Stichtelijke overdenking.
Komt herwaarts tot Mij, allen dié vermoeid en belast zijt en ik zal u rust geven.. Matt. 11 : 28.
Komt!
Het woord „Komt" is een der liefelijkste woorden in de Heilige schrift. Het is een troostwoord voor ieder, die verslagen door schuld, bevreesd is voor den Heere te verschijnen.
Telkens wordt dit woord door den Geest des Heeren gedroppeld in de pen der heilige' schrijvers. Wie kan opsommen hoe vele malen dit „Komt*' Gods volk heeft getroost.
Overbekend is het woord van Jesaja: „Komt, koopt en eet zonder prijs, wijn en melk". Maar niet minder vermaardheid geniet het woord dat wij hierboven lieten afdrukken.
Komt tot mij allen die vermoeid en belast zijt!
Begrijpt gij het beeld door den Heere Jezus alhier gebruikt? Hij stelt Zich Zijn volk voor als reizigers door dit leven. Een beeld herhaaldelijk in' de Schrift gebezigd. Gods kind trekt, gelijk een reiziger in den ouden tijd, met moeite door het leven. Hij trekt henen van het oord der eeuwige rampzaligheid naar de oorden des lichts.
De weg van den Christenreiziger loopt door allerlei moeilijkheden heen. Niet langs geplaveide straten, kunstig aangelegd door des menschen hand, maar langs hobbelige oneffen paden gaat de tocht.
Ik denk aan de tegenspoeden dezes levens, die als zoovele puntige keien op den weg, de tocht bemoeielijken. De éene steen is vaak nog onder den voet als een nieuwe steen zijn anderen voet kwetst. Zouden deze tegenspoeden geen pijn en vermoeidheid aan den reiziger veroorzaken?
Bergen en dalen moeten over-en doorschreden worden. Wat eene inspanning kost het ons den berg „Vijandschap des menschen" over te trekken. Heel wat vermoeidheid wordt opgedaan, eer men dezen berg over is, terwijl ook daarna nog een hoogere berg van dien naam wacht.
Ook door dalen gaat de tocht. Meer dan éen reiziger dacht in het slijkerig dal: „Strijd om het dagelijksch brood" te bezwijken en zoo hij dit doorgeschrèden is of zoo hem zelfs dit dal gespaard wordt, moet hij door den poel „Wantrouwen" of door het enge dal „Twijfel" zich heen worstelen. !
Geen wonder dat vermoeidheid het deel is van den Cbristenreiziger. Temeer daar de reis gereisd wordt onder de verzengende stralen van de zon. De hitte van den toorn Gods wordt zulk een niet gespaard. En ook al is het, dat de wolk „ Beloften Gods" eenigen tijd de hitte tempert, toch wordt meestal die hitte gevoeld.
Zou er geen vermoeidheid ontstaan bij zulk een wijze van reizen? Vooral daar de rustplaatsen weinige zijn. De begeerte is er om uit te rusten. Ieder vermoeide kent die begeerte. Doch daar is een drijver achter den reiziger, die geen rust laat. Zoodra de reiziger een oogenblik rust komt deze aan te zetten tot voortgang. Gods wet laat den mensch geen rust. Deze jaagt hem voort, rusteloos voort. Achteraf zal blijken in de armen van Christus.
Bezie den reiziger nog eens goed! Vermoeid gaat hij zijn weg, strompelend over den weg, berg op en af, het éene dal na het andere door. Het hoofd is neergebogen van vermoeidheid. Struikelend en schokkend over den weg hoort gij hem murmelen:
Zou God Zijn gena vergeten, Nooit meer van ontferming weten?
Maar nu valt ons oog op een loodzwaar pak, dat met stevige koorden op zijn schouders is gebonden. Waar hij gaat of staat, overal is die last bij hem. Een rustplaats met zulk een pak is dus ook geen rustplaats voor hem. Maar nu begrijpen wij waarom hij zoo vermoeid is. Die last bezorgt hem de grootste afmatting. Doch gij vraagt mij, wat is dit voor een last! Ga eens naar hem toe en neig uw oor eens bij zijn gebogen hoofd. Hoor hoe hij zijn klacht opzendt:
Zulk een last van zond' en plagen Niet te dragen Drukt mijn schouders naar benêen.
Begrijpt gij het, mijn lezer? Zijn zondelast, 't gevoel van zijn bedreven kwaad pijnigt hem. Als gij zelf een reiziger naar Sion zijt, weet gij het hoeveel pijn en benauwdheid, hoeveel vermoeidheid juist de zonden veroorzaken.
Dat pak, die last, de grootste oorzaak der vermoeidheid, moet hij kwijt. Maar hoe? Geen mensch kan hem helpen. Zooeven is hij iemand tegengekomen, die zijn pak een weinig heeft verschoven. Deze beweerde hem, dat het pak niet zoo groot en zwaar was als hij zich voorstelde. En jawel een oogenblik kreeg hij verlichting. Langzamerhand echter is het pak op de oude plaats terecht gekomen en de volle zwaarte wordt weer gevoeld.
Daar wordt een stem gehoord over de bergen en in de valleien. Het is een machtige stem. En toch zoo liefelijk is de klank.
Die stem heeft de kracht van den stormwind en de liefelijkheid van den zoelen zuidenwind. Het wordt vernomen „Komt!" Zou die stem tot mij gericht zijn? Zou de Heere mij in Zijne noodiging op het oog hebben ? Dat kan niet. Ach mijne vermoeidheid is zoo groot, dat ik geen kracht bezit om God nog te dienen. Mijne zonden zijn veel te groot, dan dat zij mij vergeven worden! Mijn pak is te zwaar om afgenomen to worden.
„Komt allen tot mij, die vermoeid en belast zijnl" zoo klinkt het hem tegen. Allen, niemand uitgezonderd. Doch zoo peinst de vermoeide: „ Zou ik nu zoo, zonder een enkele voorwaarde kunnen komen? Zou de Heere mij zooals ik ben willen nemen? "
Daar klinkt het weer: „Komt allen tot mij!" Oneindige liefde ligt in deze noodiging.
De eenige Zoon van God, die Gode even gelijk was, heeft zich willen vernederen, tot den dood des kruises. Zijn dierbaar leven heeft hij willen offeren voor Zijn volk. Zie op dien Christus. Hij was de vermoeide reiziger, die geen plaats vond waar Hij het moede hoofd kon neerleggen. Hij trok over bergen en heuvelen heen; Hem werden de oneffenheden des levens, „de tegenspoeden" niet gespaard. Op Zijne schouders drukte de last onzer zouden zoo zwaar, dat hij klagen moest op Golgotha: „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? "
En Hij die nu als de medelijdende Hoogepriester, medelijden kan hebben met onze zwakheden, noodigt. Door Zijn Woord en Geest roept Hij, bewogen over de schrikkelijke ellende Zijns volks, door Hem in nog veel hooger mate verduurd.
Christus noodigt. Hij wil noodigen. Hij moet noodigen. Immers Zijn Geest werd door Hem uitgezonden. Die Geest kwam de last op de schouders te binden. Door Zijn Geest is de rustige vermoeid geworden en heeft hij de pijn der zonde gevoeld.
En omdat Christus bet begonnen werk voleindigt, noodigt Hij door Zijn woord: „Komt!" Hij wil zeggen: „Haast u, en wendt u tot Mij om behoudenis." Doch niet alleen het woord der noodiging wordt uitgezonden. Christus geest past die zalige noodiging toe.
Daar gaat de vermoeide en beladen reiziger! De laatste krachten worden ingespannen om te bereiken het rustoord „Jezus."
Geen wonder, dat er gehijgd wordt Jezus te bereiken. Hij toch belooft het: „Ik zal u rust geven". Met die belofte doet Christus wonderen. Deze belofte, als een beker koud waters voor eene vermoeide ziel, geeft kracht om. den moeielijken weg te vervolgen.
Immers door Gods Geest wordt haar rijkdom geteekend. Dit woord wordt zoo duidelijk verstaan in den toestand van vermoeidheid en beladenheid. De rust bestaat in het losmaken van het loodzware pak der zonde, in eene genezing van de wonden door de zonde teweeggebracht. De rust bestaat in een zich legeren in de oase „Verkwikkingen des Heeren." Daar mag Gods kind sluimeren ia de tent „Bescherming Gods" en drinken uit de fontein geopend tegen de zonde en onreinigheid van het huis Davids.
De belofte Gods doet kracht op de ziel. Het ontbreekt den Heere niet aan de macht of aan de gewilligheid om Zijn woord waar te maken. Hij is geen man, dat Hij liegen zou, of een menschenkiud, dat Hem iets berouwen zou.
Nog eens geen wonder, dat dit „Komt" zulk een aantrekkelijkheid bezit voor den moeden pelgrim. In het „Ik zal u rust geven" ligt eene rijke zaligheid.
En op 's Heeren tijd wordt de belofte vervulling. Gelukkig, die moede van het dwalen zich dadelijk tot Christus spoedt om daar te genieten van de rust, die eenmaal volkomen hierboven genoten zal worden.
Heb ik uw beeld geteekend, waarde lezer? Zijt gij reeds zulk een moede pelgrim ? Misschien kent gij eenige vermoeidheid door de zorgen des levens. Doch gij mist het gevoel van zondaar voor God te zijn. Daarop komt het aan. De zonde geeft de meeste afmatting. Vindt gij uzelf niet in een treurigen toestand? En dat terwijl de Heere zoo lokkend noodigt. Och, dat uw hart' er eens door verbroken wierd! Want bedenkt het, dat er eenmaal verandering komt. De vriendelijk noodigende Heiland zal eenmaal tegen u zeggen: „Gaat weg, gij werkers der ongerechtigheid, Ik heb u'nooit gekend!" En dat juist uit Christus' mond dit woord zal klinken, zal uw oordeel verzwaren. Dan zult gij willen komen, maar niet meer kunnen.
Een voorrecht, waarde lezer, indien gij wel eens gerust hebt bij den Heere Christus. Die rust bemoedigt en versterkt. Door die rust verkwikt kan Gods kind weer verder reizen door dit moeitevolle leven.
Volkomen rust wordt hier niet gevonden. Het woord van Marnix van St. Aidegonde wordt telkens bewaarheid: „De rust elders, de rust hierboven". Hier in dit leven vinden Gods kinderen rust-en pleisterplaatsen, die zij weer verlaten moeten. Eenmaal echter zal de volkomen rust worden geschonken. In de voleindiging der eeuwen zal de verheerlijkte Christus Zijn volk vriendelijk noodigen. Het „Komt allen tot Mij" zal verwisseld worden in een „Komt gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk!"
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1911
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1911
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's