Reddingskoorden uit de hemel . . . .
En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal ze allen tot Mij trekken. Joh. 12 : 32.
Ons tekstwoord bevat een troostrijke profetie van het werk van de verhoogde Borg en Middelaar. Ja, als de Heere deze woorden uitspreekt zijn zij nog profetie. Het zwaarste van Zijn lijden moest nog komen. Dan zou Hij aan het vloekhout des kruises worden verhoogd, door de aarde uitgestoten en door de hemel een wijle verlaten. Maar dit alles was de weg tot Zijn verhoging aan de rechterhand des Vaders, waar Hij het loon van Zijn Middelaarsarbeid ontvangen zou. Maar daar boven werkt Hij dóór. Op het Pinksterfeest lezen wij er van, maar het geschiedt ook nu nog. De verhoogde Zaligmaker werpt Zijn reddingskoorden uit de hemel. Waartoe?
Wel kon de Heere aan het kruis uitroepen „Het is volbracht". Maar toch bleef er nog één werk over. Had de Christus niet voor de Zijnen gebeden:
„Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt"? Dat betekent, dat al degenen, die de Vader in Zijn Raad aan de Zoon heeft gegeven om voor hen de losprijs, het rantsoen der ziele, te voldoen, nu ook nog moeten worden thuisgebracht. Daarom moet de verhoogde Heere in de hemel nog doorwerken, dat wil zeggen: Zijn borgwerk toepassen aan. zondaarsharten. Die arbeid noemt Hij nu Zelf een trekken.
Waarom spreekt de Heere van „trekken"? O, wat is deze wijze van uitdrukken diep beschamend voor de zondaar! En wat wordt daarin aan de andere kant de nederbuigende en opzoekende genade op het hoogst verheerlijkt! Een zondaar moet getrokken worden! Neen, niet overgehaald, vriendelijk vermaand of overreed worden, maar getrokken. Trekken is hier een met kracht aanvatten en meetrekken. Denkt u ook niet aan meeslepen? Is hier niet tegelijk de vreselijke en jammerlijke toestand van de van God afgevallen en verharde zondaar aangeduid? Zó diep is hij gezonken, zo vervreemd van het leven Gods, dat hij moet worden getrokken!
Daar is om te beginnen al zijn onwil. Het hart van de mens is van nature van God afgekeerd. Hij is een hater van God en van de naaste. Paulus tekent deze mens in zijn verdorvenheid zo scherp: er is niemand die God zoekt. Het droevige in dit alles is, dat die mens blind is voor deze gevaarlijke toestand. Hij lacht er wat om wanneer men hem spreekt van zonde en oordeel.
Maar niet alleen dat de zondaar onwillig is om de Heere te zoeken, hij is daartoe ook nog onmachtig. De lust is er niet, maar ook het vermogen niet. Hij is immers een dode, een geestelijk dode, en hoe zal een dode opstaan om het ware leven bij de Heere te zoeken? Wie de waarheid daarvan voor zichzelf leerde verstaan zal moeten erkennen en belijden: onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, dood in zonden en misdaden ...
Zie, daarom is het nodig dat de zondaar getrokken wordt. Dat doet nu de Middelaar, die zit aan de rechterhand Zijns Vaders. En Hij doet dat ook nog vandaag. Het is het grote en ondoorgrondelijke wonder van Zijn genade, dat Hij een volk gaat roepen, dat van nature even vijandig is als alle anderen.
O, dan zal het duidelijk zijn, dat er krachtig getrokken moet worden! Waaruit? Uit de macht der duisternis, uit de tegenwoordige boze wereld, uit zijn vijandschap, uit de ruisende kuil, uit het modderig slijk der zonde, uit de banden des doods, die hem omvangen ... Daar zit de zondaar zo in verstrikt. Ja, stemt misschien menig lezer of lezeres toe, wat heeft de Heere toch een werk aan mij! Is het misschien met u zó gesteld, dat u moet klagen over uw zondelust, uw aardsgezindheid, de hardigheid van uw hart? Ja, wat zou er dan van terechtkomen, wanneer de Heere niet trok?
Dan zal het ook duidelijk zijn, dat de Heere bedoeld een krachtig trekken; we zouden zeggen, een overwinnend trekken. Hij heeft daartoe alle macht. Satan en dood moeten hun prooi opgeven, wanneer de verhoogde Christus Zijn reddingskoorden naar de zondaar uitwerpt om hem te trekken. Maar zouden die reddingskoorden dan wel op prijs gesteld worden? Een begrijpelijke vraag. Een jongen, die zich op gevaarlijke wijze aan de waterkant ophoudt en die ge wilt wegtrekken, zou u boos vragen, waarmede ge u bemoeide. Dat is het beeld van de zondaar. Hoe vaak wordt hem niet toegeroepen: Ge verkeert in gevaar om voor eeuwig om te komen; laat u met God verzoenen! Maar er is geen opmerken. Het gevaar boezemt hem geen vrees in. Hoevelen zijn het er niet, die koud en ongevoelig blijven zelfs onder de prediking en onder beproevingen! Dat is het kenmerk van de zondige, onveranderde mens. Dat zijn waarlijk niet alleen degenen, die nooit een voet in de kerk zetten!
Maar nu is dit zeker, geen zondaar kan zo diep gezonken zijn en zo verhard, of de trekkende hand des Heeren is bij machte om hem daaruit op te trekken. Neen, uit zichzelf kan hij niet opstaan. Dat kan dan ook alleen door de levendmakende kracht van de Heilige Geest, die het leven wekt in het dode zondaarshart. „Tenzij gij wederom geboren wordt, gij kunt het Koninkrijk Gods niet zien". Wat onmogelijk is bij de mensen is nu mogelijk bij God, De H. Geest doet al wat Hem behaagt. Dat is ook de Geest, dit uitgaat van de Vader en de Zoon. Dat is ook de Geest, die ontdekt aan zonde, gerechtigheid en oordeel.
Doch nu is er een groot verschil met het voorbeeld van de jongen aan de waterkant. Want wanneer de Heere grijpt en trekt, dan gaan de ogen open voor het gevaar, waarin u leeft. Dan wordt het blinde oog geopend voor uw zonde en schuld. Al hebt u vroeger misschien duizend maal beaamd, dat u een zondaar waart, nu moet het beleden: Ik heb gedaan, wat kwaad was in Uw oog. En de dood in uzelf vindend, leert u roepen: Heere, wees mij, zondaar, genadig! Hóe de Heere trekt, dat staat Hem vrij. Paulus wordt als een brandhout uit het vuur gerukt op een heel korte prediking uit de hemel. Maar Lydia de purperverkoopster hoort van Paulus geen verwijt, dat haar weg niet gelijk was aan de zijne. En al weten wij wel, dat Satan zijn prooi niet zo spoedig loslaat en van zijn kant evengoed tot het einde blijft trekken, toch blijft waarheid wat geschreven staat: Gods volk zal gewillig zijn in de dag Zijner heirkracht. Want waar de Heere het hart trekt, bekeert, daar gaat het om Zijn eer, daar moet de verhoogde Christus
worden verheerlijkt.
Daartoe wekt Hij bij de getrokkene ook de ware honger en dorst naar de gerechtigheid van Christus, om in Hem te worden ingeplant en steeds meer bevestigd te mogen worden in de genade door het geloof. Hóe trekt de Heere?
Altijd zó, dat Hij op het hoogst verheerlijkt wordt. Dan is de Heere onwederstandelijk in Zijn trekken, en de getrokkene roept uit: Gij zijt mij te sterk geworden . . .
Maar zou de Heere dan toch niet weer loslaten, klaagt misschien iemand, die te strijden heeft tegen een schijnbare overmacht van zonden en begeerten? Neen, als Hij trekt, dan trekt Hij tot het einde toe. Want Hij trekt hen tot Zich. Tot Hem, tot Zijn gemeenschap, tot in Zijn heerlijkheid toe. Hij zal niet laten varen, het werk dat Zijn hand begon. Hij trekt door, ook ondanks alle aanvechtingen en twijfel. Hij laat de reddingskoorden niet los. U kunt daar immers niet meer van loskomen? Ja, maar behoor ik tot die „allen” die de Heere tot Zich zal trekken? Die allen, neen, dat is niet de gehele mensenwereld, hoewel dit wel eens wordt geleerd. Maar „allen” dat zijn degenen, die door de Vader aan Christus werden gegeven, om voor hen verzoening te doen. Of u daarbij behoort? Dat kan een mens niet zeggen. Maar wel blijft waar, hetgeen de Heere óók gesproken heeft: „Al wat de Vader Mij geeft zal tot Mij komen, en die tot Mij komen, en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen”. Heeft Zijn roepstem ingang gevonden in uw hart? Want het behaagt de Heere door de prediking zalig te maken die geloven. Zal het Evangelie ons een reuke des doods ten
dode of een reuke des levens ten leven zijn? Op de dag van het Pinksterfeest waren het er 3000, die getrokken en overwonnen werden onder de prediking der apostelen. En ’s Heeren werk gaat nog voort, want Hij trekt totdat ze er allen zullen zijn. Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen.
Elst (U.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1961
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1961
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's