De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd

In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen, anderszins zoo zoude Ik het u gezegd hebben; Ik ga henen om u plaats te bereiden. Joh. 14:2.

Het Vaderhuis met zijne vele woningen.

Een tehuis te hebben, wat zegt dat veel. Om bet recht te beseffen moet men het eigenlijk eerst missen. Zie, dan wordt men gewaar wat het spreekwoord inheeft: „eigen haard is goud waard."

Een eigen thuis hebben is rijk.  Geldt dit op natuurlijk terrein. Geestelijk is het niet anders.

Daar zijn we ons tehuis kwijt.

We dolen rond over deze aarde en vinden nergens waar onze ziele kan rusten. We pogen het wel, maar het mislukt immer.

Vandaar die onvastheid in 's werelds gangen. Nu werpt men zich in deze, dan in gene richting; evenwel het resultaat verandert niet.

Gelukkig wie het leerde zien, leerde verstaan waar de breuke ligt, voor wie het Woord Gods werd een lamp voor zijn voet. Immers deze ziet eigen schuld en eigen overtreding. Ik ben dien jongeling gelijk, die zijn goederen doorbracht op een God-en zelf-onteerende wijze.

Gelukkig, zeiden we, lezer, want zoo komt het tot een terugkeer met een oprechte schuldbelijdenis : „ik heb gezondigd tegen den hemel en voor u", en — wat er noodzakelijk op volgt, want buiten het Vaderhuis is geen leven — geef me . toch onder uw dak weer een plaatsje. Als zoon, dit gevoel ik, heb ik mijn rechten verbeurd; bepaal Gij het zelf maar als hoedanig. De laagste plaats is mij goed, als ik maar weer thuis mag zijn.

Lees in dit licht eens deze enkele Schriftwoorden. De Heiland buigt zich zoo teeder vertroostend over Zijne jongeren heen. Het kruis met het graf en' straks de scheiding na Zijne hemelvaart staat nog alles voor hen. Zij achterblijvend te midden van een Hem en hen hatende wereld — waarlijk, het was er noodig: uw harte worde niet ontroerd. Het staat alles in verband met uw en Mijn tehuis. Ik moet u hier achterlaten, doch slechts voor' een tijd. Straks ontmoeten we elkander weer. Ik alleen ga voor, om u plaats te bereiden.

Komt, lezers, laat ons deze troostrede eens woord na woord overwegen.

In de 1ste plaats wordt hier gesproken van een huis met vele woningen.

„Het huis Mijns Vaders", wat hier mee bedoeld wordt, laat zich niet misverstaan. Dit is de hemel. De hemel wordt hier voorgesteld onder het beeld van een huis.

De Oosterling begrijpt dit nog beter dan wij, zonen van het Westen,

Daar woonden de menschen in tenten, tabernakelen geheeten. Gelijk een tent, een tabernakel nu iets tijdelijks had, iets wat licht opgebroken en verbroken kon worden, zoo dacht men bij het zien van een huis aan een voorwerp, dat tijden ja eeuwen kon verduren. Zoo vindt ge ook dit woord bij den Apostel Paulus terug, waar Hij schrijft: „wij weten dat zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God Het aardsche huis dezes tabernakels is het lichaam, waarmede wij rondwandelen op aarde; terwijl hetgeen ons wacht in den hemel, aangeduid wordt met den naam: een huis, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.

Die hemel wordt genoemd het Huis Mijns Vaders. In de 1e plaats omdat God het gemaakt heeft en in de 2e plaats omdat Hij er woont.

De H. Schrift zegt het ons: in den beginne  schiep God den hemel en de aarde. De hemel is door den Drieëenige geformeerd om daar te wonen. Wel is God alomtegenwoordig; deze aarde is van Hem vol, maar toch is er verschil in Zijn wonen in den hemel met dat hier op deze aarde. In den hemel openbaart Hij Zijne heerlijkheid zóó volkomen, zóó niet te loochenen, dat daar niemand zijn kan, die Zijne tegenwoordigheid niet merkt, die er niet voor op de knieën zinkt. :

In den hemel woont God.

Nu wordt van dezen hemel, van dit huis gezegd, dat er vele woningen zijn.

Voor „woningen" staat hier een woord, dat rustplaats beteekent, een oord waar men blijven kan.

Het gewone woord voor woning duidt aan „pleisterplaats", slechts dienende om door te trekken.

Wanneer we 't dus nog eens lezen zoo staat er dit: in het huis Mijns Vaders zijn vele blijvende woningen. Al het andere hier beneden zal vergaan. Bij het opvolgen der eeuwen zal geen steen op den anderen worden gelaten. Onze tijd bouwt al lang zoo stevig niet meer als die van vroeger. Onze gebouwen zullen zooveel stormen niet kunnen verduren en niet op zoovele geslachten neerzien. Doch ook het oude, hoe hecht en hoe stevig ook, het draagt het kenmerk der vergankelijkheid aan het voorhoofd. Het zijn slechts onderdeden van pleisterplaatsen, ze zullen vergaan. Woningen zijn er alleen in den hemel.

Zulke woningen zijn er in den hemel vele.

Daar is plaats voor de vele duizenden van Engelen. Daar is plaats voor een schare van verlosten, die niemand tellen kan. Daar is er geen een te weinig.

Hier op aarde kan het nog wel gebeuren, dat men spreekt van „woningnood." Niet alzoo in den hemel. Geen der verlosten behoeft zich ooit bezorgd te maken dat er voor hem geene plaats zou te vinden zijn. Wanneer hij uit dit leven uittreedt zal hij het zien dat zijne woning hem al van voor lang wachtte. Nooit ofte nimmer behoeft er boven eene schikking plaats te hebben. Nooit zullen er verlegene dienstknechten staan, die vragende rondblikken: waar moeten wij met dezen gast heen'?

Neen, door een wijs en rijk bouwmeester is dit huis aangelegd.

Wanneer wij bouwen en het werk is zoogenaamd af, dan gebeurt het niet zeldfen, dat we moeten zeggen: „dat moest toch eigenlijk anders zijn geweest", of: „dit heb ik vergeten." Dit is bij den hemelschen Bouwmeester uitgesloten. Zijn plan is een volmaakt plan en de uitvoering hiervan draagt hetzelfde kenmerk.

't Zal. eenmaal blijken, dat hier gesproken moet worden van „af."

De Vader, de Zoon en de Heilige Geest allen werken samen tot uitvoering van dit heerlijke werk.

Hier in onzen tekst treedt de Zoon zoo kostelijk uit.

Ge leest van het huis des Vaders dat de woningen er vele zijn.

M. a. w. zij wachten op de komst van den Zoon, Die ze in gereedheid zal brengen. Met de teekenen Zijner offerande in Zijn verheerlijkt lichaam zal Hij staan voor den Troon.

De woningen wachten op de komst van de verlosten om daar hunne blijvende plaats in te nemen.

En wanneer de tijd daar is, dat de laatste der zoo duur gekochten zal binnenkomen, dan wordt het huis des Vaders gesloten, dan is de laatste der woningen vol. Allerdwaaste voorstellingen kan de mensch zich vormen.

Zoó las ik ook naar aanleiding van deze Schriftwoorden, dat nooit een der discipelen moest denken, dat er voor hem geene plaats in den hemel zou worden gevonden, neen — en nu komt de dwaasheid — er was wel een andere mogelijkheid, dat er nl. woningen zouden staan, zonder bewoners, omdat degenen voor wie ze bestemd waren, niet waren zalig geworden.

Zeg dit eens zoo luide, dat uw eigen oor het hoort en ge zult schrikken voor zulk een spot. Immers, dan zou de Almachtige ophouden almachtig te zijn, d. w. z. ophouden te bestaan.

In het huis des Vaders worden de woningen, die er zijn, gereed gamaakt. Tot troost wil Hij, de Zone Gods, het Zijnen jongeren op aarde nu reeds zeggen. Ik ga heen, niet om van Mijn arbeid te rusten, maar om denzelven voort te zetten, toe te passen. Voor doemschuldigen wordt de plaats bereid in den hemel. Zinkt er voor op de knieën en werpt u neder in het stof, allen, die dezen beminlijken Borg hebt leeren kennen als uw Voorspreker in den hemel.

Zoudt ge den dichter niet nazingen: Welzahg dien Gij hebt verkoren, Dien G' uit al 't aardsch gedruisch Doet naadren en uw heilstem hooren, Ja wonen in Uw huis.

Daar zal ons 't goede van Uw woning Verzaden reis op reis. En 't heilig deel, o groote Koning, Van Uw geducht paleis. Gij, Gij zult vreeselijke dingen Óns in gerechtigheid Doen hooren en ons blij doen zingen Van 't heil, voor ons bereid.

Zeker dat zal een blij gezang zijn van hen die uit het stof zijn opgenomen en ingeleid in het heerlijk paleis van den grooten Koning. Ze zullen zingen blij van het heil, voor hen bereid.

Wat blijkt het duidelijk, lezers, dat de Heere van ons niets behoeft. Hij zorgt voor alles. Toen de hemelpoorte dicht viel vanwege onze zonde, heeft de Heere reeds dadelijk gesproken van een weder-ontsluiten. Zijne hand in Christus werd onmiddellijk toegestoken. Hij bracht het werk tot stand; het eenige offer werd op Golgotha gebracht, en met dat zoenoffer treedt Hij thans in.

Hij is de Voorspraak. Hij is de Voorspraak. Hij is de Voorbidder. Hij is de voorhoede en de achtertocht gedurende hun gansche leven. Van Hem en van den Vader gaat de Geest uit.

Is er een toebereiden in den hemel naar luid van het woord: ik ga heen om u plaats te bereiden, daar is ook een toebereiden op aarde.

De schapen van Zijne kudde, die in zich zelven niets voor hebben, maar altijd afzwerven en afdolen, worden door Hem, door middel van Zijn Woord en Geest teruggeleid. Als verloren in zichzelven, leeren ze rusten uitsluitend en geheel in het werk van hun Borg.

Daar is een heimwee om Hem ter eere te leven. En wijl dit leven telkens geeft te aanschouwen wat het harte met leed tegenover Hem vervult, is er vaak een nog sterker begeerte, om bij Hem thuis te zijn.

Wat een troostvolle waarheid, ons hier bij monde van den Heiland verkondigd: „Ik ga heen om u plaats te bereiden." Wat Hij bereidt, is af.

Eenmaal zal elk hunner het beluisteren: kom in, gij gezegende, om te beërven wat voor u weggelegd was.

Ik heb u midden uit de wereld getrokken. Uit al 't aardsch gedruisch doen naadren. En Mijn heilstem doen hooren.

' Ik heb u geleid ter plaatse waar ge zijt. Alles wat ge ziet, komt uit Mijne hand u tegen, onverdiend.

Zal de hemel van hun jubel ook vol zijn? Gewis.

Ook van de uwe, lezer?

Dat geve God.

Toen Luther vogelvrij verklaard was werd hem van een der Roomsche geestelijken toegeroepen : gij zult op de gansche wereld geen rustplaats meer kunnen vinden, waar zult gij blijven?

En het antwoord luidde: „in den hemel." „In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen." .

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's