De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

9 minuten leestijd

Doch Jezus zweeg stil. Matt. 26:63a.

Een welsprekend stilzwijgen.

In den hof van Gethsemané had de Heere zich in de handen Zijner vijanden overgegeven. Daar hadden zij Hem omringd als bijen en waren Zijn haters als brullende leeuwen en grijpende wolven op Hem aangevallen.

Eerst was het toen naar Annas gegaan, maar vandaar was de Heiland weldra weggeleid naar dat gedeelte van het paleis dat door Kajafas werd bewoond en waar intusschen het Sanhedrin was saamvergaderd.

Daar in de zaal voor den aardschèn Hoogepriester was het verhoor van den hemelschen Hoogepriester begonnen.

In den geest zien we de achtbare vaderen van Israel daar zitten. Zij zijn saamgekomen om recht te doen, maar wel mag het woord van Psalm 58 hun worden toegeroepen: spreekt gijlieden waarlijk gerechtigheid, gij vergadering, oordeelt gij billijkheden, gij menschenkinderen ? Immers meer dan ooit zou hier de wet worden geschonden en zou het recht met voeten worden getrapt.

Dit blijkt vooral duidelijk daaruit, dat men valsche getuigen zocht die den Heere van eenig strafbaar feit beschuldigen zouden.

Een tijdlang hebben die pogingen gefaald. Immers wat men ook zocht, telkens weer bleken de getuigen niet eenparig, dus in tegenspraak met elkander te zijn.

Maar eindelijk is er een beschuldiging waarin vrijwel eenstemmigheid schijnt. Satan heeft een listig middel verzonnen om aan de leugen een schijn van waarheid te geven.

Gij kent de beschuldiging die door twee valsche getuigen wordt voortgebracht: „Deze heeft gezegd, ik kan den Tempel Gods afbreken en in drie dagen denzelven opbouwen".

De tempel afbreken! Satan neemt het hier dus op voor den tempeldienst. Maar laten wij er altoos aan denken: wanneer Satan den tempel gaat uitspelen, wanneer hij zich gaat voordoen als beschermheer van de Kerk, zooals dat ook in onze dagen niet zelden gebeurt, dat dit de gevaarlijkste gedaante is waarin de vorst der duisternis zich kan voordoen. Een vrome duivel is altoos zooveel gevaarlijker dan een goddelooze. Gelijk dit nog telkens de ervaring is van de gemeente Gods, zoo heeft dat ook eenmaal de Heere Jezus ondervonden toen Hij voor de vierschaar van den Joodschen raad gedagvaard stond.

Inrmers die beschuldiging van tempelafbreuk wordt aanstonds door den Hoogepriester aangegrepen. Hij voelt, dat is het beste wapen om den gehaten Nazarener te treffen; Hij moet voorgesteld worden als een vijand van het voorvaderlijk geloof.

Als hij nu den Heiland maar aan het spreken kan krijgen! Listiger dan ooit staat de strik gespannen; het kan niet missen of binnen weinige oogenblikken is het pleit thans beslecht.

„Antwoordt gij niets? Wat getuigen dezen tegen u ? " Op bitsen toon wordt deze vraag door den Hoogepriester den Heere gedaan Doch Jezus — zoo staat er dan zoo veelzeggend — doch Jezus zweeg stil.

Ja, de Prediker had het alreeds gezegd: daar is een tijd om te spreken maar ook een lijd om te zwijgen. Zeker, soms kan het zwijgen ons schuldig maken voor God. Daar zijn omstandigheden in ons leven dat spreken de plicht is die van Gods wege ons is opgelegd.

Dat heeft Jezus straks zelf ook getoond. Immers als de Hoogepriester, in de uiterste verlegenheid gekomen. Hem een vraag stelt die hij liever niet had gedaan, n.l. deze: ik bezweer u bij den levenden God dat gij ons zegt of gij zijt de Christus, de Zone Gods  dan zwijgt Jezus niet, dan is Hij ten aanhoore van al Zijne vijanden kloekmoedig voor de Waarheid uitgekomen.

En zoo komen er ook in het leven van degenen die God vreezen omstandigheden, waarin zij niet zwijgen mogen.

Er komen oogenblikken dat het waar blijkt wat de Heere zelf eens sprak: Ik zeg u dat zoo dezen zwijgen, de steeüen haast roepen zouden.

Maar daar zijn ook andere tijden en andere omstandigheden dat gij meer door zwijgen dan door spreken kunt uitwerken.

Nu is er natuurlijk wijsheid voor noodig om steeds tijd en wijze te kennen. Wij, zondige menschen, vergissen ons daar zoo menigmaal in. Wij spreken zoo vaak als wij zwijgen en wij zwijgen zoo vaak als wij spreken moeten.

.Maar Hij die de tijden in Zijn hand heeft. Hij sprak als Hij spreken en Hij zweeg als Hij zwijgen moest.

O wat zou de Hoogepriester gaarne gewild hebben dat dé Heiland zich tegen deze beschuldiging was gaan. verdedigen.

Maar Jezus zweeg stil. Het woord van den Spreukendichter: „antwoord den zot naar zijne dwaasheid niet" werd hier door den meerderen Salomo in toepassing gebracht.

En wat dunkt u, zou er ook in dat stilzwijgen van Jezus, evenals in Zijn gansche lijden geen borgtochtelijke beteekenis liggen?

Het woord van Jesaja moest immers vervuld worden: Hij is als een Lam ter slachting geleid en als een schaap dat stom is voor het aangezicht van zijne scheerders, alzoo deed Hij Zijnen mond niet open.

Het zwijgen van Jezus is daarom dan ook zoo welsprekend geweest, omdat Hij, nu Zijn ure gekomen was om Zich aan den wil des Vaders over te geven, gestaan heeft in de plaats van allen die Hem van den Vader gegeven zijn.

Dit mag dan ook bij het zwijgen van Jezus niet, vergeten worden, dat Hij stond voor een rechtbank waar eigenlijk onze plaats was geweest. Immers wij allen zijn strafbaar voor den hoogen Raad van Gods heilig en onkreukbaar Recht. Wij hebben verdiend dat we als 't ware door hemel en aarde zullen aangeklaagd worden dat „de steen uit den muur zou roepen en dat de balk uit het woud zou antwoorden."

En als wij dat nu bij het ontdekkend licht des H. Geestes gezien hebben, dan staan we beschaamd ; dan gevoelen we dat we op duizend vragen niet één kunnen beantwoorden. Dan is alle mond gestopt en dan verstaan we, dat we met de gansche wereld voor God verdoemelijk zijn.

Maar ziet, ook dien toestand heeft Christus, nu staande in de plaats van Zijn volk, moeten doormaken.

Niet alleen valsch beschuldigd, maar Hij moest ook als beschaamd staan in het gezicht van al die beschuldigingen die tegen Hem ingebracht werden.

Wanneer de Heiland hier dus voor den Hoogepriester staat als een schaap dat stemmeloos is voor het aangezicht zijner scheerders, dan heeft Hij daarom gezwegen, opdat Zijn volk. wat te spreken zou hebben.

De Kerkvader Hieronymus zeide: dat stilzwijgen van Jezus heeft de verontschuldigingen van Adam bedekt.

Maar het zijn niet alleen Adams verontschuldigingen, het zijn ook onze uitvluchten, waarmee wij den Heere al zoo vaak beleedigd hebben. En om nu te boeten voor dat ondoordachte spreken dat wij zoo menigmaal deden, heeft de lijdende Borg, toen Hij daar stond voor den Hoogepriester, het stilzwijgen bewaard.

O gelukkig, kind des Heeren', dat uw Heiland en Verlosser, toen Hij in uw plaats voor de vierschaar stond, gezwegen heeft. Immers als Hij gesproken had en zich — wat Hem gemakkelijk geweest zou zijn — tegen Zijne vijanden verdedigd zou hebben, dan zoudt gij tegenover uw Rechter moeten zwijgen en dan hadt gij tegenover al de beschuldigingen die tegen u in te brengen zijn, geen woord te zeggen gehad.

Maar nu Jezus zweeg, nu hebt gij door Zijn zwijgen recht van spreken gekregen. Nu kunt "gij spreken tot den Heere, wanneer Hij u met Zich in 't gerichte betrekt. Immers gij kunt Hem wijzen op Zijn rijke beloften die in dien zwijgenden Christus allen ja en amen zijn. Gij kunt ook spreken tegen al de beschuldigers die hun mond tegen u hebben opengedaan. Al hun aanklachten zijn immers door den zwijgenden Christus weerlegd. De apostel Paulus mocht dan ook wel vragen in het bekende woord van Rom. 8 : Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods?

O wat een rijke genade, wat een schat van vertroosting ligt er dan ook in dat stuk van het borgtochtelijk lijden des Heeren, dat Hij in de zaal van don Hoogoprioslör doorstond. Gelukkig als wij dat wel eens verstaan hebben dat we zulk een Borg behoeven die in onze plaats als een schuldige stond, die voor ons met de misdadigers gerekend is.

Hebt gij zelf al eens zóo beschaamd voor den Heere gestaan dat gij op duizend vragen niet één beantwoorden kondt; hebt gij met Job wel eens beleden: ik ben te gering, wat zal ik antwoorden, ik leg de hand op mijn mond"? Hebt gij u zelf bij ontdekkend licht des Heiligen Geestes als een schuldenaar leeren kennen die zwijgen moet van al de eischen van Gods heilig en onkreukbaar recht, o dan mogen wij u wijzen op dien lijdenden Christus zooals Hij daar eenmaal zwijgend voor het Sanhedrin stond.

O dat gij dien zwijgenden Borg dan in waarachtig geloof mocht aanvaarden, opdat gij in Hem uwen smader wat te antwoorden hebt. Nog eens, juist door Zijn zwijgen hebt gij dan te spreken gekregen.

Maar dan ook moet gij hier maar op rekenen: evenals het met Hem gegaan is, zoo gaat het dan ook met u. Evenals men Zijne woorden verdraaid heeft, zoo tracht de wereld dan ook aan de uwe telkens een verkeerde uitlegging te geven. De discipel is immers niet meerder dan zijn Meester. Liegende zal men alle kwaad van u spreken om Zijnentwil. Laat dit u echter nooit afschrikken, maar laat veeleer de overste Leidsman ook in deze uw Voorloopèr zijn.

Leer van Hem dat Hij zachtmoedig was en nederig van hart, dat Hij geduldig was onder al den laster en smaad die Hem zelfs door een vrome wereld werd aangedaan.

Laten zoo ook allen die God vreezen staan boven de aantijgingen van den vijand. Inzonderheid als het de eere des Heeren geldt, laten zij dan zwijgen wanneer men hun eere bezoedelt.

Laat in geen geval de laster uwer vijanden, u ooit een oorzaak zijn dat gij ook lasteren zoudt.

Integendeel, al is uw ziel in het midden der leeuwen, al ligt gij onder stokebranden, menschenkinderen welker tanden spiesen en pijlen zijn en hunne tong een scherp zwaard, houdt dan toch uw wandel eerlijk, opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, zij toch uit de goede werken die zij in u zien God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1912

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's