geheel en al. Zo heeft Christus met de zonde volledig afgerekend en afgedaan. Hij heeft deze heerser onttroond. Daarom heeft de zonde niets aan Hem. Hij is der zonde eenmaal gestorven. En dat als Middelaar. Want Zijn dood is niet het loon, dat Hij verdiende. Hij ontving het loon dat zij, die door genade in Hem geloven, hadden moeten ontvangen. Hij draagt hun straf. Hij betaalt hun schuld. Zo verwerft Hij voor hen de gerechtigheid en het eeuwige leven.
Daarom is Hij ook niet in het graf gebleven, maar is Hij ten derden dage opgewekt uit de dood. Hij lééft! En dat Hij leeft, dat leeft Hij Gode. Hij is gezeten aan des Vaders rechterhand. Hem is gegeven alle maoht in hemel en op aarde. En dit tot heerlijkheid des Vaders. Hij is met Zijn zoenoffer het hemels heiligdom binnen gegaan, om daar Voorspraak te zijn tot rechtvaardiging van zondaren. Ook dit tot heerlijkheid des Vaders. Hij heeft Zijn Geest uitgezonden en gaat nog altijd voort door Zijn Geest en Woord zich een gemeente te vergaderen, te beschermen en te onderhouden. Dit evenzeer tot heerlijkheid des Vaders. Voor de zonde eenmaal gestorven, leeft Hij Gode.
Zo stelt Paulus zijn lezers voor de betekenis van Christus' kruisdood en opstanding. En dit niet zonder een bepaalde bedoeling, maar juist om van daaruit te komen tot de betekenis en de kracht van deze heilsfeiten voor allen die in het geloof door genade met Christus Jezus verbonden zijn. Dat Hij het volle loon der zonde ontvangen heeft, de schuld der zonde geheel en al heeft betaald, de straf der zonde volledig heeft gedragen, dat heeft Hij voor hen gedaan. En door Zijn Geest doet Hij hen delen in de zegeningen van Zijn volbracht werk. Hij verlost hen van de heerschappij der zonde. Hij breekt de macht der zonde in hun leven. Zij bevinden zich niet langer meer in het machtsgebied van deze heerser om hem van harte te gehoorzamen en te dienen. Zij zijn niet meer onder de zonde, om als zijn slaven in vrijwilligheid hem diensten te bewijzen. Daar is voor hen geen levend contact meer met de zonde. „Houdt het daarvoor, dat gij der zonde dood zijt!"
En dood voor de zonde zijn houdt tegelijk ook in: leven voor de Heere. Vrijgemaakt van de slavernij der zonde, zijn wij in de dienst des Heeren, om Hem welbehaaglijk te zijn. Hem vruchten te dragen, vruchten tot verheerlijking van Zijn Naam. En het einde: het eeuwige leven, niet als loon, maar als genadegift Gods.
Willen wij zó het eeuwige leven ontvangen? Dan zullen wij ook van harte de beschuldiging beamen, dat wij van nature onder de zonde zijn, in vrijwillige dienstbaarheid, om nergens anders meer verlossing te zoeken en te vinden dan alléén in Christus. En in geloofsgemeenschap met Hem verbonden en delend in Zijn weldaden, kunnen wij het in de zonde niet meer uithouden. Ons levenselement is niet langer meer de zonde, maar de gerechtigheid: „Hoe lief heb ik Uw wet, zij is mij een vermaak, de ganse dag". Hoe begerig zijn we om de Heere welbehaaglijk te zijn, om ons hele leven te stellen tot een dankoffer. Hem toegebracht.
Wat smart het ons dat wij telkens weer in de zonde struikelen en vallen: „Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods? " Gode zij dank, die ons de overwinning geeft; wij zullen eens voor Zijn troon zijn om Hem dag en nacht te dienen in Zijn tempel als een koninklijk priesterdom.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 april 1960
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 april 1960
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's