De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd

Wentel uwen weg op den Heere, en vertrouw op Hem; Hij zal het maken. Psalm 37 : 5.

Onverwinlijk schier is in ons de neiging om zelf onzen weg te maken; om met eigen hand ons leven te beveiligen en onze gerechtigheid te bouwen. Eer blijft de mensch onverzorgd, dan dat hij zich door God zou laten verzorgen.

Zelfstandig-te-zijn is het ideaal, dat velen machtig lokt. En 't parool der wereld luidt: baan uzelf een pad; sla u er door; straks streeft gij eiken tegenslag te boven.

Zoo ziet er de held uit, dien wij ons uitlezen uit de kinderen der menschen; wien wij onze lauweren bieden en ons dwepend huldebetoon.

Wij aanbidden immer meer de opgaande zon, en sterken den trek naar zelfbeheer.

Omdat kleinheid voor God ons van nature vreemd is. Omdat wij kinderen zijn van dien eersten mensch, wien „als God te zijn" zoo begeerlijk scheen, dat hij er zijn God om verloor.

En niet enkel bij de wereld vinden wij dit, die haar tempel bouwt voor wat kracht ontplooit, en haar wierook doet branden voor wie door sterkte boeit.

Die trek verraadt zich ook nog zoo vaak bij wie des Heeren zijn. Voor hunne ziel moest 't gevoel van veilig te zijn eerst dan gesmaakt kunnen worden, als ze zich in Gods band wisten. Zij moesten zich onverpoosd verlaten op hun God. In 't wegschuilen bij Hem moest al hunne sterkte zijn.

Maar wel verre van daar, moeten de Petrussen telkens vermaand worden het zwaard in de schede te houden, en moet elke dag in val en struikeling aan elken geloovige de pijnlijke leering brengen, dat wie in eigen krachten staat als een droge stoppel is voor een vurigen gloed.

ledere teleurstelling is nieuw bewijs, dat 't weer niet gelukte alleen met den Heere te rade te gaan, en enkel te steunen op den sterken God.

Immers dan ware 't ondenkbaar, dat de verwachting op God gebouwd liegen zou.

Dit blijft dan ook tot den dag des doods de dagelijksche onderwijzing des Heeren aan al Zijn volk. Vandaar dat nooit aflatend vermaan, die immer hernieuwde noodiging, om 't op den Heere te werpen. Zulk eene opwekking bevat ook 't bovenstaand Schriftwoord, om den levensweg op God te wentelen, tevens aanduidend den grond dier geloofsdaad: 't vertrouwen op den Heere, en't heerlijk resultaat; Hij zal het maken.

Wentel uwen weg op den Heere!

Dit woord richt zich tot hem, voor wien de levensweg is geworden een last, die drukt, een zorg, die bezwaart. De moeiten klimmen, de tegenheden wassen aan. Al zwaarder wordt de strijd. En 't is niet slechts de zorg voor 't heden, en 't bange der toekomst, wat hem beklemt, maar bovenal is 't de zonde, die zich achter hem verheft tot wolkenhoogte, die rondom belaagt, die van binnen aanvecht, en die met overmacht dreigt. Niet slechts de zorgen van heden en toekomst, maar de ongerechtigheden knellen en rooven de rust der ziele.

Hier moeten wij nadrukkelijk aan denken. Want eene gemoedelijke oppervlakkigheid heeft zich ook van dit heerlijk Schriftwoord meester gemaakt, het ontzield en ontzenuwd tot een pleiten voor de schramwond eener wereldsmart, die geen diepte heeft, omdat ze geen zondesmart is.

Als het gemoed schroomt voor den levensstrijd, en in weemoedsstemming zich terug­ trekt, dan moet vertroosting en bemoediging brengen dit woord, dat dringt om den weg op God te wentelen.

Dit alles zoo maar oppervlakkig weg, zooals onze dagen 't gaarne willen, waarin wat wereldsmart en melancholie bijkans modesieradiën zijn geworden. Gij moet die weemoedige klacht onzer eeuw, in hare onbeduidendheid, wel diep onderscheiden van de angstschreeuw uit 't hart, dat in zondenood is, en in diepte van ellende onder het geschonden Recht van God zich kromt.

Voor die ondiepe smart is de ondiepe troost van een misverstaan Schriftwoord, op den klank af aangegrepen, toereikend.

Maar houden we ons daar niet bij op. Daar wordt de levensstrijd zwaar, waar door de ziele roert en dreunt de zelfaanklacht: „ik heb gezondigd."

Daar de tegenheid nijpend, waar de Wet haar lemmet scherpt en haar vloek slingert tegen den doemschuldige!

Dan drukt de levenslast, niet maar van den weg, die nog moet betreden, maar allermeest van 't afgelegde levenspad, dat zich kronkelt door zonde-moeras.

Dan snerpt door de donkerheid;

O, mijn God, ik ben aan 't zinken. En tot hinken Ieder oogenblik gereed !

Dan ligt daarin vervat, wat den weg zo o zwaar maakt.

Dan is 't geen schramwond meer; dan zijn de edelste deelen geraakt, ten dóode geraakt.

En met dat de last zwaarder gaat drukken, ontzinkt al meer, straks geheel, de kracht tot torsen. Al moeizamer en slepender wordt de gang, tot in 't eind het neerzinken slechts overblijft, onder den kreet: O, ik ellendig mensch; wee mij, ik verga!

Dan beeft de ziele van machtig begeeren om van onder den last bevrijd te worden; maar op wien zal hij worden afgewenteld?

Tot het eindelijk doordringt in het binnenste des harten, het vaak gesproken woord, dat nu eerst in zijn volheid van deernis doorschouwd wordt: Wentel af uwen weg, uwen last, op Mij, uw God.

En hoe kan dit wonder woord dan worden aangegrepen? Omdat de Vader in 't allerdiepste van den zielenood in Zijne kinderen werkt 't geloof aan Zijn erbarmen, 't vastgrijpen van Zijne almogende ontfermingen. Omdat Hij ze in het schrikdal der verbrijzeling door het geloof in Christus eigen maakt.

Als al 't gewaad van eigen gerechtigheid en eigen hulp is weggebrand, dan hangt Christus Jezus het lijnwaad Zijner Gerechtigheid Zijn ellendigen om.

Slechts als een volkomen-onmisbare schenkt de Vader Zijn Zoon aan zondaren.

Groot is het wonder van genade, dat hier aanschouwd wordt. Een door eigen zonde diep verdorven weg mag op den Heere gewenteld.

Versta dit wèl. Niet de schuld van onzen weg mag op God gewenteld.

Niet de Heilige aansprakelijk gesteld voor 't feit, dat wij in onspoed verloren liggen.

Wv hebben God op 't hoogst misdaan!

Wij zijn van 't heilspoor afgegaan!

Maar onvolprezen genade-rijkdom; omdat de Christus Gods Zijn weg uit het Rijk der heerlijkheid liet afbuigen naar de diepte, daar waar ons pad in den dood liep, daarom mag in de diepte de zondaar 't op Christus werpen, en Hij zal onzen weg dan opbuigen naar de eeuwige tabernakelen.

Zoo den weg op den Heere wentelen, is geloofsdaad; is een spanning der ziel, die alleen wordt bereikt, als zij staat in vertrouwen, als ziende den Onzienlijke.

En — 't behoeft nauwelijks gezegd — dat heeft zij niet van zichzelf, 't Geloof is Gods gave.

In het schrikdal wordt halve genade een spot. Alleen maar, ook daar is 't God, die in u werkt het willen en het werken naar Zijn welbehagen.

Ook daar is 't God, die dringt en overreedt, neigt en ombuigt 't harte naar Hem, en zoo wordt, ja waarlijk, wat wederhoorig is van zichzelf, gansch gewillig door Hem.

Vertrouw op Hem!

't Is een staan midden in de aanschouwing van Gods grondelooze barmhartigheden.'t Is een ja, dat stand houdt tegenover 't duizendvoudig neen aller schepselen, dat enkel steunt in den sterken God, Die waarachtig is.

't Voert strijd tegen den schijn aller dingen.

't Worstelt in tegen al 't geziene vaak.

Zou de kracht, die dit vertrouwen, dit geloof, dat 't op God werpt, staalt en ophoudt, dan uit andere .bron stammen dan, uiit God alleen? 't Is immers ondenkbaar. Die de werkelijkheid ziet kan niet anders dan eindigen in een God, Die alle dingen werkt naar den Raad Zijns willens.

Wie klaarlijk schouwt in de waarheid van eigen ellende en Christus' Kruis, kan maar ééne begeerte koesteren: in God te rusten, door Hem gedragen te worden op eeuwige armen van vrije genade.

En omdat zulk een de Waarheid heeft, zal 't ook immer zijne ervaring zijn, dat de Heere het maken zal, en niet verlaat wie hoopt op Hem.

Hij zal het maken.

Hij zorgt dat alles recht komen zal.

Hij werkt zóó, door 't woord Zijner kracht, dat alle dingen medewerken ten goede dengenen, die op Hem den weg wentelen, op Hem zich verlaten.

Dat kan Hij; want Hij is aller dingen machtig.

Dat wil Hij; want Hij zoekt de schittering van de Deugd Zijner Waarheid en Trouw, en Hij is in Christus een barmhartig God en genadig Vader allen, die Hem aanroepen.

Hij zal 't maken.

Ziehier, aangevochtene, het wapen, dat gij opheffen moogt tegen al uwe bestrijders. Zoek geen ander. Elk ander feilt. Maar tegen dit wapen moet elk instrument mislukken, dat tegen u bereid wordt.

Hij zal 't maken.

Laat dat u zijn de wolkkolom des daags, de vuurzuil in den nacht; de ster, die ook op 't steilste pad tintelend flonkert, u troostend en wijzend naar het Vaderhuis.

Hij zal 't maken; en de vloek der wet zal langs u henenstrijken, en haar zwaard zal u niet treffen. Satans giftigste pijlen moeten op dit schild afstuiten, 's Werelds machtigst bekoren breekt, als dit dringt in uwe ziel.

Hij zal 't maken, ook voor dezen tijd, en daarom zal uw brood zeker en uw water gewis zijn.

Lezer, zoo gij van deze dingen niets verstaat, gevoelt ge niet, hoe arm ge zijt?

Als gij dit mist, verdonkert de glans van uw schoonste bezit. Want in dit licht, het licht Gods, alleen kunt gij het licht zien.

In dit licht alleen glanst al 't bemoeien van uw God in schoonen gloed; zoo gezien, wordt alles goed, wijl alles van God afdalend; zóo wordt in tegenheid geduld beoefend, in voorspoed ootmoed en dankbaarheid; zoo rust in alles 't toevoorzicht in den getrouwen God en Vader om Christus' wille.

O, besef, wat ge derft, zoolang gij dit mist, en vraag naar den Heere en Zijne sterkte!

Hij is 't. Die gaarne geeft en niet verwijt.

Worde deze genade uw deel, lezer, dat ge met klaren blik de waarheid moogt zien van eigen verlorenheid, maar dan ook van Gods barmhartigheid en trouw, die nooit bezwijkt.

Opdat gij, ziende Gods trouw, moogt vettrouwen op Hem, Die 't maken zal voor allen, die hun weg op Hem mogen wentelen.

Och, waarom zoekt ge telkens weer op de weggeworpen sterkten van eigen kracht en wijsheid. Laat af toch, en weet dat de Heere God is. Dan zult gij met lijdzaamheid, zwak in uzelf en dan machtig in uw God, loopen de loopbaan, u voorgesteld, en laat 't lied van den godvruchtigen dichter weerklank vinden in uwe ziel:

Beveel gerust uw wegen. Al wat u 't harte deert. Der trouwe hoede en zegen Van Hem, Die 't al regeert. Die wolken, lucht en winden Hun loop wijst en hun baan. Zal ook wel wegen vinden, Waar langs üw voel kan. gaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 augustus 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 augustus 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's